25 080
Financiële relaties met grote ondernemingen

nr. 11
BRIEF VAN DE COMMISSIE VOOR DE RIJKSUITGAVENAAN DE MINISTER VAN FINANCIËN, DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

's-Gravenhage, 20 maart 1997

Met het bijgaande advies van de door haar ingestelde werkgroep technolease hebben de commissie voor de Rijksuitgaven en de vaste commissies voor Financiën en voor Economische Zaken zich integraal verenigd.

Op grond daarvan verzoeken de commissies u de in punt 1 bedoelde beleidsrelevante brieven alsnog over te leggen.

Voorts hebben de commissies besloten met u een niet-openbaar algemeen overleg te voeren over het technoleasedossier, in de week van 21 april (niet op de middag van 23 april). Hierover zal nog met u een nadere afspraak gemaakt worden. Denkbaar is dat na dit besloten overleg ook een openbaar overleg volgt. Na dit overleg in die week zullen de commissies zich nader beraden op de daarna te volgen procedure; in technische zin is het Rekenkamerrapport 25 080 aangemeld voor behandeling in de laatste week van april of begin mei.

De griffier van de commissie voor de Rijksuitgaven,

Hubert

Aan de leden en plaatsvervangende leden van:

– de commissie voor de Rijksuitgaven

– de vaste commissie voor Financiën

– de vaste commissie voor Economische Zaken

's-Gravenhage, 19 maart 1997

Advies van de Werkgroep Technolease1 over de volledigheid van de beantwoording van vragen inzake technolease

De werkgroep technolease is van oordeel dat de commissies op een groot aantal vragen een in technisch opzicht volledig antwoord hebben ontvangen.

Daarbij passen de volgende kanttekeningen:

1 Lang niet alle correspondentie en andere stukken waarom is gevraagd of waarvan het in de rede had gelegen dat zij ongevraagd ter inzage waren gegeven zijn in het vertrouwelijke dossier aan de Kamer overgelegd. Uit de vertrouwelijke bijlage bij de brief van de minister van Financiën van 17 maart 1997 blijkt dat een aantal documenten (correspondentie tussen bewindspersonen onderling, ambtelijke notities die persoonlijke opvattingen weergeven) niet «tot het dossier behoren». De vraag rijst of het kabinet hiermee bedoelt dat dergelijke stukken niet aan de Kamer behoeven te worden overgelegd. Daarover zou duidelijkheid moeten komen. Ook zou de correspondentie tussen de Minister-president en andere bewindspersonen inzake Philips, waarnaar in het schriftelijke antwoord op blz. 10 verwezen wordt, de brief van de staatssecretaris van Financiën aan de minister van Economische Zaken van 16 juni 1994, en de brieven van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid waarnaar in de vragen 129 en 130 was gevraagd, en die op grond van genoemde overweging tot nu toe buiten het dossier zijn gehouden, alsnog aan de Kamer moeten worden overgelegd.

2 De beantwoording van veel vragen roept weer nieuwe vragen op, met name het punt van de beleidsontwikkeling rond technolease en op het punt van de fiscaal-juridische en fiscaal-economische beoordeling.

3 Op een aantal vragen is naar het oordeel van de werkgroep in technische zin geen of een onvolledig antwoord gegeven. Deze vragen zijn in een bijlage bij dit advies gespecificeerd.

4 Voor een politieke beoordeling van het door de regering gevoerde beleid inzake technolease is niettemin – na de aanvulling onder 1 – naar voorlopig inzicht van de werkgroep voldoende basismateriaal voorhanden.

BIJLAGE

Vragen waarop geen of geen volledig antwoord is gegeven (afgezien van vragen waarin om overlegging van stukken is gevraagd waarop niet is ingegaan): 77, 78, 79, 87: beleidsmatige conclusie naar aanleiding van het besluit tot het geven van zekerheid vooraf aan Philips/Rabo: geen antwoord

92: toetsing ex post aan criteria aanschrijving: geen antwoord

112: geen concreet commentaar op alle genoemde bedragen

124: geen concreet antwoord

125, 126 geen concreet antwoord


XNoot
1

Samenstelling: Van Rey (voorzitter), Mateman, Witteveen-Hevinga, Van Walsem.

Naar boven