25 074
Ministeriële Conferentie van de Wereldhandelsorganisatie (WTO)

29 651
UNCTAD

nr. 82
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 25 januari 2005

De vaste commissie voor Economische Zaken1 heeft op 8 december 2004 overleg gevoerd met minister Brinkhorst van Economische Zaken en staatssecretaris Van Gennip van Economische Zaken over:

– het verslag van de Algemene Raad van de WTO op 27 juli en 1 augustus 2004 (25 074, nr. 79);

– het verslag van de elfde UNCTAD-conferentie te Sao Paulo, Brazilië, gehouden van 13 tot 18 juni 2004 (29 651, nr. 2).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Douma (PvdA) ziet dit overleg vooral als een gelegenheid om tussentijds de stand van zaken bij WTO en UNCTAD te bespreken. Hij vindt het positief dat er op 1 augustus in de Algemene Raad van de WTO een raamovereenkomst voor verdere onderhandelingen in het kader van de Doha Development Agenda (DDA) is gesloten, maar het is hem opgevallen dat de groep van 90 inst ontwikkelde landen, de G90, niet vertegenwoordigd was bij de vijf partijen die de drijvende kracht achter het bereiken van dit akkoord vormden, terwijl het toch ging om een ontwikkelingsronde.

Is nu op het gebied van de landbouw het gewenste evenwicht bereikt van exportsubsidies van de Europese Unie en exportkredieten van de Verenigde Staten? Moet de periode van uitfasering van Europese exportsubsidies, die tot 2013 loopt, niet verkort worden om de ontwikkelingsronde tot een succes te kunnen maken? Verder dient volgens de overeenkomst handelsverstorende steun met 20% verminderd te worden, maar deze is in de EU al gerealiseerd, dus wordt er eigenlijk wel een extra inspanning van de Unie gevraagd om het ontwikkelingskarakter vorm te geven? Is verruiming van de «blauwe box» een doekje voor het bloeden voor de Verenigde Staten? En zal er nu werkelijk op korte termijn iets gedaan worden op het gebied van katoen? Er zijn landen in West-Afrika die niet meer drie of vier jaar kunnen wachten op een oplossing van dit probleem.

Op het punt van de toegang tot de markt is er voor ontwikkelingslanden sprake van allerlei soorten van speciale behandeling, verschil in behandeling en vrijwaringmechanismen, maar de heer Douma heeft steeds vaker de indruk dat er zich bij het maken van onderscheid tussen de zich ontwikkelende landen en de echte minst ontwikkelde landen het probleem voordoet dat de zich ontwikkelende landen zich blijven verzetten tegen een aparte benadering van de echte ontwikkelingslanden.

Op 1 januari 2005 loopt het Multivezelakkoord af; de eerste signalen zijn dat als gevolg hiervan een groot deel van de textielproductie naar China verplaatst zal worden, met als gevolg een steeds verdere aantasting van de rechten en arbeidsomstandigheden van de werknemers aldaar.

Er wordt in het kader van de WTO geregeld over «non-trade concerns» (NTC's) gesproken, maar vrijwel steeds alleen in het kader van voedselveiligheid. De heer Douma dringt er bij de regering op aan, er in ieder geval voor te zorgen dat deze op de agenda voor de volgende WTO gezet worden, want hij acht het niet langer acceptabel dat sommige landen met andere concurreren op basis van sociale standaards die de ILO allang heeft afgewezen.

Bij de bilaterale handelsovereenkomsten tussen landen of blokken van landen is er tot nu toe vooral sprake geweest van handelsvoordelen voor de ACP-landen zonder nadrukkelijke tegenprestatie jegens de EU, maar het ziet ernaar uit dat hier met een beroep op artikel 24 van het WTO-verdrag verandering in wordt gebracht. Is het wel gerechtvaardigd om van deze landen te verlangen dat zij hun importtarieven verder terugbrengen? Ze zijn voor hun publieke inkomsten toch in hoge mate afhankelijk van dit soort tarieven? Ook de «Singapore issues» lijken opnieuw bij onderhandelingen over dit soort overeenkomsten betrokken te worden. Is het niet mogelijk om de ACP-landen hun bijzondere positie te laten behouden?

De nieuwe Europese Commissaris voor handel, de heer Mandelson, heeft op een bijeenkomst met de ACP-landen mooie woorden gesproken, maar hij lijkt niet voldoende doordrongen van de noodzaak van verdergaande stappen om het ontwikkelingskarakter van de WTO-ronde beter tot uitdrukking te laten komen. Hij pleitte voor meer samenwerking met de Verenigde Staten, maar er zijn de laatste tijd op het gebied van handel steeds meer conflicten met de Verenigde Staten. Wat zijn de opvattingen van de minister op dit punt?

De heer Douma vindt toepassing van het principe «everything but arms» (EBA) een zeer goed initiatief. Wat zijn de vooruitzichten als het gaat om vergroting van het aantal landen dat hieraan deelneemt?

Mevrouw Gerkens (SP) vindt de raamovereenkomst enerzijds verheugend, maar anderzijds teleurstellend. Zij vindt het positief dat de «Singapore issues» op één na van tafel zijn verdwenen, een duidelijke overwinning voor de ontwikkelingslanden, maar het is voor haar teleurstellend dat er geen afspraken zijn gemaakt over fundamentele arbeidsnormen en normen op het gebied van handel en milieu. Ook betreurt zij het dat er geen echte vooruitgang is geboekt bij voor ontwikkelingslanden belangrijke onderwerpen.

Zo is afschaffing van de voor ontwikkelingslanden zo schadelijke exportsubsidies in de landbouw wel een doel, maar door het ontbreken van een einddatum is er een groot risico dat er lange overgangstermijnen zullen worden bepaald. Op welke datum mikt Nederland? Verder is de speciale positie van ontwikkelingslanden op het gebied van landbouw in de raamovereenkomst zwak geformuleerd. Hoge tarieven moeten sterker verlaagd worden dan lage, de voordelen van een speciale behandeling van ontwikkelingslanden bij gevoelige producten zijn onduidelijk en de formulering over tariefreducties in de industriële sector brengt risico's van deïndustrialisering met zich mee. De SP-fractie wil geen eisen van de EU op het gebied van verdere opening van de markt van ontwikkelingslanden, tenzij die dat zelf willen.

Het is verheugend dat met name de Verenigde Staten nu aan de Afrikaanse landen en de ACP-landen toezeggingen hebben gedaan op het gebied van katoen, maar behalve de instelling van een speciale commissie is er helemaal niets concreets overeengekomen. Is de regering het ermee eens dat steun op het gebied van katoen in rijke landen volledig moet worden afgeschaft?

De hele Kamer heeft indertijd steun gegeven aan het voorstel van het platform Suiker en OXFAM, maar minister Veerman heeft hier in de gremia die hiermee te maken hebben, geen uiting aan gegeven. Wil de regering duidelijk uitspreken dat ook zij dit voorstel steunt?

Mevrouw Gerkens is het de heer Douma eens dat het succes dat de ontwikkelingslanden multilateraal hebben geboekt, niet in bilaterale onderhandelingen ter discussie mag worden gesteld. Wanneer wordt er een einde gemaakt aan de inconsistentie op het punt van investeringen? Eenzelfde inconsistentie ziet zij op het gebied van diensten. Zij vindt het tamelijk hypocriet dat EU eist dat de waterleidingsector in ontwikkelingslanden worden opengesteld terwijl Nederland wettelijk heeft vastgelegd dat de levering van drinkwater een publieke voorziening is en ook het Europees Parlement dit heeft uitgesproken. Ook dit wil zij overlaten aan de keuze van de ontwikkelingslanden zelf.

De heer Vendrik (GroenLinks) verhaalt hoe in Cancún een Koreaanse boer op onnavolgbare wijze duidelijk maakte dat handel een zaak van leven en dood kan zijn. Hij noemt het in dat licht wrang dat er maar weinig belangstelling is voor dit algemeen overleg, terwijl de zaal vanmorgen bij de bespreking van de splitsing van energiebedrijven helemaal vol was.

In Genève zijn drie van de vier «Singapore issues» van tafel gehaald, maar dit werd volgens de heer Vendrik ook wel tijd en dit was slechts een agendatechnische kwestie. Hij vindt het buitengewoon teleurstellend dat dit zo ongeveer het enige resultaat van de conferentie is en dat de EU blijkbaar weinig geleerd heeft, want er is niets aan te wijzen waaruit blijkt dat het om een ontwikkelingsronde ging, terwijl de Unie in Doha toch de dure belofte heeft gedaan om haar opstelling te veranderen bij onderwerpen waarbij de belangen van de armste landen in het geding zijn.

Op het gebied van katoen wordt er lippendienst bewezen aan het belang van de Afrikaanse katoenproducerende landen, terwijl het voor deze landen om een kwestie van leven of dood gaat. Als zij met name door subsidies voor de katoenteelt in Amerika van de markt verdrongen worden, stopt eigenlijk het leven in die landen. De heer Vendrik vindt het schandalig dat ook de dure belofte dat deze kwestie snel geregeld zal worden, niet wordt nagekomen.

Verder onderschrijft hij de opmerkingen van de heer Douma over de vermindering van handelsverstorende steun met 20% en verruiming van de «blauwe box». Schieten ontwikkelingslanden echt iets op met een nieuwe discussie over nieuwe criteria voor steun in deze categorie?

Er wordt nog steeds niet erkend dat arme landen er een vitaal belang bij kunnen hebben om vrije toegang tot hun markt voor landbouwproducten nog enige tijd uit te stellen. De heer Vendrik vindt dat wederkerigheid, een van de grondbeginselen van de WTO, opzij moet worden gezet om echt van een ontwikkelingsronde te kunnen spreken, maar hieraan wordt bij verschillende dossiers nog steeds niet voldaan. De Europese Commissaris onderneemt geen stappen hiertoe en hij wordt ook niet onder druk gezet door de Nederlandse regering om dit te doen.

De GATT zit in het slop en er wordt nu gewoon weer druk uitgeoefend op ontwikkelingslanden om toch binnen een bepaalde termijn aanbiedingen te doen. Ook dit acht de heer Vendrik geheel strijdig met de geest van een ontwikkelingsronde, want de echt arme landen hebben helemaal niets aan een dienstenverdrag. Zij hebben vooral behoefte aan voortgang op het gebied van landbouw en van migratie, maar over dit laatste onderwerp mag in het kader van de WTO überhaupt niet gesproken worden. Hij hoopt dat de nieuwe Europese Commissaris eraan gaat bijdragen dat de EU zich op het internationale politieke vlak als een civiele supermacht gaat opstellen die het belang van de «common goods» als leidraad neemt.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD) vraagt een reactie van de regering op een aantal punten die haar fractie belangrijk vindt, maar die niet direct aan de orde komen in de stukken voor dit overleg. Ziet de minister een grotere rol voor de EU om de onderhandelingen over importtarieven vlot te trekken, nu Nederland nog het voorzitterschap vervult? Heel veel landen zijn zeer terughoudend om deze tarieven af te breken. Verder schieten ook de onderhandelingen over de dienstensector niet op. De eerste voorstellen houden eigenlijk niet meer in dan het formaliseren van de huidige situatie. Ziet de minister kans om ook deze impasse te doorbreken?

Wat vindt de minister ervan dat een land zelf mag bepalen tot welke categorie het behoort? Vindt hij het niet te gek voor woorden dat landen als Singapore en Saoedi-Arabië zichzelf als ontwikkelingsland aanmerken, met de bijbehorende voordelen?

Er zijn douaneprocedures die nog steeds zeer kostenverhogend werken. Kan Nederland niet het initiatief nemen om de WTO ook bij de aanpak van dat probleem een rol te laten spelen?

LEI en VNO/NCW hebben een studie verricht naar tariefsonderhandelingen in de landbouw en de landbouwproducten verwerkende industrie. Is het resultaat hiervan al bekend en heeft de minister op dit punt al stappen ondernomen?

Mevrouw Snijder complimenteert de minister met zijn toespraak van afgelopen woensdag in Brussel over de WTO. Zij betreurt het dat de Verenigde Staten op die bijeenkomst absoluut geen rol hebben gespeeld, terwijl de parlementen van vrijwel alle landen ter wereld vertegenwoordigd waren.

Ook de VVD-fractie is er een voorstander van om op het gebied van suiker exportsubsidies en importbarrières te laten verdwijnen, maar om grote marktverstorende effecten te voorkomen moet dit wel geleidelijk gaan. De minst ontwikkelde landen maken zich ernstige zorgen over een eventuele versnelling van dit proces.

Op het punt van de NTC's is mevrouw Snijder erg geschrokken van een krantenbericht met als kop «Suikerslaven veroveren de wereld». Liberalisering past bij haar partij, maar zij wil dat daarbij afspraken over NTC's zeker een rol spelen, in ieder geval als het gaat om arbeidsomstandigheden.

De heer De Haan (CDA) heeft er begrip voor dat de belangstelling voor de UNCTAD in de loop der jaren sterk is verminderd, want er komt vrijwel niets uit voort. Het enige positieve van de laatste conferentie is dat er ook geen negatieve besluiten zijn genomen; er is gelukkig geen geweldige confrontatie van rijk en arm geweest. Het is tekenend dat er gedebatteerd wordt over de reikwijdte van de UNCTAD. Vindt de regering een volgende conferentie nog wel zinvol?

De WTO-conferentie in Genève is ook goed afgelopen; de heer De Haan is hier blij mee, want hij was na de conferentie in Cancún zeer somber gestemd, vooral over de perspectieven voor de arme landen. Ook hij heeft er overigens twijfels over of er nu wel echt een ontwikkelingsronde komt.

Er is in de raamovereenkomst van Genève opgenomen dat het afgelopen moet zijn met de exportsubsidies in de landbouw. De heer De Haan acht dit zeer belangrijk, want exportsubsidies komen in feite neer op dumping, wat in de WTO een doodzonde is. Hij waarschuwt wel voor het gevaar dat de uitfasering van deze subsidies, die het «voordeel» hebben dat ze duidelijk zichtbaar zijn, leidt tot het vullen van de «blauwe box» met veel vagere vormen van steun.

De heer De Haan is het met mevrouw Snijder eens dat de keuzevrijheid van landen bij de groepsindeling in sommige gevallen tot belachelijke resultaten leidt en dat er landen zijn die op die manier ten onrechte profiteren van de voordelen van indeling in de groep van ontwikkelingslanden.

Verder legt ook de heer De Haan de nadruk op het belang van NTC's, maar hij wijst wel op het gevaar van misbruik hiervan doordat deze worden aangegrepen om toch weer barrières op te werpen om de eigen industrie in een land te beschermen, zodat het effect van het afbreken van tariefmuren teniet wordt gedaan.

Ten slotte bevestigt hij desgevraagd dat hij het eerder door de heer Atsma ingenomen standpunt inzake de voorstellen op het gebied van suiker volledig onderschrijft.

Het antwoord van de bewindslieden

Minister Brinkhorst constateert dat er in zekere zin toch sprake is van een belangrijk moment in de voortgang van het WTO-proces. Er is een nieuwe EU-Commissaris voor handel, er is een raamovereenkomst gesloten en het is niet uitgesloten dat de Europese Unie een zeer interessante kandidaat voor de post van directeur-generaal WTO zal presenteren, namelijk de heer Lamy. Hij vindt dat mevrouw Gerkens en vooral de heer Vendrik nog sterk in vaste sjablonen denken: de ontwikkelingslanden zijn goed, de ontwikkelde landen zijn slecht. Ook de minister acht het van grote betekenis om de WTO te moderniseren, met een balans van liberalisering en waarborging van publieke belangen, zoals NTC's en voedselveiligheid, met als uitgangspunt dat het voor een nieuwe economische wereldorde noodzakelijk is om de Derde Wereld erbij te betrekken.

In dit licht moet ook de toekomst van UNCTAD heroverwogen worden. De regering wil er alles aan doen om te bezien hoe deze organisatie werkelijk relevanter kan worden. Op termijn is het wellicht goed om UNCTAD en WTO samen te smelten tot één organisatie, want het is eigenlijk merkwaardig dat er twee elkaar bestrijdende bureaucratieën in Genève gevestigd zijn. Ook de minister noemt het positief dat de UNCTAD-conferentie in juni niet tot polarisatie heeft geleid, omdat het anders veel moeilijker zou zijn geweest om in Genève tot een akkoord te komen. Maar in het algemeen is hij van mening dat de WTO aan een fundamentele reorganisatie toe is om deze organisatie te kunnen behouden en te versterken als mondiaal onderhandelingskader, met name ten behoeve van de ontwikkelingslanden. Sinds de bijeenkomst in Seattle zijn de onderhandelingsgroepen in de WTO breder samengesteld en er is weliswaar niet formeel, maar wel materieel erkenning van het belang van differentiatie, ook tussen ontwikkelingslanden. Het beeld van Noord en Zuid en «never the twain shall meet» moet bijgesteld worden, want anders kunnen bepaalde economische en politieke knopen niet worden doorgehakt.

De minister verwacht dat de heer Mandelson als nieuwe EU-commissaris zal gaan werken in de traditie van de heer Lamy, met oog voor de bilaterale relatie van de Unie met de Verenigde Staten, die op jaarbasis meer dan een triljoen dollar omvat. Deze relatie staat op verschillende onderdelen onder druk, dus hier moet zeker aandacht aan worden besteed bij de overgang naar de nieuwe regering van president Bush, maar dit betekent geenszins dat de belangen van de ontwikkelingslanden uit het oog verloren zouden worden. De minister verwijst naar de brief van Fischler en Lamy van begin mei van dit jaar, die belangrijk is geweest voor de totstandkoming van de raamovereenkomst. Verder is het initiatief van «everything but arms» een erkenning dat de armste ontwikkelingslanden anders behandeld moeten worden; daar hadden de wat sterkere ontwikkelingslanden problemen mee. Op dit vlak heeft Europa werkelijk betekenis, al zijn er hier en daar nog wel protectionistische trekjes merkbaar, zoals in de landbouwsector. De minister is het eens met de kritiek op deze punten en met de ethische beschouwing van de heer Vendrik, maar hij vraagt hem, het grotere patroon en de resultaten tot nu toe niet uit het oog te verliezen. Hij weerspreekt met stelligheid dat er na de conferentie in Cancún niets gebeurd zou zijn. Als de bijeenkomst in Genève op dezelfde manier was verlopen, zou er nu geen raamovereenkomst zijn en zouden de verwachtingen voor uitvoering van de agenda van Doha veel somberder zijn geweest. De trein staat in ieder geval weer op de rails, er kan nu hard gewerkt worden aan de onderhandelingen over concrete onderwerpen.

Verder wil het kabinet zich zeker inzetten voor de NTC's, net als de Europese Unie en voor een deel zelfs ook de Verenigde Staten. Het grootste probleem ligt eigenlijk bij de ontwikkelingslanden zelf, die deze zaken niet zo'n zwaar accent willen geven. De minister is er een groot voorstander van om de NTC's op de agenda van de WTO te zetten; hij hoopt dat bij de conferentie in Hongkong op dit vlak voortgang kan worden geboekt.

Met de raamovereenkomst is de onderhandelingsagenda versmald en de minister ziet het als een uitdaging om daarbij een evenwicht te handhaven van marktopening en regulering aan de ene kant en nieuwe disciplines als antidumping en de subsidies en handelsfaciliteiten aan de andere kant. Er zijn kritische opmerkingen gemaakt over de onderhandelingen over landbouw, maar deze lopen toch voorop, mede dankzij de doorbraak in de vorm van het onvoorwaardelijke aanbod van de Europese Unie om alle exportsubsidies uit te faseren. De minister verwacht overigens niet dat de termijn hiervoor, die tot 2013 loopt, verkort zal kunnen worden.

Het is nu van belang om Europa bij de andere onderwerpen een constructieve, pro-actieve opstelling te laten kiezen. Er is in ieder geval vrij brede steun in de Unie voor het standpunt van het Nederlandse voorzitterschap dat de internationale handelspolitieke concurrentie een wezenlijk onderdeel van de concurrentiekracht is. Er zijn ook met de uitbreiding van de Unie geen signalen dat men van Europa een fort zou willen maken. Uit een recent rapport van het CPB blijkt ook dat liberalisering van de handel een zeer positief effect heeft op concurrentiekracht en economische groei.

Verder zal op 1 januari aanstaande de wereldmarkt voor textiel en kleding opengaan, wat tot verschuivingen zal leiden. Daarbij is vooral de opstelling van China van belang, een land dat pas kort geleden tot de WTO is toegetreden.

Voor de studie die mevrouw Snijder genoemd heeft, is de opdracht gegeven door het ministerie van LNV; de minister beschikt niet over informatie over het resultaat hiervan.

Ontwikkelingsorganisaties hebben vaak kritiek geuit op bilaterale handelsovereenkomsten met de ACP-landen, maar deze landen zijn zelf akkoord gegaan met de inzet voor de regionale handelsakkoorden binnen het tweezijdige verdrag van Cotonú, omdat zij een voorkeursbehandeling wensen bij de toegang tot de Europese markt. Dit betekende volgens het akkoord van Lomé discriminatie van andere ontwikkelingslanden, wat strijdig zou zijn met de WTO-regels. Daarom moest er binnen het verdrag van Cotonú een nieuwe vorm gevonden worden, de Economic partnership agreements (EPA). De basis hiervoor wordt gevormd door regionale vrijhandelsakkoorden, waar nu hard aan wordt gewerkt. Het gaat bij de EPA's om wederkerigheid, maar er kunnen voor de opening van de markten van de betrokken ontwikkelingslanden zeer lange overgangstermijnen worden overeengekomen en er is ook anderszins een voorkeursbehandeling mogelijk. Het regime voor de minst ontwikkelde landen op basis van EBA is daar een voorbeeld van; die landen hebben vrije toegang tot de Europese markt zonder dat zij verplicht worden, hun eigen markt open te stellen.

De minister is het eens met de opmerkingen over de «blauwe box» en hij erkent het genoemde gevaar. Het is daarom van belang, de steun in deze box te onderscheiden van die in de «amber box».

Staatssecretaris Van Gennip beaamt dat de beperkingen om onderscheid tussen ontwikkelingslanden te maken het moeilijker maakt om verzoeken om een speciale of aparte behandeling echt goed uit te werken en eraan te voldoen. Dit is binnen de WTO een moeilijke kwestie, al ontstaat er wel steeds meer begrip voor. Er zijn natuurlijk grote verschillen tussen ontwikkelingslanden; eigenlijk zou er onderscheid naar ontwikkelingsniveau mogelijk moeten zijn. Dit is formeel geen onderwerp van gesprek in de WTO, maar het vormt wel steeds meer een onderdeel van de bespreking van specifieke onderwerpen. Het ontstaan van de G20 en de G90 is op zichzelf een vorm van differentiatie, deze groepen hebben verschillende belangen. Bij het seminar over Afrika in oktober jongstleden gaven de Afrikaanse landen zelf ook aan dat het waarschijnlijk wel nodig is om meer onderscheid te maken tussen bijvoorbeeld Zuid-Afrika en de allerarmste landen in dat werelddeel. Verder vinden zij de sectoren van belang, maar vooral de thema's. Ook hebben zij meer kennis op handelsgebied nodig om te kunnen onderhandelen en zien zij voordelen in een bundeling van krachten bij onderhandelingen. En ten slotte is voor deze landen de handel tussen ontwikkelingslanden van belang, waarbij het vooral gaat om de verantwoordelijkheid van sterkere ontwikkelingslanden voor hun armere buurlanden.

De handel tussen de Verenigde Staten en Europa omvat 70% van de wereldhandel, waarbij er eigenlijk maar een paar procent misgaat. Er is wel een hele rij handelsconflicten geweest, maar de handelsrelatie met de Verenigde Staten is in de afgelopen jaren wel beter geworden en met name verleden jaar is er een kentering opgetreden. De druk van de WTO en van Europa zorgt ervoor dat de Verenigde Staten zich meer conform de WTO gaan gedragen.

De WTO heeft uitgesproken dat de Amerikaanse subsidies voor katoen in hun huidige vorm niet geoorloofd zijn; verschillende steunprogramma's zijn veroordeeld. Daartegen zijn de Verenigde Staten in beroep gegaan. Het is positief dat deze uitspraak directe gevolgen heeft gehad voor de onderhandelingen over de raamovereenkomst, maar het doel van Nederland blijft dat vooral bij katoen de handelsverstorende steun geheel verdwijnt, opdat de vier katoenproducerende landen in Afrika een eerlijke kans op de wereldmarkt krijgen. Er is inmiddels een subcommissie ingesteld die de mogelijkheden voor katoen binnen de raamovereenkomst voor het landbouwdossier zal uitwerken. De staatssecretaris wijst er in dit verband op dat bij de WTO alle dossiers eigenlijk met elkaar verbonden zijn, zodat het niet veel zin zou hebben om katoen uit het landbouwdossier te halen, omdat er bij alle dossiers voortgang geboekt moet worden. Zij doet er in ieder geval alles aan om de politieke druk op de Verenigde Staten te handhaven.

Bij suiker is juist de Europese Unie in beroep gegaan tegen de uitspraak van de WTO. Er is hierdoor wel druk ontstaan om haast te maken met de hervormingen van de suikermarkt en met name om iets aan de overproductie te doen. Dit past bij het Nederlandse beleid en snelle hervormingen zullen wellicht een wat flexibeler opstelling binnen de WTO tot gevolg hebben. De Europese suikerprijs is drie keer zo hoog als de prijs op de wereldmarkt en vanwege de grote overproductie worden er subsidies gegeven aan Europese boeren en aan importeurs. De staatssecretaris vindt het een sympathieke kant van het voorstel van het platform Suiker en OXFAM dat het gericht is op meer kansen voor suikerproducerende ontwikkelingslanden op de Europese suikermarkt, maar zonder prijsverlaging kan de overcapaciteit niet afgebouwd worden, zodat er aan beide iets gedaan moet worden. Zij toont zich bereid om na te gaan wat minister Veerman op dit vlak precies heeft toegezegd, waarna zij de Kamer er nog voor het algemeen overleg van volgende week over zal berichten.

De staatssecretaris is het met de heer De Haan eens dat NTC's niet mogen leiden tot het opwerpen van barrières, tot protectionisme, maar zij wijst wel op het belang hiervan om te zorgen voor een zodanige arbeidsstandaard in ontwikkelingslanden dat er geen sprake is van kinderarbeid en uitbuiting van werknemers. De Europese Unie probeert al jarenlang om dit onderwerp echt op de agenda voor de WTO te krijgen, maar tot nu toe zonder succes, want ook binnen Europa is het al een kwestie van onderhandelen om tot een gezamenlijke inzet te komen. Maar het is ook mogelijk om hieraan iets te doen door gebruik te maken van de criteria voor APS en – in de toekomst – APS-plus, want om voor zo'n status met meer handelsvoordelen in aanmerking te komen moet een land ook de ILO-verdragen over arbeidsomstandigheden ondertekenen. Daarnaast kunnen met de OESO-richtlijnen westerse bedrijven aangesproken worden op hun gedrag in ontwikkelingslanden. Ook zijn er expliciet vertegenwoordigers van ontwikkelingslanden uitgenodigd voor de onlangs in Maastricht gehouden conferentie over maatschappelijk verantwoord ondernemen, om te bewerkstelligen dat hiervoor in de ontwikkelingslanden zelf meer aandacht komt. Bij het door mevrouw Snijder genoemde voorbeeld gaat het om Brazilië, een land dat het ILO-verdrag heeft ondertekend. De staatssecretaris verwacht dan ook dat Brazilië hierop door NGO's aangesproken zal worden. Zij is het met de heer De Haan eens dat bij het steeds weer hameren op het belang van de NTC's wel het risico in het oog gehouden moet worden dat de hele zaak wordt opgeblazen. Zij heeft in de afgelopen maanden wel gemerkt dat het middel van APS in de praktijk werkt, omdat ontwikkelingslanden hier graag voor in aanmerking komen. Daarmee wordt die landen immers ook iets geboden in ruil voor hun inspanningen om goede arbeidsomstandigheden te bevorderen. In tegenstelling tot de heer Vendrik gelooft zij er nog steeds in dat de«Singapore-issues» voor de ontwikkelingslanden van belang zijn, omdat hun economie alleen kan groeien als zij investeerders kunnen aantrekken.

De staatssecretaris is het ook niet met de heer Vendrik eens dat ontwikkelingslanden geen belang zouden hebben bij onderhandelingen over diensten. Die zijn volgens haar vooral voor de meer ontwikkelde ontwikkelingslanden van groot belang.

Ieder land bepaalt uiteindelijk zelf welke diensten het als publiek wil aanmerken; dit geldt ook voor de watervoorziening. Deze is in een aantal ontwikkelingslanden geprivatiseerd, ook omdat die landen zelf niet in staat zijn om een goede drinkwatervoorziening op te zetten. Nederland bepleit vrije keuze voor het benoemen van publieke diensten, dus ook voor water, en dit wordt ook bij de onderhandelingen in het kader van de GATT gerespecteerd. In reactie op een vraag van mevrouw Gerkens geeft de staatssecretaris nog aan dat de watervoorziening in een land alleen bij onderhandelingen betrokken wordt als deze geprivatiseerd is.

De voorzitter constateert dat de bewindslieden hebben toegezegd, de Kamer nog voor het algemeen overleg van volgende week een brief over het suikerdossier te doen toekomen.

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken,

Hofstra

De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken,

Tielens-Tripels


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Crone (PvdA), Bakker (D66), Hofstra (VVD), voorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), ondervoorzitter, Atsma (CDA), Timmermans (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Ten Hoopen (CDA), Slob (ChristenUnie), Van den Brink (LPF), Duyvendak (GroenLinks), Kortenhorst (CDA), Hessels (CDA), Gerkens (SP), Van Velzen (SP), Varela (LPF), Algra (CDA), Aptroot (VVD), Blom (PvdA), Smeets (PvdA), Douma (PvdA), De Krom (VVD), Heemskerk (PvdA), Van Dam (PvdA), Dezentjé Hamming (VVD), Van Egerschot (VVD) en Jonker (CDA).

Plv. leden: Tichelaar (PvdA), Dittrich (D66), Örgü (VVD), De Nerée tot Babberich (CDA), Van Hijum (CDA), Koenders (PvdA), Vos (GroenLinks), Joldersma (CDA), Van der Vlies (SGP), Hermans (LPF), Van Gent (GroenLinks), Verburg (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), De Ruiter (SP), Van As (LPF), De Haan (CDA), Blok (VVD), Samsom (PvdA), Van Dijken (PvdA), Van Heteren (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Tjon-A-Ten (PvdA), Waalkens (PvdA), Szabó (VVD), Weekers (VVD) en Van Dijk (CDA).

Naar boven