25 078
Bestrijding van seksueel geweld en misbruik

nr. 8
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 30 december 1998

1. Inleiding

1.1. In het algemeen overleg met de vaste commissies voor Justitie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op 30 september jl. (26 200 VI, nr. 35) inzake kinderpornografie en politiële zedenzorg heb ik aangekondigd dat de Tweede Kamer dit jaar een overzicht krijgt van de stand van zaken bij de voorbereiding van het actieprogramma inzake de aanpak van commerciële seksuele exploitatie van kinderen. Ik heb in dit overleg tevens toegezegd dat het kabinet volgende jaar een nota zal uitbrengen over de aanpak van seksueel geweld tegen en misbruik van kinderen (kamerstukken II 1998/99, 26 000 VI, nr 35).

Seksueel geweld tegen en misbruik van kinderen bestrijkt een breed terrein en heeft vele facetten. Het komt voor in een relationele context in en buiten de privé-sfeer (incest; scholen, sportverenigingen, inrichtingen) en in de commerciële sfeer (kinderprostitutie, kinderhandel, kinderpornografie en sekstoerisme). Seksueel misbruik van kinderen in een commerciële context en zulk misbruik in de niet-commerciële sfeer zijn van elkaar te onderscheiden, maar niet te scheiden.

Seksueel geweld tegen en misbruik van kinderen vormen een zeer ernstige schending van de rechten van het kind. Het kind heeft daarom recht op een effectieve bescherming tegen aantasting van zijn of haar lichamelijke en geestelijke integriteit. Kinderen hebben die bescherming nodig om te kunnen uitgroeien tot evenwichtige mensen. De toekomst van de menselijke samenleving wordt mede bepaald door de manier waarop we met onze kinderen omgaan. Behandelen we onze kinderen slecht of geven wij ze onvoldoende aandacht en bescherming, dan ziet het er slecht uit voor onze toekomst.

De aanpak van seksueel geweld tegen en misbruik van kinderen omvat overheidszorg en zorg van instellingen en particulieren op de terreinen van preventie, repressie, hulpverlening en (internationale) samenwerking. Samenwerking en coördinatie tussen overheidsinstanties, maatschappelijke instellingen en non gouvernementele organisaties (ngo's) zijn onontbeerlijk om de bestrijding van seksueel geweld en misbruik op die terreinen met succes te voeren. De centrale overheid is mede verantwoordelijk voor de structurering van die samenwerking en coördinatie.

De bestrijding van de verschillende typen van seksueel geweld en misbruik vraagt om een op de aard daarvan toegesneden en dus verschillende aanpak. Zo speelt de repressie bij de bestrijding van commerciële seksuele exploitatie een grotere rol dan bij de aanpak van seksueel geweld en misbruik in de relationele sfeer.

Het voornemen bestaat om in het voorjaar van 1999 een integrale kabinetsnota uit te brengen, die het gehele spectrum beslaat van de aanpak van seksueel geweld tegen en misbruik van kinderen, dus ook van commerciële seksuele uitbuiting van kinderen. Bij de voorbereiding van die nota zijn ook de Ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en Buitenlandse Zaken betrokken.

Het is de bedoeling dat bij de voorbereiding van deze nota NGO's en deskundigen zullen worden betrokken.

Een beschrijving van de aanpak van commerciële seksuele exploitatie van kinderen kan tegelijkertijd een beschrijving van het nationale actieprogramma zijn, tot de opstelling waarvan ook Nederland zich heeft verplicht op het Wereldcongres tegen commerciële seksuele exploitatie van kinderen in augustus 1996 in Stockholm. Dit programma moet in het jaar 2000 gereed zijn. De contouren van dit actieprogramma zullen worden neergelegd in voornoemde nota.

Deze brief is daarom een kort tussenbericht, dat ingaat op enkele hoofdzaken die reeds gerealiseerd zijn en enige hoofdpunten die nog moeten worden uitgevoerd. De meeste punten komen uitgebreider aan de orde in hogergenoemde nota.

1.2. De op het Wereldcongres tegen commerciële seksuele exploitatie van kinderen in Stockholm aanvaarde «declaration and agenda for action» – na te noemen actieprogramma – bevat een aantal actiepunten die elk land moet implementeren in zijn eigen (rechts)gebied. Die concrete implementatie zal per land verschillend zijn, omdat de aard en de omvang van commerciële seksuele exploitatie en de aanpak ervan per land verschillen.

De actiepunten liggen op het terrein van coördinatie en samenwerking, preventie, bescherming, compensatie en reïntegratie en participatie van kinderen.

De bestrijding van seksueel geweld en (commercieel) misbruik bevindt zich in een continu proces van ontwikkeling. Het is goed om nog eens te benadrukken dat het Wereldcongres een krachtige impuls heeft gegeven aan de verdere ontwikkeling en verbetering van de kwaliteit van de bescherming van kinderen tegen seksueel geweld en misbruik.

1.3. De nota inzake seksueel geweld en misbruik jegens kinderen zal mede een kabinetsstandpunt bevatten over een aantal onderwerpen, waarover de Tweede Kamer reeds is bericht.

a. ECPAT Nederland heeft in augustus jl. een rapport uitgebracht inzake commerciële seksuele uitbuiting van kinderen. In dit rapport wordt ingegaan op de aard en omvang van het verschijnsel in en buiten Nederland, op de bestrijding van deze uitbuiting in en buiten Nederland en op het nationale actieplan.

b. ChildRight WorldWide en Transact hebben in september jl. uitgebracht het eindrapport van de werkgroep Kinderporno en kinderprostitutie in Nederland, een stand van zaken.

c. Bij brief van 28 oktober jl. heb ik de Tweede Kamer toegezonden het rapport van het NISSO inzake (gedwongen) prostitutie onder minderjarige meisjes.

d. De Minister van BZK en ondergetekende hebben bij brief van 13 november jl. de eindrapportage van de inspectie inzake politiële zedenzorg toegezonden.

e. Bij brief van 8 december j.l heb ik de vaste commissie voor Justitie van de Tweede Kamer toegezonden het eindrapport van het Verwey-Jonker Instituut inzake het functioneren van het klachtvereiste in de zedelijkheidswetgeving.

f. Ik verwacht in het begin van 1999 het rapport van het Verwey-Jonker Instituut inzake de evaluatie van de nieuwe bepaling inzake kinderpornografie.

2. Wetgeving

a. In het wetsvoorstel opheffing algemeen bordeelverbod, dat naar verwachting kort na het kerstreces zal worden behandeld, wordt onder meer strafbaar gesteld de exploitatie van prostitutie door minderjarigen, en het profiteren daarvan. Hieronder valt ook de reeds in artikel 250ter Sr. strafbaar gestelde kinderhandel. Tevens wordt in dit wetsvoorstel voorgesteld om het zogenoemde klachtvereiste ten aanzien van seksuele contacten met een prostituee van twaalf tot zestien jaren te laten vervallen. Tijdens de behandeling van dit wetsvoorstel kan de vraag aan de orde komen of het aanbeveling verdient ook strafbaar te stellen degene die seks heeft met een minderjarige prostituee vanaf 16.

b. Als gezegd wordt artikel 240b Sr. inzake kinderpornografie geëvalueerd. Tijdens het algemeen overleg van 30 september jl. is reeds naar voren gekomen dat het aanbeveling verdient om legislatieve consequenties te verbinden aan het arrest van de Hoge Raad van 21 april 1998. In dat arrest heeft de Hoge Raad uitgemaakt dat onder «in voorraad» ook het bezit van een afbeelding valt.

Naar aanleiding van deze evaluatie zal besluitvorming kunnen plaatsvinden over de vraag of artikel 240b Sr. nog op andere punten wijziging behoeft (virtuele kinderporno; leeftijdsgrens). Na afronding van die besluitvorming kan een voorstel tot wijziging van artikel 240b Sr. in procedure worden gebracht.

c. Ter uitvoering van het gemeenschappelijk optreden van de EU-lid-staten van 24 februari 1997 ter bestrijding van mensenhandel en seksuele uitbuiting van kinderen is wetgeving in voorbereiding die strekt tot uitbreiding van de extraterritoriale jurisdictie tot strafbare feiten die buiten Nederland zijn gepleegd door niet-Nederlanders die in Nederland een vaste woon- of verblijfsplaats hebben.

d. Bij de Tweede Kamer is aanhangig een wetsvoorstel tot wijziging van de regeling van DNA-onderzoek in strafzaken (kamerstukken II 1998/99, 26 271). Deze wetgeving levert mede een bijdrage aan een effectieve opsporing van zedendelinquenten.

e. Het wetsvoorstel computercriminaliteit II ligt thans voor advies bij de Raad van State. De daarin voorgestelde wetgeving levert tevens een bijdrage aan de bestrijding van kinderpornografie op Internet.

Goede nationale (en internationale) wetgeving is nodig voor een effectieve bestrijding van seksueel geweld en misbruik. Indien de hiervoor genoemde wetgeving tot stand zal zijn gebracht, zal onze (zedelijkheids)- wetgeving nog betere instrumenten bieden om commerciële seksuele exploitatie van kinderen effectief strafrechtelijk aan te pakken. Die bestrijding is alleen dan effectief, indien de regels goed worden toegepast en uitgevoerd. Ik verwijs in dit verband naar de evaluatie van het Verwey-Jonker Instituut van 1994 inzake de «nieuwe» zedelijkheidswetgeving van 1991. Daaruit is gebleken dat die wetgeving in het algemeen adequaat was, maar dat de uitvoering en toepassing van wetgeving voor verbetering vatbaar waren.

In die uitvoering en toepassing is reeds veel geïnvesteerd. Daarin zal nog meer energie moeten worden gestoken. Ik verwijs verder naar het onderdeel inzake handhaving.

3. Preventie

In maart 1998 heeft de Directie Preventie, Jeugd en Sanctiebeleid van het Ministerie van Justitie een beleidsplan ontwikkeld met betrekking tot seksueel misbruik van kinderen. Dit beleidsplan richt zich niet specifiek op commerciële seksuele exploitatie van kinderen, maar op twee andere belangrijke onderwerpen, te weten primaire preventie (het voorkomen van seksueel misbruik) en het voorkomen van recidive.

Met betrekking tot primaire preventie benadrukt het plan het belang van onderzoek naar de oorzaken van seksueel misbruik van kinderen. Daarnaast wordt de noodzaak onderstreept van informatie(uitwisseling) en scholing op het gebied van seksueel misbruik in/op bij voorbeeld scholen en in het kader van huiselijk geweld.

Preventie van recidivisme wordt verdeeld in twee onderdelen: het voorkomen van herhaald slachtofferschap en het voorkomen van recidive onder daders. Belangrijke sleutelwoorden bij het voorkomen van herhaald slachtofferschap zijn vroegsignalering en vroeginterventie. Het is belangrijk dat professionals die werken met kinderen, worden geschoold in het in een vroeg stadium leren onder- en herkennen van signalen van seksueel misbruik en hun deskundigheid wordt bevorderd met betrekking tot de vraag hoe vervolgens te reageren of te interveniëren in situaties van mogelijk misbruik.

Tegelijkertijd heeft de Raad voor de Kinderbescherming een screenings-instrument ontwikkeld om in een vroeg stadium jeugdige daders met serieuze psychische problemen te onderscheiden. Dit betreft jeugdige daders die al met de politie in aanraking zijn gekomen. De verwachting is dat met behulp van dit instrument jonge daders (waaronder jeugdige zedendelinquenten) die psychologische hulp of begeleiding nodig hebben, die hulp of behandeling ook krijgen.

Voorts bestaat het plan om de bestaande behandelmethoden voor zedendelinqenten te herzien, waarbij speciale aandacht uitgaat naar de effecten van dergelijke maatregelen als het gaat om het voorkomen van recidive.

Op het gebied van bestrijding van huiselijk geweld richt een daartoe opgezet plan van aanpak zich, als het gaat om seksueel misbruik van kinderen, onder meer op het verhogen van de weerbaarheid. Hiertoe worden b.v. het Handboek Marietje Kessels-projecten uitgegeven, een Platform Marietje Kessels op- en ingericht, waarin de diverse weerbaarheidstrainingen en methodieken worden gebundeld, en een quick scan uitgevoerd naar pleger- en daderaanpak van seksueel en huiselijk geweld. Daarnaast wordt samen met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid samengewerkt aan een Emancipatiemonitor waar geweld tegen vrouwen en meisjes een belangrijke plaats gaat innemen.

4. Handhaving

Er is bij zedenzaken sprake van een tendens naar een meer professionele en gestructureerde opsporing. Ik verwijs daarbij naar de rapportage over de politiële zedenzorg in Nederland en de activiteiten die in gang zijn gezet om de bestrijding van kinderpornografie op een hoger plan te brengen. In deze brief sta ik stil bij enkele recente ontwikkelingen.

Allereerst de behandeling van incestzaken. Sinds de invoering van de richtlijn De Beaufort in 1986 is de wijze waarop slachtoffers van zedendelicten door de politie en het openbaar ministerie worden behandeld, verbeterd. Slachtoffers worden eerder serieus genomen en zorgvuldiger benaderd. Dat moet ook zo blijven, maar tegelijkertijd kan en moet de kwaliteit van de opsporing op bepaalde punten worden verbeterd. Hiertoe is in opdracht van het College van procureurs-generaal een aanwijzing opgesteld, gericht op gevallen van incest. Deze aanwijzing is bedoeld om op een aantal punten de verlangde professionaliteit te normeren. Zowel ten aanzien van de kwaliteit van de mensen die beroepshalve bij de opsporing en vervolging van «incestzaken» betrokken zijn als ten aanzien van de stappen die in dergelijke zaken moeten worden genomen.

Over de inwerkingtreding van deze nieuwe aanwijzing vindt nog overleg plaats tussen het openbaar ministerie en de Raad van Hoofdcommissarissen.

De aanwijzing «kinderpornografie» die ik in het eerder genoemde algemeen overleg van 30 september jl. heb aangekondigd, is met ingang van 1 november jl. in werking getreden. Aanleiding voor deze aanpassing vormt zoals bekend het hierboven genoemde arrest van de Hoge Raad van 21 april jl. In vergelijking met de inmiddels ingetrokken «Handleiding» krijgt naast de commerciële en professionele produktie nu ook de zelfgemaakte kinderpornografie hoge prioriteit.

In mijn brief van 6 augustus jl. ben ik ingegaan op de aanpak van kinderpornografie die via het Internet wordt verspreid. De OM-werkgroep «kinderporno op Internet» zal in januari 1999 een tussenrapportage uitbrengen, die ik vervolgens in de overlegvergadering met het College van procureurs-generaal zal bespreken.

In dit verband is ook van belang het verslag van een door het KLPD uitgevoerde pilot «Toezicht en opsporing op Internet», dat recent is verschenen. Doel van deze pilot was ervaring op te doen met het concreet inhoud geven aan toezicht, handhaving en opsporing op het Internet. De pilot is uitgevoerd door een zogeheten «internetteam», bestaande uit medewerkers van de divisie Centrale Recherche Informatie (DCRI), de dienst Technologie & Operationele Ondersteuning (DTOO) en het Landelijk Recherche Team (LRT). Vanwege de actualiteit is als aandachtsveld gekozen voor kinderpornografie. Het team heeft van 11 augustus tot 23 september jl. 48 nieuwsgroepen, waarvan verondersteld werd dat er kinderpornografie was aan te treffen, permanent gescreend op strafbare gedragingen. Tijdens het surveilleren op het Internet zijn ongeveer 100 000 berichten verzameld waaraan beeldmateriaal gekoppeld zit. Ruim 3200 afbeeldingen daaruit zijn als kinderporno gekwalificeerd. Het internetteam heeft vervolgens twintig zaken geselecteerd met het doel de identiteit van de verspreiders te achterhalen. Naast vier Nederlandse zaken ging het om zestien zaken waarbij de verspreiding zich via het Internet tot in Nederland uitstrekte. In de vier Nederlandse zaken heeft het opsporingsonderzoek geleid tot de identificatie van de verspreiders. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt.

Bij de uitkomsten van deze pilot dient wel te worden aangetekend dat deze pilot niet tot doel had om inzicht te krijgen in de totale omvang van het verschijnsel kinderporno op Internet. Naar de aard en omvang van deze en andere vormen van ICT-criminaliteit start begin 1999 in opdracht van het WODC een uitgebreid onderzoek.

Het opsporen van (inter)nationale netwerken op het terrein van kinderporno vereist interregionale samenwerking. Om deze samenwerking tussen de regionale politiekorpsen en het KLPD te faciliteren is, op basis van de uitkomsten van een door de hoofdofficier in Haarlem verricht onderzoek, besloten tot het inrichten van een gemeenschappelijke voorziening, bestaande uit een aantal operationele centra die de korpsen en de arrondissementsparketten zullen ondersteunen in de aanpak van kinderpornografie. De gemeenschappelijke voorziening moet het, in navolging van de KLPD-pilot, mogelijk maken te komen tot een permanente surveillance door de politie op delen van het Internet. Voorts draagt de gemeenschappelijke voorziening ertoe bij dat de database kinderporno, die de divisie CRI opbouwt, een betere informatie-uitwisseling en -raadpleging mogelijk maakt. Ook zal de landelijke samenwerking bijdragen aan kennis- en expertise-ontwikkeling bij de regionale politiekorpsen op het terrein van kinderpornografie.

De opzet en inrichting van deze voorziening zal geschieden in de vorm van een project dat vanaf 1 februari 1999 van start zal gaan. De departementen van Justitie en BZK hebben hiervoor een eenmalig bedrag van f 1 000 000, – beschikbaar gesteld. De korpschef van het regionale politiekorps Utrecht is belast met de uitvoering van het project. Onder zijn verantwoordelijkheid zal een inrichtingsplan worden opgesteld. Op basis daarvan zullen de korpsen de benodigde ondersteunende capaciteit leveren. Het openbaar ministerie stelt voor het project een officier van Justitie beschikbaar. Het project heeft een looptijd van één jaar. Alsdan zullen de resultaten van het project worden geëvalueerd en zal er een beslissing worden genomen over het vervolg op het project. Een verdere continuering van de voorziening zal dan een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van politie en openbaar ministerie zijn. De in dit project opgedane ervaringen zullen tevens worden gebruikt voor het opzetten van samenwerkingsverbanden ten aanzien van andere vormen van bovenregionale criminaliteit.

5. Hulpverlening

Het justitiebeleid met betrekking tot kindermishandeling onder welke brede noemer ook seksueel geweld tegen en misbruik van kinderen vallen, heeft zich de afgelopen jaar geconcentreerd op het signaleren en doen melden van kindermishandeling.

Tezamen met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport worden in elke regio Advies- en Meldpunten Kindermishandeling opgericht (kamerstukken II 1997/98, 25 619, nr 15). Deze zijn samenwerkingsverbanden tussen de (voormalige) Bureaus Vertrouwensartsen en medewerkers van de Raad voor de Kinderbescherming. De hiervoor benodigde ondersteunende wetgeving is in voorbereiding. Gedurende de overgangsfase wordt gewerkt volgens een protocol. De implementatie dient op 1 januari 2000 gereed te zijn.

In de kabinetsnota inzake de aanpak van seksueel geweld en misbruik jegens kinderen wordt uitgebreider ingegaan op de hulpverlening aan en de reïntegratie van jeugdige slachtoffers van zedendelicten.

6. Internationale activiteiten

Ten aanvulling op en onder verwijzing naar mijn brief van 6 augustus 1998 inzake kinderporno kan ik, mede namens mijn ambtgenoot van Buitenlandse Zaken, het volgende meedelen omtrent enige internationale activiteiten en initiatieven.

6.1. Beleid en wetgeving

a. Op internationaal terrein participeert Nederland actief in de verschillende fora waarin beleid ter bestrijding van commerciële seksuele exploitatie van kinderen wordt vormgegeven. Te noemen valt:

– In de VN-mensenrechtenfora wordt tweejaarlijks een resolutie aangenomen over de rechten van het kind, waarin een hoofdstuk wordt gewijd aan seksuele exploitatie van kinderen. In dit hoofdstuk worden staten o.a. opgeroepen tot naleving van artikel 34 (seksuele uitbuiting en seksueel misbruik van kinderen) van de VN-Conventie inzake de Rechten van het Kind. Ook worden staten opgeroepen om hun wetgeving op het gebied van seksuele exploitatie te versterken en te implementeren.

– Bij de onderhandelingen over het facultatief protocol inzake kinderhandel, kinderprostitutie en kinderpornografie bij het VN-verdrag inzake de Rechten van het Kind heeft Nederland voorstellen gedaan om uit de impasse te geraken over de definitie van bovenstaande begrippen.

– De VN-Speciale Rapporteur inzake kinderhandel, kinderprostitutie en kinderpornografie heeft begin december dit jaar een bezoek gebracht aan Nederland (BuiZa en Justitie). Ook stond er een ontmoeting met mensen uit de NGO-wereld en hulpverleningshoek op het programma, alsmede een bezoek aan de Amsterdamse zedenpolitie.

– In het kader van de Raad van Europa is dit voorjaar een regionale follow-up bijeenkomst van het Wereldcongres tegen commerciële seksuele exploitatie (Stockholm 1996) georganiseerd. Op basis van de uitkomsten van deze bijeenkomst en aan de hand van nationale rapportages over aanbeveling R (91) 11 van de Raad van Europa inzake seksuele exploitatie van kinderen wordt bekeken hoe de Raad een zinvolle bijdrage kan leveren aan een betere bescherming van kinderen tegen seksueel geweld en misbruik.

– Eveneens in het kader van de follow-up van Stockholm neemt Nederland actief deel aan het in ASEM-kader in april 1998 gelanceerde initiatief inzake de bestrijding van commerciële seksuele exploitatie van kinderen. Beoogd worden de ontwikkeling van «good practices» en verbetering van de praktische samenwerking tussen staten, NGO's en IGO's. Tijdens de tweede bijeenkomst in dit verband, in oktober dit jaar in Londen, heeft Nederland een presentatie gehouden over het digitale beeldarchief voor kinderpornografie van de CRI.

– Op 1 oktober 1998 is het Europol-Verdrag in werking getreden.

– De Raad van Ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken heeft op 3 december 1998 een ontwerp van een gemeenschappelijk optreden inzake bestrijding van kinderporno op Internet aanvaard (kamerstukken I/II 1998/99, 23 490, nrs 4b en 110, onderdeel 11).

b. In de beleidsnotitie «Kinderarbeid Wereldwijd» (mei 1998), uitgegeven door Ontwikkelingssamenwerking (O.S.), is prostitutie opgenomen als een van de meest uitbuitende vormen van kinderarbeid. Bij prostitutie en andere vormen van seksuele exploitatie worden de rechten van het kind immers ernstig geschonden. De regering streeft in bilateraal en multilateraal overleg en door middel van gerichte projecten en programma's in ontwikkelingslanden naar de preventie en onmiddellijke uitbanning van kinderprostitutie. Nadruk ligt daarbij onder meer op voorlichting en bewustwording, versterking van de expertise bij politie en justitie, en zorg voor en rehabilitatie van aan de prostitutie onttrokken kinderen. Tevens wordt vanuit O.S. gewerkt aan de randvoorwaarden voor een beter bestaan voor de kinderen en hun ouders, door middel van investeringen in de basisvoorzieningen zoals onderwijs en gezondheidszorg. Tenslotte is armoedebestrijding, als belangrijkste inspanning van Ontwikkelingssamenwerking, een belangrijk instrument om de noodzaak voor prostitutie op te heffen.

c. In de loop van 1999 zal een beleidsaantekening van BuiZa en O.S. verschijnen met (inter)nationale ervaringen en «best practices» voor de bestrijding van prostitutie en seksueel misbruik van kinderen.

6.2. Activiteiten

Op bilateraal niveau is Nederland betrokken bij de ontwikkeling van een trainingscursus voor politie-agenten in de Filippijnen. Onderwezen worden kindvriendelijke interviewtechnieken in speciaal daarvoor toegeruste ruimten. Hetzelfde project voorziet in het opzetten van 12 zogenaamde «halfway houses» waar ex-kindprostituees psycho-sociale begeleiding krijgen.

Tevens financiert Nederland door middel van lokale NGO's en VN-organisaties cursussen voor betrokkenen in ontwikkelingslanden. Het gaat hier bij voorbeeld om voorlichting over kinderrechten voor overheidsmedewerkers en bewustwordingstrainingen voor sociaal werkers om signalen van seksueel misbruik te herkennen. Door middel van het Fund for Children in Prostitution van ECPAT draagt Nederland sinds 1995 bij aan diverse cursussen in Thailand, de Filippijnen en Sri Lanka aangaande preventie en rehabilitatie.

In Bolivia, Peru en Ecuador wordt door Nederland een project gesteund, uitgevoerd door de Pan American Health Organization, dat zich richt op preventie van (seksueel) geweld tegen vrouwen en meisjes.

Ook ondersteunt Nederland financieel een onderzoeksproject in zes landen van het Caribisch gebied dat de aard en omvang van de seks-industrie in kaart brengt, aangeeft in hoeverre overheidsbeleid de seksindustrie stimuleert en informatie bijeenbrengt over ondergrondse netwerken in vrouwenhandel. Met de uitkomsten van het onderzoek zullen NGO's bij overheden pleiten voor maatregelen die de rechten van vrouwen werkzaam in de prostitutie beschermen en bevorderen.

Er wordt voorts door Nederland aandacht besteed aan AIDS als mogelijk gevolg van seksueel misbruik door middel van financiering van projecten in ontwikkelingslanden

Vermelding verdient dat BuiZa en O.S. via de ambassades in de verschillende landen, met name ook in Azië, (vaak kleinschalige) projecten worden ondersteund ter bestrijding van commerciële seksuele exploitatie van kinderen.

Nederland draagt eveneens bij aan de verbetering van de positie van kinderen in ontwikkelingslanden via UNICEF-projecten.

Participatie van kinderen en jongeren bij de planning en implementatie van hen vigerend beleid is van groot belang. Nederland werkt financieel en adviserend mee aan het International Youth Participation Project. In Manilla vindt in het jaar 2000 een jongerenconferentie plaats, waar jongeren de resultaten van vier jaar «Stockholm» zullen evalueren.

Nederland heeft in 1997 en in 1998 de ECPAT-campagne tegen kinder-sekstoerisme op de Vakantiebeurs in Utrecht financieel ondersteund. Het betrof informatiefolders en kofferlabels om toeristen te wijzen op deze gruwelijke vorm van seksuele uitbuiting. Ook verspreidt BuiZa jaarlijks een brochure, waarin de reiziger o.a. wordt gewezen op het misbruik van kinderen in de kinderprostitutie en wordt gewaarschuwd voor de risico's van kinder-sekstoerisme.

Nederland heeft een financiële bijdrage geleverd aan een door Defence for Children International in samenwerking met ECPAT Europe uitgevoerd rechtsvergelijkend onderzoek naar de extraterritoriale wetgeving inzake sekstoerisme in Europa en de toepassing daarvan, aan de hand van een 15-tal casus. Ook Nederlandse strafzaken zijn in dit onderzoek betrokken. De uitkomsten van dit onderzoek zullen worden betrokken bij de kabinetsnota.

Tenslotte is Nederland voornemens een vergelijkend onderzoek van ECPAT te financieren, waarbij de oorzaken en omvang van kinderprostitutie en kinderhandel in Centraal Amerika en Oost-Europa worden bekeken. Deze informatie zal naderhand gebruikt kunnen worden bij het opzetten van nationaal beleid in de betrokken landen.

7. Onderzoek

7.1. Lopend

a. Het huidige prostitutiebeleid wordt gemonitord. De voorgestelde wetgeving strekkende tot opheffing van het algemeen bordeelverbod en het daarin ten grondslag liggende beleid zullen worden geëvalueerd. Dit onderzoek wordt (zal worden) verricht door een afdeling van de De Graaf Stichting in samenwerking met de Vrije Universiteit van Amsterdam.

b. Als gezegd evalueert het Verwey Jonker Instituut artikel 240b Sr.

c. Effecten van de voorgenomen wijziging van de prostitutie-wetgeving op de sociale positie en het psychosociaal welzijn van prostituees. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door het NISSO.

d. Door het Advies- en Onderzoeksbureau Ferwerda wordt, onder begeleiding van o.m. Prof. dr Th. Doreleijers, Prof. dr H. van Marle en Prof. dr J Frenken, een oriënterend onderzoek uitgevoerd naar daderprofielen/persoonlijkheidskenmerken en achtergronden van jeugdige zedendelinquenten. De oriënterende fase is in eerste instantie bedoeld om vanuit diverse disciplines en invalshoeken te zoeken naar mogelijke indicatoren, om die vervolgens in een vervolgonderzoek te toetsen.

7.2. Voorgenomen

a. Het is de bedoeling dat in de Politiemonitor Bevolking 1999 ook vragen worden gesteld naar de relatie tussen dader en slachtoffer.

b. Er zal cijfermatig en kwalitatief onderzoek worden gedaan naar de aard en de omvang van seksueel misbruik van (allochtone) minderjarige jongens.

c. Seponering in zedenzaken zal object van onderzoek zijn.

d. De (bestaande) strafrechtelijke reactie op huiselijk geweld zal worden geïnventariseerd. Daarbij staat de vraag centraal wat de politie (en het OM) procedureel doet met de aangifte van huiselijk geweld door vrouwen.

e. Toetsing van de haalbaarheid van een onderzoek naar de aard en de omvang van huiselijk geweld onder allochtonen. Dit haalbaarheidsonderzoek zal ter hand worden genomen door Intomart.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Naar boven