25 090
Nieuwe regels over het verstrekken van huursubsidies (Huursubsidiewet)

nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP

Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet houdende nieuwe regels over het verstrekken van huursubsidies (Huursubsidiewet).

De memorie van toelichting (en bijlagen), die het Wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust.

En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.

's-Gravenhage

6 november 1996

Beatrix

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Wet individuele huursubsidie te herzien, ter matiging van de huurlasten van huishoudens met lagere inkomens, ter vereenvoudiging van de wettelijke bepalingen, alsmede ter vergroting van de doelmatigheid van de huursubsidieverstrekking;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

§ 1 Definities

Artikel 1

In deze wet en de bepalingen die daarop berusten wordt verstaan onder:

a. burgemeester en wethouders: burgemeester en wethouders van de gemeente waar de woning gelegen is waarop de huursubsidie betrekking heeft;

b. huurcommissie: de huurcommissie, bedoeld in artikel 2 van de Wet op de huurcommissies;

c. huurder: persoon die zijn hoofdverblijf heeft in:

1°. een door hem gehuurde woning, daaronder begrepen een woonwagen, tenzij de overeenkomst van huur en verhuur een gebruik van de woning betreft dat naar zijn aard slechts van korte duur is; of

2°. een krachtens de Huisvestingswet gevorderde en toegewezen woning;

d. huurprijs: de prijs die bij huur en verhuur is verschuldigd voor het enkele gebruik van een woning;

e. huursubsidie: een financiële bijdrage krachtens deze wet, ter tegemoetkoming in de kosten van het huren van een woning;

f. medebewoner: persoon die zijn hoofdverblijf heeft op hetzelfde adres als de huurder, en die geen onderhuurder is noch tot het huishouden van de onderhuurder behoort;

g. onderhuurder: persoon aan wie de huurder, op basis van een schriftelijke overeenkomst, een deel van de woning heeft verhuurd en die niet is de echtgenoot van de huurder, of een bloed- of aanverwant in de eerste graad van de huurder of van zijn echtgenoot;

h. Onze Minister: Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

i. peildatum: de eerste dag van het subsidietijdvak;

j. peiljaar: het kalenderjaar dat voorafgaat aan het subsidiejaar;

k. rekenhuur, rekeninkomen, rekenvermogen: de rekenhuur, het rekeninkomen, en het rekenvermogen, bedoeld in artikel 5, artikel 3 onderscheidenlijk artikel 4;

l. subsidiejaar: het tijdvak dat loopt van 1 juli tot en met 30 juni van het daaropvolgende jaar;

m. subsidietijdvak:

1°. het subsidiejaar, als de huur op of voor de aanvang van dit jaar is ingegaan;

2°. de resterende volle kalendermaanden van het subsidiejaar, als de huur gedurende dat jaar is ingegaan;

n. woonwagen: een woonwagen als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder e, van de Woningwet, zonder eigen aandrijving.

§ 2 In aanmerking te nemen bewoningssituatie, inkomen, vermogen en huur

Artikel 2

In deze wet en de bepalingen die daarop berusten wordt verstaan onder:

a. eenpersoonshuishouden: het huishouden van een huurder die, afgezien van een eventuele onderhuurder en de tot het huishouden van de onderhuurder behorende personen, als enige een woning bewoont, en die jonger dan 65 jaar was op 1 januari van het peiljaar;

b. meerpersoonshuishouden: het huishouden van een huurder die samen met een of meer medebewoners een woning bewoont, als het aandeel in het rekeninkomen, afkomstig van personen die op 1 januari van het peiljaar 65 jaar of ouder waren, de helft of minder bedraagt;

c. eenpersoonsouderenhuishouden: het huishouden van een huurder die, afgezien van een eventuele onderhuurder en de tot het huishouden van de onderhuurder behorende personen, als enige een woning bewoont, en die 65 jaar of ouder was op 1 januari van het peiljaar;

d. meerpersoonsouderenhuishouden: het huishouden van een huurder die samen met een of meer medebewoners een woning bewoont, als het aandeel in het rekeninkomen, afkomstig van personen die op 1 januari van het peiljaar 65 jaar of ouder waren, meer dan de helft bedraagt.

Artikel 3

1. In deze wet en de bepalingen die daarop berusten wordt verstaan onder rekeninkomen: het gezamenlijk inkomen van de huurder en de medebewoners in het peiljaar.

2. Bij de bepaling van het gezamenlijk inkomen:

a. wordt elk persoonlijk inkomen dat negatief is op nul gesteld;

b. wordt het inkomen van een inwonend kind of pleegkind van de huurder of een medebewoner, dat op de peildatum jonger dan 23 jaar is, slechts in beschouwing genomen voor zover het meer dan f 9000 bedraagt.

3. Onder inkomen wordt verstaan:

a. als over het peiljaar een aanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het belastbaar inkomen, bedoeld in de Wet op de inkomstenbelasting 1964, over het peiljaar;

b. in een ander geval dan bedoeld onder a: het loon, bedoeld in de Wet op de loonbelasting 1964, over het peiljaar, verminderd met het krachtens artikel 17, eerste lid, van die wet, aftrekbare percentage of bedrag.

4. Inkomen dat in het buitenland wordt belast, dan wel is vrijgesteld van belasting op grond van bepalingen van internationaal recht, wordt mede in aanmerking genomen als ware dit aan de Nederlandse belastingwetgeving onderworpen.

Artikel 4

1. In deze wet en de bepalingen die daarop berusten wordt verstaan onder rekenvermogen: het gezamenlijk vermogen van de huurder en de medebewoners op de datum van 1 januari die voorafgaat aan het subsidiejaar.

2. Bij de bepaling van het gezamenlijk vermogen wordt het vermogen van een inwonend kind of pleegkind van de huurder of een medebewoner, dat op de peildatum jonger dan 23 jaar is, slechts in beschouwing genomen voor zover het meer dan f 2000 bedraagt.

3. Onder vermogen wordt verstaan: het vermogen, bedoeld in hoofdstuk II, met uitzondering van artikel 5, van de Wet op de vermogensbelasting 1964, met dien verstande dat bij algemene maatregel van bestuur:

a. waarderingsgrondslagen kunnen worden vastgesteld met betrekking tot motorrijtuigen;

b. regels kunnen worden vastgesteld met betrekking tot de waardering van een aandeel in een vermogen waarover huurder of medebewoners konden beschikken.

Artikel 5

1. In deze wet en de bepalingen die daarop berusten wordt verstaan onder rekenhuur: de huurprijs die de huurder op de peildatum per maand is verschuldigd,

a. verminderd met het bedrag dat daarin is begrepen voor een bedrijfsruimte die tot de woning behoort,

b. verminderd met f 50 per maand voor een garage die bij de woning behoort,

c. vermeerderd met een bedrag voor door de huurder verschuldigde servicekosten, en

d. in geval van huur van een woonwagen vermeerderd met het bedrag dat verschuldigd is voor de huur van de standplaats, verminderd met het bedrag dat daarin is begrepen voor een bedrijfsruimte.

2. Als servicekosten worden uitsluitend in aanmerking genomen:

a. kosten voor het in bedrijf zijn van lift-, ventilatie-, hydrofoor- en alarminstallaties, en van verlichting van door de huurder met anderen gemeenschappelijk gebruikte ruimten;

b. schoonmaakkosten van de lift en andere gemeenschappelijke ruimten;

c. de kosten voor de diensten van een huismeester.

3. Voor elk van de in de onderdelen van het tweede lid genoemde kosten geldt een maximum van f 25 per maand.

4. Als de huurder een deel van de woning heeft verhuurd, geldt als rekenhuur het bedrag, berekend overeenkomstig de voorgaande leden, verminderd met een bedrag dat evenredig is met het gedeelte van de woning dat is onderverhuurd. Bij ministeriële regeling kunnen hieromtrent nadere regelen worden gesteld.

Artikel 6

1. Als de huurprijs die de huurder heeft opgegeven hoger is dan in verhouding tot de kwaliteit van de woning redelijk is, wordt bij de toepassing van artikel 5 uitgegaan van de maximaal redelijke huurprijs, bedoeld in de Huurprijzenwet woonruimte.

2. Het eerste lid kan slechts worden toegepast nadat de huurcommissie, dan wel de voorzitter van de huurcommissie, aan Onze Minister of aan de huurder advies heeft uitgebracht, dan wel een verklaring heeft verstrekt, over de redelijk te achten huurprijs.

HOOFDSTUK 2 HET RECHT OP HUURSUBSIDIE

§ 1 Algemeen

Artikel 7

1. Als aan de navolgende bepalingen wordt voldaan, kent Onze Minister op aanvraag aan een huurder huursubsidie toe over het subsidietijdvak.

2. Ten aanzien van een bepaalde woning kan slechts aan één huurder huursubsidie worden toegekend.

3. Titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op het verstrekken van huursubsidie krachtens deze wet.

§ 2 Eisen aan de huurder en de medebewoners

Artikel 8

Huursubsidie wordt slechts toegekend aan een huurder die op de peildatum meerderjarig is.

Artikel 9

1. Huursubsidie wordt slechts toegekend:

a. als de huurder, alsmede degenen die op de peildatum medebewoner of onderhuurder van de woning zijn, zich uiterlijk vijf dagen na de peildatum op het adres van die woning hebben doen inschrijven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens;

b. als op de peildatum op dat adres geen andere personen staan ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, behoudens eventueel personen die behoren tot het huishouden van de onderhuurder.

2. In afwijking van het eerste lid kan huursubsidie worden toegekend, als de onjuiste inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens niet aan de huurder kan worden toegerekend.

3. Onverminderd het bepaalde in het tweede lid wordt, als eerst met ingang van een later tijdstip aan de in het eerste lid gestelde inschrijvingsvoorwaarden wordt voldaan, de huursubsidie toegekend met ingang van de eerstvolgende kalendermaand waarin aan die voorwaarden wordt voldaan.

Artikel 10

[gereserveerd]

§ 3 Eisen aan de woning

Artikel 11

1. Huursubsidie wordt slechts toegekend voor de huur van een woning die:

a. een zelfstandige woonruimte of een onvrije etage is, of

b. een onzelfstandige woonruimte is, welke deel uitmaakt van een woongebouw of woning, geheel of gedeeltelijk verhuurd ten behoeve van begeleid wonen of groepswonen door ouderen, en in eigendom van een toegelaten instelling als bedoeld in artikel 70 van de Woningwet.

2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere criteria worden gesteld voor de toepassing van het eerste lid, onder b.

3. Geen huursubsidie wordt toegekend voor de huur van een woonschip.

4. Voor de huur van een woonwagen wordt slechts huursubsidie toegekend, indien deze op de peildatum:

a. is geplaatst op een erkende standplaats als bedoeld in artikel 2 of 10 van de Woonwagenwet, of op een woonwagenkamp dat tot stand is gekomen voor 1 oktober 1970, en

b. voldoet aan de eisen, daaraan gesteld krachtens de Woningwet.

Artikel 12

1. Geen huursubsidie wordt toegekend als de huurder van een woning, niet zijnde een woonwagen of een onzelfstandige woonruimte, naar het oordeel van Onze Minister, op het tijdstip dat de huur ingaat, het gebruik had kunnen krijgen of behouden van een andere zodanige woning die beter past bij zijn economische en persoonlijke omstandigheden.

2. Het eerste lid kan slechts worden toegepast nadat burgemeester en wethouders door Onze Minister in de gelegenheid zijn gesteld advies uit te brengen. Bij ministeriële regeling kan nader worden bepaald:

a. in welke gevallen een zodanig advies in ieder geval moet worden uitgebracht, ook zonder dat daartoe een verzoek is gedaan en

b. op welke wijze burgemeester en wethouders aan hun adviestaak uitvoering geven.

3. Onze Minister volgt in zijn besluit het advies van burgemeester en wethouders, behoudens de mogelijkheid tot afwijking van een voor de huurder negatief advies in uitzonderlijke gevallen.

Artikel 13

1. Geen huursubsidie wordt toegekend als de rekenhuur, vermeerderd met het bedrag dat daarop eventueel krachtens artikel 5, vierde lid, in mindering wordt gebracht:

a. hoger is dan f 1085 per maand als de huurder of een van de medebewoners op de peildatum 23 jaar of ouder is, dan wel de woning deelt met een kind of pleegkind van de huurder of een medebewoner;

b. hoger is dan f 575 per maand in andere gevallen dan bedoeldonder a.

2. Het eerste lid is niet van toepassing:

a. als sprake is van overschrijding van een daar genoemd bedrag omdat voorzieningen zijn aangebracht in en rond de woning, die noodzakelijk zijn in verband met een handicap van de huurder of van een medebewoner;

b. als de woning geschikt en bestemd is voor de huisvesting van een huishouden van ten minste acht personen, en het huishouden van de huurder uit ten minste acht personen bestaat.

3. Als huursubsidie wordt toegekend met toepassing van het tweede lid, ontvangt de huurder geen huursubsidie voor het deel van de rekenhuur dat ligt boven het maximum dat in het eerste lid is genoemd.

4. De in het eerste lid genoemde bedragen worden met ingang van1 juli van elk jaar aangepast overeenkomstig artikel 26.

§ 4 Eisen aan de financiële positie

Artikel 14

1. Geen huursubsidie wordt toegekend als het rekeninkomen meer bedraagt dan:

a. f 35 700 bij een eenpersoonshuishouden;

b. f 47 550 bij een meerpersoonshuishouden;

c. f 30 050 bij een eenpersoonsouderenhuishouden;

d. f 39 600 bij een meerpersoonsouderenhuishouden.

2. De in het eerste lid genoemde bedragen worden met ingang van1 juli van elk jaar aangepast overeenkomstig artikel 26.

Artikel 15

1. Geen huursubsidie wordt toegekend als het rekenvermogen meer bedraagt dan:

a. f 38 000 bij een eenpersoonshuishouden of een eenpersoonsouderenhuishouden;

b. f 56 000 bij een meerpersoonshuishouden of een meerpersoonsouderenhuishouden.

2. De in het eerste lid genoemde bedragen worden met ingang van1 juli van elk jaar aangepast overeenkomstig artikel 26.

HOOFDSTUK 3: DE HOOGTE VAN DE HUURSUBSIDIE

§ 1 Normhuur

Artikel 16

1. De normhuur is het gedeelte van de rekenhuur dat ten minste voor rekening van de huurder blijft.

2. Voor de hoogte van de normhuur is het rekeninkomen bepalend. Met het oog hierop worden bij ministeriële regeling de inkomens in inkomensklassen verdeeld.

3. De laagste inkomensklasse bevat de inkomens, gelijk aan of lager dan het minimum-inkomensijkpunt, bedoeld in artikel 17.

4. De inkomens in een zelfde inkomensklasse, boven het minimum-inkomensijkpunt, mogen ten hoogste f 1000 van elkaar verschillen.

5. Bij ministeriële regeling wordt elk jaar, met ingang van 1 juli, de indeling in inkomensklassen herzien.

Artikel 17

1. Het minimum-inkomensijkpunt bedraagt, herrekend naar een belastbaar jaarbedrag in het peiljaar:

a. voor een eenpersoonshuishouden: de som van de bedragen, bedoeld in de artikelen 30, onder a, en 33, tweede lid, van de Algemene bijstandswet;

b. voor een meerpersoonshuishouden: het bedrag, bedoeld in artikel 30, onder c, van de Algemene bijstandswet;

c. voor een eenpersoonsouderenhuishouden: het bedrag, bedoeld in artikel 9, tiende lid onder a, van de Algemene Ouderdomswet, vermeerderd met de vakantietoeslag, bedoeld in artikel 29, negende lid onder c, van de Algemene Ouderdomswet, en verder vermeerderd met f 3500;

d. voor een meerpersoonsouderenhuishouden: twee maal het bedrag, bedoeld in artikel 9, tiende lid onder b, van de Algemene Ouderdomswet, vermeerderd met de vakantietoeslag, bedoeld in artikel 29, negende lid onder a, van de Algemene Ouderdomswet, en verder vermeerderd met f 2200.

2. Bij het minimum-inkomensijkpunt behoort een normhuur van f 330.

3. Het in het tweede lid genoemde bedrag wordt met ingang van 1 juli van elk jaar aangepast overeenkomstig artikel 26.

Artikel 18

1. Het referentie-inkomensijkpunt bedraagt:

a. voor een eenpersoonshuishouden: f 31 350;

b. voor een meerpersoonshuishouden: f 40 550;

c. voor een eenpersoonsouderenhuishouden: f 28 500;

d. voor een meerpersoonsouderenhuishouden: f 36 600.

2. Bij het referentie-inkomensijkpunt behoort een normhuur van f 671.

3. De in het eerste en tweede lid genoemde bedragen worden met ingang van 1 juli van elk jaar aangepast overeenkomstig artikel 26.

Artikel 19

1. Voor elke inkomensklasse boven het minimum-inkomensijkpunt wordt, per type huishouden als bedoeld in artikel 2, de hoogte van de normhuur bepaald, waarbij steeds het midden van die klasse als uitgangspunt wordt genomen.

2. De bij deze inkomensklassen behorende normhuren worden, per type huishouden, afgeleid uit de lineaire relatie tussen de bij het minimum-inkomensijkpunt behorende normhuurquote en de bij het referentie-inkomensijkpunt behorende normhuurquote.

§ 2 Kwaliteitskortings- en aftoppingsgrens

Artikel 20

1. De kwaliteitskortingsgrens is f 575 per maand.

2. De aftoppingsgrens is:

a. f 823 per maand als het huishouden van de huurder, afgezien van eventuele onderhuurders en personen die tot diens huishouden behoren, uit 1 of 2 personen bestaat;

b. f 882 per maand als het huishouden van de huurder, afgezien van eventuele onderhuurders en personen die tot diens huishouden behoren, uit 3 of meer personen bestaat.

3. De in het eerste en tweede lid genoemde bedragen worden met ingang van 1 juli van elk jaar aangepast overeenkomstig artikel 26.

§ 3 Berekening van de huursubsidie

Artikel 21

1. De hoogte van de huursubsidie wordt als volgt bepaald:

a. het deel van de rekenhuur boven de normhuur tot aan de kwaliteitskortingsgrens wordt voor 100% gesubsidieerd;

b. het deel van de rekenhuur boven de kwaliteitskortingsgrens tot aan de aftoppingsgrens wordt voor 80% gesubsidieerd;

c. het deel van de rekenhuur boven de aftoppingsgrens wordt voor 50% gesubsidieerd als de huurder of één van de medebewoners op de peildatum 65 jaar of ouder is;

d. het overeenkomstig de voorgaande onderdelen berekende bedrag wordt, indien dit meer dan f 0 bedraagt, verhoogd met:

1°. f 32 per maand als de huurder de woning op de peildatum deelt met één of twee kinderen of pleegkinderen, jonger dan 18 jaar, van hemzelf of van een van de medebewoners;

2°. f 43 per maand als de huurder de woning op de peildatum deelt met drie of meer kinderen of pleegkinderen, jonger dan 18 jaar, van hemzelf of van een van de medebewoners;

e. het overeenkomstig de voorgaande onderdelen berekende bedrag wordt, indien dit meer dan f 0 bedraagt, verder verhoogd met:

1°. f 8 per maand als op de peildatum sprake is van een meerpersoonshuishouden of meerpersoonsouderenhuishouden;

2°. f 4 per maand in andere gevallen dan bedoeld onder a.

2. Het toe te kennen bedrag wordt afgerond op hele guldens.

Artikel 22

Geen huursubsidie wordt toegekend als deze minder dan f 25 per maand zou bedragen.

HOOFDSTUK 4 WIJZIGINGEN VAN OMSTANDIGHEDEN, HARDHEIDSBEPALING

Artikel 23

1. Als de huurder in de loop van het subsidietijdvak het genot van de woning verliest, wordt de huursubsidie ingetrokken met ingang van de eerste dag van de kalendermaand waarover geen huur meer is verschuldigd.

2. Als, in een geval als bedoeld in het eerste lid, de huur wordt voortgezet door een medebewoner, wordt de toegekende huursubsidie op diens naam gesteld.

Artikel 24

1. Als de rekenhuur gedurende het subsidietijdvak met een bedrag van f 50 of meer wordt gewijzigd:

a. wordt de hoogte van de huursubsidie, op aanvraag van de huurder dan wel ambtshalve, aan deze wijziging aangepast met ingang van de eerste dag van de kalendermaand waarover de gewijzigde huurprijs is verschuldigd;

b. wordt, als door deze wijziging alsnog aanspraak op huursubsidie ontstaat, op aanvraag van de huurder alsnog huursubsidie toegekend over de resterende volle kalendermaanden van het subsidiejaar, waarbij de eerste dag van die periode als peildatum geldt.

2. Onze Minister kan bij de toepassing van het eerste lid uitgaan van een lager bedrag dan daar genoemd, als de wijziging van de rekenhuur voortvloeit uit aanpassing van de woning in verband met een handicap van de huurder of een medebewoner.

3. Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid wordt uiterlijk drie maanden na de datum waarop de wijziging van de huur inging ingediend.

4. Na het verstrijken van de termijn, genoemd in het derde lid, is ambtshalve wijziging van de hoogte van de huursubsidie slechts in bijzondere gevallen mogelijk.

Artikel 25

1. Onze Minister kan, als in een bepaald geval de onverkorte toepassing van de desbetreffende bepalingen, gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, tot een onbillijkheid van overwegende aard zou leiden:

a. bij de toepassing van de artikelen 2, 3, eerste lid, en 4, eerste lid, bepaalde medebewoners buiten beschouwing laten;

b. bij de toepassing van de artikelen 3, derde lid, of 4, derde lid, bepaalde inkomsten of vermogensbestanddelen geheel of gedeeltelijk buiten beschouwing laten;

c. het in artikel 8 gestelde meerderjarigheidsvereiste buiten toepassing laten.

2. Een daling van het inkomen ten opzichte van het peiljaar, of een daling van het vermogen na de 1 januari die voorafgaat aan het subsidiejaar, kan niet leiden tot toepassing van het eerste lid.

HOOFDSTUK 5 AANPASSING VAN BEDRAGEN

Artikel 26

1. Bij ministeriële regeling worden elk jaar, met ingang van 1 juli, de bedragen aangepast die zijn genoemd in de artikelen 13, eerste lid, (maximale huurgrenzen), 17, tweede lid, (bij minimum-inkomensijkpunt behorende normhuur), 18, tweede lid, (bij referentie-inkomensijkpunt behorende normhuur) en 20, eerste en tweede lid, (kwaliteitskortings- en aftoppingsgrens) aan de huurprijsontwikkeling, zoals die naar redelijke verwachting in het subsidiejaar zal plaatsvinden. Hierbij wordt een correctie aangebracht naar de mate waarin de huurprijsontwikkeling in het voorafgaande subsidiejaar afweek van de verwachtingen waarvan werd uitgegaan bij de eerdere aanpassing van deze bedragen.

2. Het in artikel 17, tweede lid, genoemde bedrag (bij minimum-inkomensijkpunt behorende normhuur) kan, in afwijking van het eerste lid, na overleg met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid lager worden vastgesteld, indien de verwachte inkomens- en lastenontwikkeling van huurders met een inkomen op of onder het minimum-inkomensijkpunt daartoe aanleiding geeft.

3. Bij ministeriële regeling worden elk jaar, met ingang van 1 juli, de bedragen genoemd in de artikelen 14, eerste lid (maximum-inkomensgrens), en 15, eerste lid (maximum-vermogensgrens) aangepast aan de ontwikkeling van het prijsindexcijfer voor de gezinsconsumptie.

4. Bij regeling van Onze Minister wordt jaarlijks, na overleg met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de hoogte vastgesteld van de bedragen die vanaf 1 juli krachtens artikel 17, eerste lid, als minimum-inkomensijkpunt zullen gelden.

5. Bij ministeriële regeling wordt elk jaar, met ingang van 1 juli, de hoogte van de bedragen, die krachtens artikel 18, eerste lid als referentie-inkomensijkpunt zullen gelden, aangepast met hetzelfde percentage, waarmee de corresponderende bedragen in artikel 17, eerste lid, (minimum-inkomensijkpunt) worden aangepast. Van dit percentage kan worden afgeweken, voor zover de wijziging van de in artikel 17, eerste lid, bedoelde belastbare inkomens onbedoeld afwijkt van de wijziging welke naar verwachting plaats zal vinden met betrekking tot de belastbare inkomens boven het minimum-inkomensijkpunt.

6. De bedragen, bedoeld in het eerste lid, worden naar boven afgerond op hele guldens. De bedragen, bedoeld in het derde, vierde en vijfde lid, worden naar boven afgerond op een veelvoud van f 50. Bij een volgende aanpassing van deze bedragen wordt uitgegaan van de bedragen zoals die waren, voordat zij werden afgerond.

7. De minimum-inkomensijkpunten en de overeenkomstig het eerste tot en met zesde lid vastgestelde, vanaf 1 juli geldende, referentie-inkomensijkpunten, maximale huur-, inkomens-, vermogens-, kwaliteitskortings-, en aftoppingsgrenzen, alsmede de voor de verschillende inkomensklassen en typen huishouden geldende normhuren worden elk jaar uiterlijk op 1 mei in de Staatscourant bekendgemaakt.

8. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen de bedragen als vermeld in de artikelen 3, tweede lid onder b, (inkomensvrijlating), 4, tweede lid, (vermogensvrijlating), 5, eerste lid onder b en derde lid, (garage-aftrek en maximum-servicekosten), 17, eerste lid onder c en d, (ouderentoeslag bij minimum-inkomensijkpunt) en 21, onder d en e, (kinder- en koopkrachttoeslagen) hoger of lager worden gesteld.

HOOFDSTUK 6 AANVRAAG, AFHANDELING EN BETALING

Artikel 27

1. Een aanvraag tot toekenning van huursubsidie wordt gedaan door de huurder, door middel van een volledig ingevuld formulier, dat wordt vastgesteld door Onze Minister. Burgemeester en wethouders stellen het formulier verkrijgbaar.

2. Bij de aanvraag wordt een verklaring gevoegd van elk van de medebewoners, inhoudende:

a. dat de op het aanvraagformulier vermelde, hen betreffende, gegevens inzake inkomen en vermogen juist zijn, en

b. dat er mee wordt ingestemd dat de inspecteur der rijksbelastingen of Onze Minister terzake van deze gegevens inlichtingen inwinnen bij, en informatie verschaffen aan, de huurder, zo daartoe bij de toepassing van de artikelen 33 tot en met 35 aanleiding mocht zijn.

3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de aanvullende gegevens en bescheiden die door de aanvrager, of een aanvrager die behoort tot een bepaalde categorie, bij de aanvraag worden verstrekt.

4. De aanvraag wordt ingediend bij burgemeester en wethouders, binnen drie maanden na de peildatum.

Artikel 28

1. Burgemeester en wethouders onderzoeken de juistheid en volledigheid van de bij de aanvraag verstrekte gegevens en bescheiden. Tevens onderzoeken zij of de personen die in de aanvraag als bewoners van de woning worden vermeld, als zodanig staan ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, en of in die administratie geen andere personen als bewoner van de woning staan ingeschreven. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen hieromtrent nadere regels worden gesteld.

2. Als de aanvrager het aanvraagformulier niet volledig heeft ingevuld, of niet alle krachtens artikel 27, derde lid, vereiste aanvullende gegevens en bescheiden heeft verstrekt, en de wel verstrekte gegevens onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag, geven burgemeester en wethouders de aanvrager ten minste vier weken de gelegenheid de aanvraag aan te vullen.

3. Burgemeester en wethouders zenden een volledige aanvraag uiterlijk drie maanden na de datum van ontvangst door aan Onze Minister, met daarop een advies over de afhandeling.

Artikel 29

1. Als de bij een aanvraag verstrekte gegevens onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag, stelt Onze Minister de aanvraag buiten behandeling. Dit besluit wordt zo spoedig mogelijk aan de aanvrager bekend gemaakt. Artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht is hierbij niet van toepassing.

2. In andere gevallen dan die, bedoeld in het eerste lid, beslist Onze Minister op een aanvraag binnen vijftien maanden na de datum van indiening bij burgemeester en wethouders.

Artikel 30

1. De huursubsidie wordt steeds over een tijdvak van ten hoogste drie maanden uitbetaald, na afloop van dat tijdvak.

2. Uitbetaling geschiedt door overmaking op een bij de aanvraag opgegeven bank- of girorekening van de aanvrager.

3. Met instemming van de aanvrager en de verhuurder, respectievelijk de gemeente, kan Onze Minister de huursubsidie, zo nodig in de vorm van een voorschot, uitbetalen aan de verhuurder van de woning, respectievelijk aan de gemeente waarin de aanvrager zijn woonplaats heeft. Een gegeven instemming kan niet worden herroepen. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regelen worden gesteld over de gevallen waarin en de wijze waarop zodanige betaling plaatsvindt.

4. Als de huursubsidie aan een verhuurder of gemeente wordt uitbetaald, kan Onze Minister aan die verhuurder of gemeente een vergoeding toekennen overeenkomstig een door Onze Minister vastgesteld tarief.

Artikel 31

1. De huursubsidie is niet vatbaar voor vervreemding, verpanding, belening of beslag, behoudens dat beslag is toegestaan met het oog op de inning van de huur.

2. Elk beding, strijdig met het eerste lid, is nietig.

HOOFDSTUK 7 INFORMATIEPLICHT, VERIFICATIE, OPSCHORTING, HERZIENING EN TERUGVORDERING

Artikel 32

1. De huurder en de medebewoners zijn verplicht uit eigen beweging aan Onze Minister onmiddellijk alle inlichtingen te verstrekken waarover zij redelijkerwijs kunnen beschikken, en die redelijkerwijs van belang kunnen zijn voor de vaststelling van het recht op en de hoogte van de huursubsidie.

2. De in het eerste lid bedoelde personen zijn verplicht de in dat lid bedoelde gegevens desgevraagd te verstrekken aan burgemeester en wethouders, aan Onze Minister, en aan de door Onze Minister daartoe aangewezen ambtenaren.

Artikel 33

1. De inspecteur der rijksbelastingen onderzoekt de juistheid van de bij de aanvraag verstrekte gegevens inzake het vermogen van de huurder en van de medebewoners. Als de inspecteur vaststelt dat het vermogen van de huurder of van een medebewoner afwijkt van het bij de aanvraag opgegeven vermogen, en dat ten gevolge hiervan de krachtens artikel 15 toepasselijke vermogensgrens zou worden overschreden, stelt hij het rekenvermogen vast bij voor bezwaar vatbare beschikking, en maakt hij deze bekend aan degene aan wie de huursubsidie werd toegekend, en aan Onze Minister.

2. Ten aanzien van het onderzoek en de vaststelling, bedoeld in het eerste lid, zijn de artikelen 2, 3 en 4 en de hoofdstukken V en VIII, met uitzondering van de artikelen 47a, 52, 54, 63 en 66, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing.

Artikel 34

Onze Minister kan de uitbetaling van de huursubsidie geheel of gedeeltelijk opschorten als hij redelijkerwijs kan vermoeden dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag huursubsidie is toegekend.

Artikel 35

1. Als huursubsidie is toegekend in afwijking van deze wet of de daarop berustende bepalingen, dan wel indien artikel 32, tweede lid, niet wordt nageleefd, kan Onze Minister de toekenning herzien.

2. Aan een besluit als bedoeld in het eerste lid kan terugwerkende kracht worden verleend over ten hoogste vijf subsidietijdvakken, voorafgaande aan het lopende subsidietijdvak:

a. als de door de huurder of de medebewoners verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken te zijn geweest, dat een ander besluit zou zijn genomen indien de juiste of volledige gegevens bij Onze Minister bekend zouden zijn geweest,

b. als artikel 32, tweede lid, niet wordt nageleefd, of

c. als de huurder redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat de huursubsidie ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.

3. Als het eerste lid toepassing vindt kan de ten onrechte of te veel uitbetaalde huursubsidie van de huurder worden teruggevorderd, of worden verrekend met aanspraken op huursubsidie van de huurder. Onze Minister stelt de hoogte van het terug te vorderen of te verrekenen bedrag en de wijze van terugvordering of verrekening vast.

4. Onze Minister kan, als de herziening haar grond vindt in het feit dat het aanvraagformulier niet naar waarheid is ingevuld, dan wel artikel 32 niet is nageleefd, het terug te vorderen of te verrekenen bedrag verhogen met 25 procent, met dien verstande dat deze verhoging niet meer mag bedragen dan f 500 per subsidietijdvak waarover ten onrechte huursubsidie werd genoten.

Artikel 36

1. Een bedrag als bedoeld in artikel 35, derde en vierde lid, wordt ingevorderd door Onze Minister.

2. Als de huurder in gebreke blijft het door hem verschuldigde bedrag te voldoen binnen de daarvoor gestelde termijn, zendt Onze Minister hem een aanmaning om binnen een vastgestelde termijn van ten minste vier weken na dagtekening van de aanmaning het verschuldigde bedrag te voldoen.

3. Indien de huurder ook na aanmaning in gebreke blijft, kan de invordering van het verschuldigde bedrag, vermeerderd met de kosten van aanmaning en invordering, zonder rechterlijke tussenkomst geschieden bij dwangbevel.

4. De betekening en tenuitvoerlegging van het dwangbevel geschieden door de ontvanger van de rijksbelastingen en door de belastingdeurwaarder van de rijksbelastingen, met toepassing van de artikelen 13 en 14 van de Invorderingswet 1990.

5. Zolang de ontvanger met de zorg voor de invordering is belast, kan hij een vordering doen op grond van artikel 19 van de Invorderingswet 1990, alsmede verrekenen op grond van artikel 24 van die wet.

6. De ontvanger kan, zolang hij met de zorg voor de invordering is belast, onder door hem te stellen voorwaarden aan de huurder voor een bepaalde tijd bij beschikking uitstel van betaling verlenen. Gedurende het uitstel wordt de dwanginvordering geschorst. Het uitstel kan tussentijds bij beschikking worden beëindigd.

7. Met betrekking tot het verzet tegen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel is artikel 17 van de Invorderingswet 1990 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in dat artikel in plaats van «de ontvanger die het dwangbevel heeft uitgevaardigd» telkens moet worden gelezen: de met de tenuitvoerlegging van het dwangbevel belaste ontvanger.

8. De kosten van aanmaning en verdere invordering worden berekend op de voet van de Kostenwet invordering rijksbelastingen. De artikelen 6 en 7 van de Invorderingswet 1990 zijn van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 8 BEHEERSING VAN DE HUURLASTEN EN HUURSUBSIDIE-UITGAVEN

§ 1 Beperking huursubsidietoekenning boven de aftoppingsgrens

Artikel 37

1. Burgemeester en wethouders zien erop toe dat het aantal gevallen, waarin huursubsidie wordt toegekend aan huurders die in de gemeente een woning betrekken met een rekenhuur, hoger dan de in artikel 20, tweede lid, bedoelde aftoppingsgrens, elk subsidiejaar niet meer bedraagt dan 4% van het totaal aantal van de gevallen waarin in dat subsidiejaar huursubsidie wordt toegekend aan huurders die in die gemeente een woning betrekken.

2. Onder huurders die een woning betrekken worden voor de toepassing van het eerste lid mede verstaan huurders die aanspraak maken op huursubsidie vanaf een datum die ten hoogste zes maanden ligt na de datum waarop de huur is ingegaan.

Artikel 38

1. De gemeente waarin in enig subsidiejaar het in artikel 37 genoemde percentage wordt overschreden, is aan het Rijk een financiële bijdrage verschuldigd.

2. De hoogte van de bijdrage is gelijk aan het aantal van de gevallen waarin in het subsidiejaar in die gemeente het in artikel 37 genoemde percentage werd overschreden verminderd met het aantal gevallen waarin Onze Minister is afgeweken van het advies van burgemeester en wethouders, bedoeld in artikel 12, vermenigvuldigd met een bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld tarief. Daarbij is bepalend het aantal gevallen dat bij Onze Minister bekend is op 1 januari na afloop van het subsidiejaar.

3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de berekening en de invordering van de verschuldigde financiële bijdrage.

4. Onze Minister kan, als in een bepaald geval de onverkorte toepassing van het eerste lid, gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, tot een onbillijkheid van overwegende aard zou leiden, afzien van toepassing van het eerste lid, dan wel een lagere bijdrage vaststellen dan voortvloeit uit toepassing van het tweede lid.

Artikel 39

Het verschuldigd zijn van de financiële bijdrage, alsmede de hoogte daarvan, worden bij beschikking door Onze Minister vastgesteld, uiterlijk 5 jaren na afloop van het subsidiejaar waarop de bijdrage betrekking heeft.

§ 2 Normering van het huursubsidiebudget van het Rijk

Artikel 40

1. Onze Minister stelt telkenjare, voor 1 mei, de huursubsidie-uitgavennorm vast voor het daaropvolgende subsidiejaar.

2. De huursubsidie-uitgavennorm geeft weer hoe het totaal van de uitgaven, voortvloeiend uit de uitvoering van deze wet, zich in dat subsidiejaar dient te verhouden tot het totaal van die uitgaven in het laatste subsidiejaar dat is geëindigd, uitgaande van een gelijkblijvend aantal huurders waaraan huursubsidie wordt toegekend.

3. De huursubsidie-uitgavennorm wordt in de Staatscourant bekendgemaakt.

4. Onze Minister maakt de uit de huursubsidie-uitgavennorm voortvloeiende verplichtingen voor een gemeente uiterlijk 1 januari van het betreffende subsidiejaar bekend aan die gemeente.

Artikel 41

Burgemeester en wethouders en de in de gemeente werkzame verhuurders bevorderen dat de ontwikkeling van het totaal van de uitgaven, voortvloeiend uit de uitvoering van deze wet, welke ten goede komen aan de in de gemeente woonachtige huurders, de huursubsidie-uitgavennorm niet overschrijdt.

Artikel 42

Als Onze Minister constateert dat in een gemeente over enig subsidiejaar de huursubsidie-uitgavennorm wordt overschreden, stelt hij een nader onderzoek in, bij welke verhuurders deze overschrijding zich in het bijzonder heeft voorgedaan. Bij dit onderzoek worden slechts de verhuurders betrokken die op de eerste dag van het betrokken subsidiejaar in de betrokken gemeente 25 of meer woningen beheerden ten aanzien waarvan huursubsidie werd toegekend.

Artikel 43

1. De verhuurder, bedoeld in artikel 42, die met betrekking tot de door hem in de gemeente verhuurde woningen waarvoor huursubsidie werd toegekend de huursubsidie-uitgavennorm heeft overschreden, is aan het Rijk een financiële bijdrage verschuldigd, gelijk aan het bedrag der overschrijding. Daarbij is bepalend het aantal gevallen dat bij Onze Minister bekend is op 1 januari na afloop van het subsidiejaar.

2. Bij algemene maatregel van bestuur:

a. kunnen gevallen worden aangewezen waarin, in afwijking van het eerste lid, geen of een lagere financiële bijdrage verschuldigd is;

b. kunnen regels worden gesteld omtrent de te volgen procedure en de te verstrekken gegevens om in aanmerking te komen voor geen of een lagere financiële bijdrage, en

c. kunnen nadere regels worden gesteld over de berekening van de verschuldigde financiële bijdrage.

Artikel 44

Het verschuldigd zijn van de financiële bijdrage, alsmede de hoogte daarvan, worden bij beschikking door Onze Minister vastgesteld, uiterlijk 5 jaren na afloop van het subsidiejaar waarop de bijdrage betrekking heeft.

HOOFDSTUK 9 BESTUURLIJKE INFORMATIEVERSCHAFFING EN EXPERIMENTEN

Artikel 45

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen de bij die maatregel aangewezen personen en instanties worden verplicht kosteloos gegevens en afschriften van stukken te verstrekken aan burgemeester en wethouders, en Onze Minister, voor zover die verstrekking noodzakelijk is voor de uitvoering van deze wet. Bij die maatregel kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot die verstrekking.

Artikel 46

Burgemeester en wethouders verstrekken desgevraagd aan Onze Minister de gegevens over de uitvoering van deze wet, alsmede inzage in de stukken daarover, op de wijze als door Onze Minister bepaald.

Artikel 47

In de administratie over de uitvoering van deze wet wordt het sociaal-fiscaal nummer opgenomen waaronder een aanvrager van huursubsidie en de medebewoners zijn geregistreerd bij de rijksbelastingdienst. Bij de verstrekking van gegevens over de uitvoering van deze wet wordt gebruik gemaakt van dit sociaal-fiscaal nummer.

Artikel 48

1. Onze Minister kan voor de huur van nader door hem aangewezen woningen of categorieën van woningen huursubsidie toekennen in afwijking van de artikelen 1, onder c en d, 11, 13 en 27 tot en met 31, ten behoeve van experimenten die naar zijn oordeel in het belang van de volkshuisvesting zijn. Onze Minister bepaalt hierbij vooraf de duur van het experiment.

2. Onze Minister kan ook na afsluiting van het experiment af blijven wijken van de in het eerste lid genoemde artikelen, voor zover het de huurders betreft die tijdens de duur van het experiment huursubsidie ontvingen met toepassing van het eerste lid en zolang een door hem op basis van het experiment noodzakelijk geoordeelde wijziging van deze wet nog niet van kracht is geworden en in werking is getreden.

Artikel 49

Onze Minister brengt jaarlijks verslag uit aan de Staten-Generaal over de werking van deze wet.

HOOFDSTUK 10 WIJZIGING ANDERE WETTEN, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 50

1. Artikel 3a van de Wet op de huurcommissies komt te luiden:

Artikel 3a

1. De voorzitter van de huurcommissie verstrekt op verzoek van een huurder van woonruimte ten behoeve van een aanvraag om huursubsidie krachtens de Huursubsidiewet binnen vier weken een verklaring omtrent de redelijkheid van de huurprijs en de juistheid van andere gegevens betreffende de woonruimte, een en ander voor zover van belang voor de toepassing van die wet, in de gevallen die bij algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 27 van genoemde wet zijn aangewezen.

2. Indien de voorzitter de verklaring niet binnen vier weken verstrekt, stelt hij de huurder hier onmiddellijk van in kennis onder vermelding van de redenen daarvoor, en geeft daarbij aan binnen welke termijn de verklaring zal worden verstrekt.

2. In artikel 2, tweede lid, van de Huurprijzenwet woonruimte wordt aan het slot van de eerste volzin toegevoegd: , dan wel bij de aanvang van de bewoning een huurprijs zijn overeengekomen die hoger is dan het op dat tijdstip in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Huursubsidiewet genoemde bedrag.

3. In artikel 6, derde lid onder b, van de Huisvestingswet wordt aan onderdeel b vóór de punt toegevoegd: , dan wel het bedrag op het tijdstip van de aanwijzing genoemd in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Huursubsidiewet.

4. In de artikelen 43, tweede lid onder c, en 122, eerste lid onder f, van de Algemene bijstandswet, in artikel 45, eerste lid onder f, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en in artikel 45, eerste lid onder f, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen wordt de zinsnede «de Wet individuele huursubsidie» telkenmale vervangen door: de Huursubsidiewet.

5. Artikel 475d, vijfde lid, onderdeel b, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering komt te luiden:

b. de voor rekening van de schuldenaar komende woonkosten verminderd met ontvangen huursubsidie of woonkostentoeslag, voor zover de woonkosten, na deze vermindering, meer bedragen dan het bedrag, genoemd in artikel 17, tweede lid, van de Huursubsidiewet, met dien verstande dat de verhoging van de beslagvrije voet niet meer bedraagt dan het huursubsidiebedrag waarop de schuldenaar, uitgaande van de laagste inkomenscategorie, krachtens artikel 21 van de Huursubsidiewet ten hoogste aanspraak heeft. Bij het in mindering te brengen bedrag wordt een bijdrage op grond van artikel 21, eerste lid, onderdeel d, of onderdeel e, en een daarmee overeenkomende ophoging op grond van de Algemene bijstandswet buiten beschouwing gelaten.

Artikel 51

De Wet individuele huursubsidie wordt ingetrokken.

Artikel 52

1. Op subsidietijdvakken die zijn aangevangen onder de werking van de Wet individuele huursubsidie blijven de daarop vóór de inwerkingtreding van de Huursubsidiewet geldende bepalingen van toepassing.

2. Artikel 11 blijft gedurende 3 jaren na de datum van inwerkingtreding van deze wet buiten toepassing ten aanzien van een huurder van onzelfstandige woonruimte, anders dan bedoeld in dat artikel, die huursubsidie ontving over de onmiddellijk aan de dag van inwerkingtreding van deze wet voorafgaande kalendermaand, zolang deze huurder het genot van de desbetreffende woonruimte behoudt.

3. Artikel 13, eerste lid, is niet van toepassing op een huurder op wie artikel 41 van de Wet individuele huursubsidie of artikel II van de wet van 9 juni 1994 houdende wijziging van de Wet individuele huursubsidie (Stb. 439) van toepassing was over de aan de dag van inwerkingtreding van deze wet voorafgaande kalendermaand, zolang deze huurder het genot van de desbetreffende woning behoudt. Artikel 13, derde lid, is in deze gevallen van overeenkomstige toepassing.

4. Een verrekening als bedoeld in artikel 35, derde lid, kan mede betrekking hebben op te veel betaalde bedragen en de daarop betrekking hebbende verhogingen op voet van de Wet individuele huursubsidie.

5. Voor de toepassing van artikel 40 voor het eerste subsidiejaar na inwerkingtreding van deze wet, gelden de bijdragen op voet van de Wet individuele huursubsidie over het daaraan voorafgaande jaar als uitgaven aan huursubsidie.

Artikel 53

1. Deze wet treedt in werking met ingang van 1 juli van een bij koninklijk besluit te bepalen jaar.

2. Met ingang van de dag van inwerkingtreding van deze wet worden de daarin voorkomende bedragen aangepast overeenkomstig artikel 26, met als uitgangspunt dat de laatste aanpassing daarvan per 1 juli 1997 heeft plaatsgevonden.

3. Het tweede lid blijft buiten toepassing als deze wet met ingang van 1 juli 1997 in werking treedt.

Artikel 54

Deze wet wordt aangehaald als: Huursubsidiewet.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Naar boven