nr. 3
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 13 december 1996
In het Algemeen Overleg op 2 december jl. over de politiebegroting heb
ik desgevraagd toegezegd u te informeren over de Arbeidstijdenwet in
relatie tot de politie. Met name is mij gevraagd in te gaan op de consequenties
van de Arbeidstijdenwet voor de vrijwillige politie.
Dit verzoek van de Kamer was, zo bleek mij, ingegeven door diverse signalen
over mogelijke knelpunten die de Arbeidstijdenwet zou kunnen opleveren voor
de inzet van de politie.
Op basis van de beschikbare informatie, en in overleg met de minister
van Sociale zaken en Werkgelegenheid stel ik vast dat een groot deel van de
zorgen die in het veld de afgelopen periode zijn ontstaan, zijn terug te voeren
tot onvoldoende inzicht in de wet en tot de wijze van roosteren zoals die
tot nog toe gebruikelijk was. Zo was men bijvoorbeeld onvoldoende op de hoogte
van het feit dat reeds per 1 januari a.s. voor een groot deel gebruik kan
worden gemaakt van de ruimte die de overlegregeling biedt. Ook was er onhelderheid
over de mogelijkheid om in bijzondere situaties dan wel wanneer de openbare
orde/veiligheid bedreigd wordt, politiepersoneel ruimer in te zetten dan de
Arbeidstijdenwet normaliter mogelijk maakt. Voor observatieteams, beveiligingsoperaties
e.d. is dit goed bruikbaar, met name in combinatie met de door de minister
van SZW in zijn brief aan de Tweede Kamer van 5 november jl. voorgestelde
regeling in het Arbeidstijdenbesluit inzake het pauzeregime. Voorts bleek
er een knelpunt te zijn bij nachtdiensten door overwerk. Ook daarvoor kondigt
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in het kader van de knelpunteninventarisatie
een oplossing aan, te realiseren in een op korte termijn door te voeren wetswijziging.
Inmiddels is zowel door het Nederlands Politie Instituut als door de minister
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid naar aanleiding van de gesignaleerde
problemen nadere informatie aan de korpsen verstrekt langs de hiervoor geschetste
lijnen.
Voorts is in het Algemeen Overleg op 2 december jl. gevraagd nader in
te gaan op de Vrijwillige politie in relatie tot de Arbeidstijdenwet.
Allereerst zij benadrukt dat ook hier goede informatie over de mogelijkheden
die de wet biedt van belang is. Met name de hiervoor aangegeven uitzonderingen
in de Arbeidstijdenwet en het Arbeidstijdenbesluit in geval van uitzonderlijke
situaties en bedreiging van de openbare orde/veiligheid, zijn mutatis mutandis
van toepassing op de vrijwillige politiefunctionaris. Dit betekent dat wanneer
in bedoelde situaties vrijwillige politiefunctionarissen zijn ingeschakeld,
geen beperkingen worden opgelegd. Voor de meer voorzienbare, planbare inzet
geldt naar mijn oordeel dat de omvang van de inzet als zodanig geen probleem
vormt: op basis van recent ontvangen informatie is mij gebleken dat de inzet
van vrijwilligers, incl. opleiding en training veelal 200 à 300 uur
per jaar bedraagt. Dat komt neer op gemiddeld 6 uur per week, terwijl binnen
de normen van de Arbeidstijdenwet 10 uur per week mogelijk is, naast een fulltime
baan van 38 uur. De geconcentreerde inzet, bij alcoholcontrôles, grote
evenementen e.d. vormt wel een probleem. In dat geval kunnen de normen van
de Arbeidstijdenwet als knellend worden ervaren. Echter, omdat het hier gaat
om incidentele inzet, om «noodpolitie» heb ik met mijn collega
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid afgesproken dat hiertoe een voorziening
in het Arbeidstijdenbesluit getroffen zal worden. Bij het treffen van die
voorziening zal rekening worden gehouden met de belangen van de werkgever
van de betrokken politievrijwilliger en met de bescherming van welzijn, veiligheid
en gezondheid van betrokkene en derden.
Alles overziende meen ik, dat de invoering van de Arbeidstijdenwet en
het Arbeidstijdenbesluit in de sector politie verantwoord kan geschieden.
Zeker wanneer alle betrokkenen mogelijkheden toepassen die de wet biedt, een
goede combinatie tussen efficiënte bedrijfsvoering en bescherming werknemersbelangen
mogelijk is. Daarbij sluit ik overigens niet uit dat er sprake zal kunnen
zijn van aanloopproblemen. Belangrijk is echter dat er daadwerkelijk beleid
gevoerd wordt zoals bedoeld in de Arbeidstijdenwet en dat in dat geval bij
de Arbeidsinspectie ook oog is voor aanloopproblemen. Indien zich in de loop
van 1997 toch nog knelpunten zullen voordoen, zal ik daarover overleg voeren
met mijn ambtgenoot van Sociale zaken en Werkgelegenheid.
De Minister van Binnenlandse Zaken,
H. F. Dijkstal