25 090
Nieuwe regels over het verstrekken van huursubsidies (Huursubsidiewet)

nr. 70
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 19 november 1997

De vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer1 heeft bij brief van 6 november 1997 een aantal vragen voorgelegd aan de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over knelpunten in de Huursubsidiewet dan wel de Regeling Bijdrage Huurlasten (RBH).

De staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 19 november 1997.

Beide brieven zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Versnel-Schmitz

De griffier van de commissie,

De Gier

Aan de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening, Milieubeheer

Den Haag, 6 november 1997

De vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer heeft in haar procedurevergadering van 5 november jl. besloten uw reactie te vragen op de volgende knelpunten in de Huursubsidiewet dan wel de Regeling Bijdrage Huurlasten (RBH).

RHB

1. De behandelingstermijn is veel te lang; deze zou vier weken zijn, maar mensen wachten inmiddels al bijna vier maanden.

2. Als het vangnet per 1 januari 1998 nog niet is verbeterd, zal het aantal gedupeerden sterk oplopen. Op dat moment loopt de overgangsregeling Weduwen- en wezenwet af en zullen alle samenwonende weduwen hun uitkering verliezen

Inwonende kinderen

Bij huurders met inwonende kinderen boven 23 wordt het inkomen van laatstgenoemden nu volledig meegeteld. Dit leidt meestal tot volledig verlies huursubsidie, terwijl het vaak gaat om bijzondere gevallen, bijvoorbeeld kinderen die niet zelfstandig kunnen wonen en anders aangewezen zouden zijn op huisvesting in een voorziening voor begeleid wonen.

Banenpoolers

Bij overgang van een Banenpoolbaan naar Melkert-l baan neemt de huursubsidie sterk af hoewel men netto niet extra gaat verdienen. Dit is het gevolg van de andere fiscale behandeling van deze groep (bruto-netto traject).

Fiscale effecten

Meerpersoonshuishoudens met een uitkering waar tussen 1996 en 1997 niets aan veranderd is, blijken op grond van gewijzigde fiscale behandeling (bruto-netto-traject) f 33,– per maand minder huursubsidie te ontvangen, terwijl betrokkenen netto geen extra geld krijgen.

Kunt u meedelen in welke mate deze knelpunten zich voordoen?

Op welke wijze denkt u deze (onbedoelde) effecten van de Huursubsidiewet te repareren?

De commissie zou het op prijs stellen uw reactie op genoemde problemen te ontvangen vóór het algemeen overleg over de RHB.

De griffier van de commissie,

De Gier

Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 19 november 1997

Bij deze bied ik u aan de antwoorden op de door de vaste commissie van VROM gestelde vragen die betrekking hebben op door de commissie gesignaleerde knelpunten in de Huursubsidiewet dan wel de Regeling Bijdrage Huurlasten (kenmerk 97/72/VROM).

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

D. K. J. Tommel

RBH

Antwoord 1

Volgens de vigerende RBH-regeling (artikel 7, lid 4) is de behandelingstermijn van aanvragen in het eerste jaar gesteld op zes weken. Daarnaast is bij de aanvragen in het begin van het lopende tijdvak bij de ontvangstbevestiging aan de betreffende aanvrager meegedeeld dat door implementatieproblemen die bij de invoering van een nieuwe regeling altijd aanwezig zijn – en met name in verband met het onvoorzien grote aantal aanvragen in deze maanden – de behandelingstermijn met 4 weken is verlengd tot 10 weken. Deze termijn is nu uitgangspunt.

Antwoord 2

Als gevolg van de overgang van de AWW naar de ANW is een overgangsregeling gecreëerd voor die mensen die voorheen AWW ontvingen. Deze overgangsregeling loopt af per 1 januari 1998. Vanaf die tijd is men dus aangewezen op de ANW. Bij deze wet wordt tevens een inkomens- en samenwoontoets gedaan. Dit betekent dat alle weduwen en weduwnaren die samenwonen als gevolg van deze overgang van de AWW naar de ANW een lagere nabestaanden uitkering zullen ontvangen.

Aan deze problematiek wordt enigszins tegemoet gekomen door de maatregel, neergelegd in de ministeriële regeling van SZW (Staatscourant van 31 oktober jl) om aan AWWers die samenwoonden op 1 juli 1996 en dit nog steeds doen op 31 december 1997, met ingang van 1 januari 1998 een uitkeringsdeel ter hoogte van 30% minimumloon te betalen. Thans ontvangen zij een nabestaanden uitkering ter hoogte van 70% van het minimumloon. Zoals reeds in de brief van de minister van SZW, kamernummer 25 517, nr. 2, is medegedeeld, kunnen alle samenwonende weduwen en weduwnaren bij een inkomensterugval van 20% een beroep doen op de RBH. Indien dit percentage niet wordt gehaald blijft men aangewezen op de bijzondere bijstand.

Inwonende kinderen

Antwoord 3

In de Wet individuele huursubsidie (WIHS) werd voor ieder inwonend familielid in de eerste graad de eerste f 9000,– van het inkomen voor het berekenen van de huursubsidie buiten beschouwing gelaten. In de HSW is deze maatregel beperkt tot inwonende kinderen met een leeftijd onder de 23 jaar. Deze beperking houdt verband met het feit dat onder de nieuwe regeling het inkomen van de huurder en alle medebewoners wordt meegenomen. In de WIHS werd alleen het inkomen van inwonende familieleden in de eerste graad meegeteld. Gezien de nieuwe situatie acht ik het niet langer verdedigbaar om het inkomen van alle medebewoners mee te nemen en tegelijkertijd voor de ene volwassene boven de 23 jaar (familielid in de eerste graad) wel en voor de andere volwassene, geen franchise op het inkomen te laten gelden.

Indien het inwonend familielid als gevolg van bijvoorbeeld een handicap, of een andere bijzondere situatie inwonend is, kan op grond van de hardheidsclausule (artikel 26 van de Huursubsidiewet) het inkomen van de inwonende, zorgbehoevende familielid, voor het bepalen van de hoogte van de huursubsidiebijdrage buiten beschouwing gelaten worden.

Banenpoolers

Antwoord 4

Voor mensen die voor 1-1-1996 in een banenpool zijn gestroomd geldt het regime van de inmiddels ingetrokken Wet Bevordering Arbeidsinpassing (WBA). Deze wet, die voorzag in een vrijstelling voor werkgevers van de betaling van de overhevelingstoeslag, had het onbedoelde gevolg dat werknemers (waaronder dus de banenpoolers) die alleenstaand waren een lager belastbaar inkomen en daardoor een hoger netto-loon ontvingen in vergelijking met alleenstaande werknemers met een zelfde bruto salaris die niet onder de werking van de WBA vielen.

Bij de overgang van banenpool naar een baan in het kader van de 40 000 banenregeling (Melkert I) vervalt de aanspraak op vrijstelling in het kader van de WBA. Hierdoor kan de banenpooler, die voor 1-1-1996 in de banenpool is gestroomd, een achteruitgang in netto inkomen ondervinden. Om dit effect te compenseren is eerder besloten dat de werkgever in het kader van de 40 000 banenregeling een toeslag mag verstrekken aan de ex-banenpooler, zodanig dat het netto-inkomen niet daalt als gevolg van de overgang van banenpool naar 40 000 banenregeling.

Complicatie is dat deze toeslag tot het belastbaar inkomen wordt gerekend. Daarom is inmiddels besloten om deze toeslag onder te brengen in een eindheffing. Dit betekent dat de werkgever wel belasting betaalt over deze toeslag maar dat de werknemer de toeslag netto ontvangt. Op deze manier wordt voorkomen dat de toeslag tot het belastbaar inkomen wordt gerekend en derhalve gevolgen kan hebben voor het recht op huursubsidie. Deze oplossing was door het ministerie van Financiën niet eerder te regelen dan met ingang van 1 januari 1998. Een en ander betekent dat een beperkte groep mensen tijdelijk minder huursubsidie ontvangen dan voorheen het geval was. Dit zijn de banenpoolers die voor 1-1-1996 in de banenpool zijn gestroomd en bij de overgang naar de 40 000 banenregeling of de WIW niet meer verdienen dan het wettelijk minimumloon (in veel gevallen verdient men wel meer, bijvoorbeeld vanwege CAO-afspraken en/of aanspraak op onregelmatigheidstoeslag).

Alles afwegende wordt ook in dit geval vastgehouden aan het belastbaar inkomen als basis voor de huursubsidie. Het hiervan afwijken zou een extra bedrag van f 20–25 mln. met zich meebrengen. Voor het bepalen of en in welke mate huursubsidie wordt verstrekt is onder meer de hoogte van het belastbaar inkomen van belang. Uit onderzoeken, met name recente interdepartementale onderzoeken die aan de basis liggen van de Huursubsidiewet en het rapport van de Commissie Derksen, is naar voren gekomen dat het belastbaar inkomen de beste indicatie is voor de draagkracht van mensen. Daarnaast is het belastbaar inkomen een duidelijk en eenduidig criterium. Het loslaten van dit criterium zal een precedent kunnen scheppen, waardoor het verstrekken van huursubsidie op een relatief willekeurige wijze wordt toegekend. Om deze redenen is dit criterium uitgangspunt bij bepaling van de huursubsidie. Het gaat hierbij bovendien om een tijdelijk probleem, waarvoor over twee jaar een structurele oplossing is gevonden. Daarnaast geldt dat betrokkenen in het verleden in feite teveel huursubsidie hebben ontvangen (door een kunstmatig verlaagd belastbaar inkomen).

Fiscale effecten

Antwoord 5

In mijn antwoord op deze vraag kan ik verwijzen naar mijn antwoord op vraag vier. Voor het bepalen of en in welke mate huursubsidie wordt verstrekt is onder meer de hoogte van het belastbaar inkomen van belang. Uit onderzoeken, met name recente interdepartementale onderzoeken die aan de basis liggen van de Huursubsidiewet en het rapport van de Commissie Derksen, is naar voren gekomen dat het belastbaar inkomen de beste indicatie is voor de draagkracht van mensen. Daarnaast is het belastbaar inkomen een duidelijk en eenduidig criterium. Het loslaten van dit criterium zal een precedent kunnen scheppen, waardoor het verstrekken van huursubsidie op een relatief willekeurige wijze wordt toegekend. Om deze redenen is dit criterium uitgangspunt bij bepaling van de huursubsidie. Voor een afwijking van dit criterium is geen rechtvaardiging.


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Lansink (CDA), Te Veldhuis (VVD), Van den Berg (SGP), M. M. van der Burg (PvdA), Versnel-Schmitz (D66), voorzitter, Van Gijzel (PvdA), Feenstra (PvdA), Verbugt (VVD), A. de Jong (PvdA), Gabor (CDA), ondervoorzitter, Aiking-van Wageningen (Groep Nijpels), Poppe (SP), Augusteijn-Esser (D66), Duivesteijn (PvdA), Giskes (D66), Stellingwerf (RPF), Crone (PvdA), M. B. Vos (GroenLinks), Klein Molekamp (VVD), Hofstra (VVD), Assen (CDA), Jeekel (D66), Th. A. M. Meijer (CDA), Visser-van Doorn (CDA) en Luchtenveld (VVD).

Plv. leden: Biesheuvel (CDA), O. P. G. Vos (VVD), Van Middelkoop (GPV), Verspaget (PvdA), Jorritsma-van Oosten (D66), Dijksma (PvdA), vacature PvdA, Van Blerck-Woerdman (VVD), Witteveen-Hevinga (PvdA), Leers (CDA), Hendriks (HDRK), vacature CD, Reitsma (CDA), Huys (PvdA), De Graaf (D66), Leerkes (U55+), Swildens-Rozendaal (PvdA), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Keur (VVD), H. G. J. Kamp (VVD), Ten Hoopen (CDA), Van 't Riet (D66), Van de Camp (CDA), De Haan (CDA) en Blauw (VVD).

Naar boven