25 078
Bestrijding van seksueel geweld en misbruik

nr. 6
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 11 november 1997

Naar aanleiding van een uitzending van het actualiteitenprogramma NOVA op zaterdagavond 8 november jl. is enige onduidelijkheid ontstaan over de fase van uitvoering van de verschillende projecten die op dit ogenblik binnen de CRI worden verricht ter bestrijding van kinderpornografie.

Mevrouw Van der Stoel heeft vandaag in de Tweede Kamer gevraagd naar de precieze stand van zaken1. Tevens heeft de heer Van den Berg geïnformeerd naar de voortgang van de bestrijding van kinderpornografie op Internet, mede in het licht van de onlangs verschenen evaluatie van het Internet Meldpunt Kinderporno. Met deze brief wil ik de Tweede Kamer over beide zaken informeren.

Stand van zaken projecten CRI

Tijdens het Algemeen overleg met de vaste commissie voor Justitie op 23 oktober jl. heb ik aangegeven dat het project kinderpornografie binnen de CRI een plaats heeft gekregen binnen het bredere programma «moord en zeden». Tevens heb ik – ter aanvulling op het gestelde in mijn brief van 30 mei jl. – een opsomming gegeven van de projecten die op dit moment (mede) op het gebied van kinderpornografie door de CRI worden uitgevoerd. Het gaat hierbij om het project VICLAS, het project «digitale archivering kinderporno» en het project «opsporing kinderporno op Internet».

Bij de opname van de bewuste uitzending werd een medewerker van de CRI gevraagd te reageren op een passage uit een, overigens nog niet vastgesteld, verslag van het Algemeen overleg van 23 oktober jl. Hieruit werd door de vragensteller het volgende geciteerd: «Daarnaast is er een digitaal archief van kinderporno opgezet». Geconfronteerd met deze uitspraak gaf de medewerker van de CRI aan dat dit project nog in de beginfase verkeerde en dat er op dit moment in samenwerking met het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland aan een projectplan werd geschreven.

Hierover wil ik het volgende opmerken.

Ik heb in mijn betoog tijdens het Algemeen overleg op 23 oktober met de vaste commissie voor Justitie een overzicht gegeven van de aktiviteiten die worden ondernomen en daarbij niet zozeer een onderscheid gemaakt in de verschillende stadia waarin de projecten verkeren.

Voor de goede orde volgt hier de stand van zaken per project:

1. Project VICLAS

VICLAS behelst het opzetten van een centrale registratie van seksuele moorden zedenzaken. Voor dit doel beschikt de CRI over het Canadese computerprogramma VICLAS. Het systeem richt zich met name op moord- en zedenzaken die seriematig worden gepleegd. Belangrijkste doelstelling achter VICLAS is het (tijdig) ontdekken van verbanden tussen moord- en zedenzaken.

Stand van zaken: sinds april wordt met het regiokorps Utrecht samengewerkt. De uitgangspunten zijn vastgelegd in een convenant dat in augustus is ondertekend. Momenteel wordt overleg gevoerd met de regionale politiekorpsen Amsterdam-Amstelland, Zaanstreek-Waterland en Gooi- en Vechtstreek. In september is er een opleiding verzorgd voor rechercheurs van deze regio's. Inmiddels zijn ruim honderd grote zaken ingevoerd. Het programma is de afgelopen maanden vertaald in het Nederlands. Deze vertaling (betreft vragenlijst en definities van begrippen) is vastgelegd in een handboek.

2. Project digitale archivering kinderporno

Het project betreft het opzetten van een digitaal foto-archief van kinderporno. Er is gekozen voor een methode waarbij van elke videoband cruciale beelden (van dader, slachtoffer en seksuele handelingen) worden gefotografeerd en digitaal worden vastgelegd op cd-rom. Met behulp van een computerprogramma kan men beelden uit het bestand opvragen en op een beeldscherm rangschikken en vergelijken. Bij het archiveren van kinderporno zal de nadruk liggen op «huisvlijt». Het doel is het identificeren van daders en slachtoffers. De archivering van commerciële, uit het buitenland afkomstige, kinderporno blijft (voorlopig) buiten beschouwing. In verband met het laatste probleem wordt samenwerking nagestreefd met Europese partners (met name Duitsland en Zweden)

Stand van zaken: door de programmacoördinator moord en zeden zijn de afgelopen maanden gesprekken gevoerd met het bureau Jeugd- en Zeden van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland. Daarnaast is overleg gevoerd met het Bundeskriminalamt over het Duits/Zweedse systeem. Verder is er gesproken met vertegenwoordigers van NFGD, een bedrijf dat een offerte heeft uitgebracht voor de levering van programmatuur. Momenteel wordt in samenwerking met het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland een uitgewerkt projectplan geschreven.

3. Project opsporing kinderporno op Internet

In het kader van dit experiment gaat de CRI over tot het betreden van Internet, om te zoeken naar feiten die strafbaar zijn gesteld en vervolgbaar zijn voor de Nederlandse wetgeving, of die strafbaar en vervolgbaar zijn in landen waarmee wordt samengewerkt. Het gaat hierbij om voorbereidende werkzaamheden in het opsporingsonderzoek. Met deze informatie kan dan regionaal of centraal een opsporingsonderzoek worden gestart.

Stand van zaken: momenteel is nog sprake van een passief opsporingsbeleid: de ontwikkelingen op het net worden nauwlettend gevolgd en er wordt informatie uitgewisseld met buitenlandse politie-instanties. Daarnaast treedt de CRI sinds enige tijd op als intermediair tussen het Landelijk Meldpunt Kinderporno en de regiokorpsen. Een projectplan is in voorbereiding.

4. Analyse pedoseksuele misdrijven en kinderpornografie

Inmiddels zijn in samenwerking met de Universiteit van Utrecht twee scripties verschenen. Deze zijn gebaseerd op onderzoek dat een aantal studenten heeft verricht in het kader van een stage bij de CRI. Verder wordt op korte termijn door de afdeling Onderzoek & Analyse van de CRI een rapport voltooid over door het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland in beslag genomen kinderpornografie. Op grond van de resultaten zal vervolgens worden overwogen of verdere analyse – op basis van gegevens uit andere regionale politiekorpsen – wenselijk is.

Kinderpornografie op Internet

Ruim een jaar geleden is van start gegaan het Meldpunt kinderporno van Internetproviders. Bij dit Meldpunt kan gemeld worden dat kinderpornografisch materiaal via het Internet is aangetroffen op een bepaalde Internetpagina of in een bepaald bericht. Dit is de eerste stap, een vorm van zelfregulering, waarmee zichtbaar is gemaakt dat via het Internet niet alles wat technisch mogelijk is, toelaatbaar is. Ook liet het zien dat internetproviders de benodigde zorgvuldigheid in acht wensen te nemen en gebruikers ook een rol spelen. Vanwege deze betekenis, heb ik derhalve mijn medewerking verleend aan de opening en bekendmaking van dit Meldpunt van providers.

Echter, met zelfregulering alleen zal de verspreiding van kinderporno via dit medium niet voldoende bestreden kunnen worden. Het Meldpunt verricht niet op eigen initiatief onderzoek naar kinderpornografisch materiaal, maar reageert alleen op meldingen. Die meldingen leiden ertoe dat betrokkene wordt opgeroepen het materiaal niet meer beschikbaar te stellen en te verwijderen. Een repressieve strafrechtelijke interventie blijft in beginsel uit indien de betrokkene hier gehoor aan geeft. Verder is het niet waarschijnlijk dat kinderporno die binnen gesloten gebruikersgroepen wordt uitgewisseld onder de aandacht van het Meldpunt wordt gebracht.

Wil de verspreiding van kinderporno effectiever bestreden worden en de mogelijkheden om de bron (seksueel misbruik en soms ook mensenhandel) langs deze weg te achterhalen duidelijk worden, dan zal ook op dit medium actief opgespoord moeten worden. De CRI heeft inmiddels een evaluatierapport uitgebracht over het meldpunt en een eerste rapport over digitaal rechercheren. Het openbaar ministerie zal hier nog naar kijken en indien de rapporten aanleiding geven tot kritisch commentaar dan wel aanvullende opmerkingen, dan worden deze nog verwerkt.

Er zijn inmiddels bij de CRI computerspecialisten die de technische kennis in huis hebben. Ook zijn vijf interregionale teams computercriminaliteit op dit terrein actief. De combinatie met andere specialisten zoals zedenspecialisten die werkzaam zijn bij de recherche in de regiokorpsen, gaat nu gelegd worden. In mijn visie behoort de verantwoordelijkheid voor de handhaving van de zedelijkheidswetgeving op Internet vooral bij de reguliere recherche te liggen. De bevoegdheden voor de politie om op het net te rechercheren zijn in principe voorhanden. De procedures zijn echter nog onvoldoende bekend. Teneinde een actieve betrokkenheid van de reguliere recherche te stimuleren, acht ik een daarop gericht beleid van het openbaar ministerie wenselijk.

Zoals gezegd, heb ik thans in voorbereiding een notitie aan de Tweede Kamer over uitgangspunten voor wetgeving op de elektronische snelweg, die basis kan zijn voor een fundamenteel debat hierover begin 1998. Daarmee zal worden vastgelegd wat voor de komende jaren de taakopvatting zal zijn van de overheid in de informatiemaatschappij. Deze notitie is reeds toegezegd aan de Kamer (zie kopie Rijksbegroting 1998, blz. 28).

Ik ben me er van bewust dat dit een brede discussie zal worden waarbij ook de roep uit de wereld van de economie en de wetenschap om een zo groot mogelijke vrije bewegingsruimte te behouden, een rol zal spelen. Desalniettemin ben ik van oordeel dat een actief opsporingsbeleid, in het bijzonder op het terrein van kinderporno, ook geïndiceerd is.

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager


XNoot
1

Zie Handelingen II nr. 8, vergaderjaar 1997–1998.

Naar boven