25 076
Wijziging van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen en van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (uitbreiding definitie speur- en ontwikkelingswerk en verlaging urennorm in de zelfstandigenaftrek in verband met speur en ontwikkelingswerk)

nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 20 november 1996

1. Inleidende opmerkingen

Het verheugt ons dat de leden van de fractie van de PvdA met waardering hebben kennisgenomen van dit wetsvoorstel en dat de leden van de fracties van het CDA en de VVD instemmen met de beide daarin opgenomen faciliteiten.

2. Uitbreiding definitie speur- en ontwikkelingswerk

Op de vraag van de leden van de CDA-fractie waarom het fysieke vereiste, anders dan het geval is voor programmatuur, gehandhaafd blijft voor andere nieuwe producten en productieprocessen, kunnen wij antwoorden dat dit is ingegeven door de ervaringen met de Innovatiestimuleringsregeling (INSTIR). Het ontbreken van dit vereiste in de INSTIR leidde er namelijk toe dat ook ontwikkelingen die technisch niet nieuw waren, moesten worden gefacilieerd zoals bijvoorbeeld een nieuwe verzekeringsvorm of andere nieuwe vormen van dienstverlening, terwijl dit niet was beoogd.

3. Verlaging urennorm zelfstandigenaftrek

Op de vraag van de leden van de CDA-fractie naar de toename van het aantal zelfstandigen dat door verlaging van de urennorm gebruik zal gaan maken van de S&O-regeling, kunnen wij antwoorden dat ca. 150 extra aanvragen van zelfstandigen worden verwacht.

De leden van de fractie van de VVD vragen hoe de normering gecontroleerd kan worden en of dit tot een extra belasting voor de ondernemer en voor het ambtelijke apparaat leidt. Verder vragen deze leden of een accountantsverklaring nodig is en of die tot extra kosten leidt. In antwoord op deze vragen merken wij op dat in het voorstel geen wijzigingen zijn opgenomen met betrekking tot de verplichtingen waaraan de zelfstandige moet voldoen, zoals een urenadministratie en een accountantsverklaring. De controle op de verlaagde urennorm zal op dezelfde wijze plaatsvinden als bij de huidige urennorm. Naar verwachting zullen de daaruit voortvloeiende werkzaamheden zowel voor de ondernemer als voor de belastingdienst, dan ook gering zijn. Verder merken wij op dat de relatieve hoogte van de kosten van de accountantsverklaring ten opzichte van de omvang van de tegemoetkoming, duidelijk is afgenomen door de forse verhoging van de zelfstandigenaftrek voor S&O-werk begin dit jaar.

4. Wijziging van de indieningstermijn

De leden van de VVD-fractie vragen of wij bereid zijn bij een volgende evaluatie wederom een uitbreiding van het aantal indieningstermijnen te betrekken en welke mogelijkheden wij zien om meer termijnen te combineren met een goede budgettaire beheersbaarheid.

Ons antwoord hierop luidt dat bij de volgende evaluatie weer aandacht zal worden besteed aan de vormgeving van de regeling, waaronder het aantal indieningstermijnen. Zoals ook is aangegeven in de kabinetsreactie op het WBSO-evaluatierapport1 zal een toename van het aantal indieningstermijnen leiden tot een verminderde budgettaire beheersbaarheid. In samenhang met zo'n toename zal namelijk ook het aantal schattingen omtrent het verloop van het beroep op de regeling toenemen waardoor naar verwachting ook het aantal tussentijdse wijzigingen van de tegemoetkomingspercentages zal toenemen. Vooralsnog zien wij daarom geen mogelijkheden om meer indieningstermijnen op zodanige wijze te combineren met een goede budgettaire beheersbaarheid, dat de regeling tot dezelfde mate van tevredenheid van gebruikers zal leiden als nu het geval is.

5. Budgettaire gevolgen

In antwoord op de vraag van de leden van de PvdA-fractie naar een onderbouwing van de budgettaire gevolgen van de voorgestelde uitbreiding van de S&O-regeling, merken wij het volgende op. Voor de raming van de budgettaire gevolgen van de voorgestelde uitbreiding op het terrein van de software is onder andere het aandeel van software-gerelateerde aanvragen in de S&O-regeling (11% in 1995) afgezet tegen CBS-cijfers die aangeven dat 18% van de onderzoeksjaren in Nederland betrekking heeft op software. Hieruit is een extra beroep op het budget van ca. f 35 mln. afgeleid. Dat bedrag is toegevoegd aan het totale budget en is dus niet – dit in antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie – «ge-earmarked» voor de uitbreiding op het terrein van de software.

Voor het bepalen van het extra budgettaire beslag dat gemoeid is met de verlaging van de urennorm is enerzijds bezien hoeveel zelfstandigen die onder de huidige urennorm zijn afgewezen, alsnog in aanmerking zouden zijn gekomen voor de regeling bij de verlaagde norm. Anderzijds is verondersteld dat door de aanzuigende werking van de verlaagde urennorm het beroep op de regeling met ca. 30% zal toenemen. Hiermee rekening houdend komt het extra budgettair beslag uit op ca. f 1 mln. per jaar.

6. Overige opmerkingen

Op de vraag van de leden van de PvdA-fractie of wordt overwogen de S&O-regeling de komende jaren verder uit te breiden, kunnen wij antwoorden dat de besluitvorming dienaangaande dient plaats te vinden in de bredere besluitvorming over de inkomsten en uitgaven van de rijksoverheid.

De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre de kennisinstellingen daadwerkelijk hun opdrachtgevers zullen laten profiteren van de vruchten van de regeling. Zij vragen of wij instrumenten hebben om deze doorwerking te meten en of wij voornemens zijn maatregelen te nemen als de instellingen het voordeel niet doorgeven aan hun klanten. Deze leden worden graag geïnformeerd over problemen die zich zouden kunnen voordoen op fiscaal-technisch en op uitvoeringstechnisch gebied.

Deze leden kunnen wij antwoorden dat het onderhavige wetsvoorstel geen verandering brengt in de positie van de kennisinstellingen. Vooralsnog willen wij het doorberekenen van de S&O-tegemoetkoming aan de opdrachtgevers bevorderen door het verbeteren van de voorlichting aan de opdrachtgevers. Zo zijn de publieke kennisinstellingen er recentelijk expliciet op gewezen dat zij geacht worden het voordeel door te geven aan de opdrachtgevers. In de loop van 1997 zal langs dezelfde lijnen als in het evaluatierapport onderzocht worden of er op dit terrein verbetering is opgetreden. Mocht blijken dat er geen sprake is van verbetering, dan zullen wij bezien of andere maatregelen mogelijk zijn. Fiscaal-technische en uitvoeringsproblemen die zich hierbij kunnen voordoen zijn verschillend per maatregel. Zo zouden voor het rechtstreeks neerleggen van het voordeel bij de opdrachtgever extra informatiestromen nodig zijn tussen opdrachtgever en kennisinstelling bijvoorbeeld met betrekking tot (vertrouwelijke) gegevens over loonkosten van de kennisinstelling. Bovendien zou zowel bij de opdrachtgever als bij de kennisinstelling controle moeten plaatsvinden op de juistheid van de tegemoetkoming.

De leden van de VVD-fractie vragen voorts welke betekenis het wetsvoorstel heeft voor de administratieve lastendruk, en of de voorlichting en instructie de drempel zodanig verlagen dat met name kleinere bedrijven moeiteloos gebruik kunnen maken van de regeling.

Hierop kunnen wij antwoorden dat het onder de regeling brengen van technisch nieuwe programmatuur zal leiden tot een lichte verhoging van de administratieve lasten voor aanvragers met softwareprojecten. Overigens werd dit door de bedrijven die deelnamen aan de test van de nieuwe regeling, acceptabel gevonden. De voorlichtingsactiviteiten zullen erop gericht zijn de regeling zo laagdrempelig mogelijk te houden, juist met het oog op de kleinere bedrijven.

De MKB-participatie zal geen effect ondervinden van de verruiming van het plafond van tien naar vijftien miljoen gulden – dit in antwoord op de desbetreffende vraag van de leden van de VVD-fractie – aangezien voor de plafondverhoging extra budget beschikbaar is gesteld.

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend

De Minister van Economische Zaken a.i.,

A. van Dok-van Weele


XNoot
1

Brief van 11 juni 1996 (AFP96/292M) aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

Naar boven