25 088
Marktwerking in het regionaal openbaar vervoer

nr. 22
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 11 juni 1997

Deze week pogen wij tot een afronding te komen van het debat over marktwerking Openbaar Vervoer. Zoals ik vorige week mondeling al aangaf, is mijn indruk dat de standpunten van partijen dichter bij elkaar liggen, dan op dat moment het geval leek te zijn. In een poging de besluitvorming te bespoedigen, leg ik u hierbij mijn interpretatie voor van de motie onder stuk nummer 25 088 nr. 17 ondertekend door mevrouw Van 't Riet en de heren Remkes en Van Gijzel.

1. Uitgangspunt is om in het jaar 2003 een derde deel van de omzet in het stads- en streekvervoer, gespreid over het land, maar exclusief het vervoer in de BOV-gemeenten, aanbesteed te hebben;

2. Er zal een poging moeten worden ondernomen dit op basis van vrijwillige afspraken met provincies, kaderwetgebieden en BOS-gemeenten te realiseren.

3. Vóór de behandeling van de wet Personenvervoer – voorzien in 1998 – komt de minister van Verkeer en Waterstaat met een rapportage over de kwalitatieve en kwantitatieve stand van zaken met betrekking tot de aanbesteding en over de bereidheid bij betrokken partijen vrijwillig hieraan mee te werken;

4. Mocht uit de rapportage blijken dat, naar het oordeel van de minister, het uitgangspunt van 1/3 deel van de omzet niet op een evenwichtige, over het land gespreide wijze gehaald kan worden, dan wordt allereerst gekeken naar de oorzaak daarvan;

5. Mochten er goede gebiedspecifieke argumenten zijn, waarom het doel van 1/3 deel niet gehaald wordt, dan zal nagegaan worden of de belemmeringen weggenomen kunnen worden;

6. Indien de oorzaak gelegen is in, bijvoorbeeld het feit dat men simpelweg een andere werkwijze wil laten prevaleren, dan wordt middels de nu in voorbereiding zijnde wetgeving (nieuwe Wet Personenvervoer) overgegaan tot een verplichtende vorm van aanbesteding in de desbetreffende gebieden (ad 2). Daarvoor wordt in de wet een voorziening opgenomen die dit mogelijk maakt.

Ik zou mij kunnen voorstellen dat bedoelde motie, aldus geïnterpreteerd, op voldoende steun in uw Kamer kan rekenen. Om eventuele misverstanden te voorkomen zij overigens vermeld, dat een vorige week terzijde genoemde aanpak, waarbij als alternatief voor stap 6 ikzelf tot aanbesteding zou overgaan, feitelijk onmogelijk is bij de rolverdeling die past bij decentralisatie.

Bovenstaande uitleg van de voorliggende motie lijkt me de helderheid te bieden die nu zozeer gewenst is. Ik hoop met deze interpretatie een bijdrage te leveren aan een spoedige afronding van het debat.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink

Naar boven