25 074
Ministeriële Conferentie van de Wereldhandelsorganisatie (WTO)

nr. 105
BRIEF VAN DE MINISTER EN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 november 2005

De instructie voor de Koninkrijksdelegatie naar de zesde ministeriële WTO-conferentie (Hongkong, 13/18 december 2005) ging u afzonderlijk toe (Kamerstuk 25 074, nr. 104). De WTO-ronde staat op de agenda van de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen van de EU op 21 dezer. Dit kwam op 16 november jongstleden in Algemeen Overleg aan de orde. U ontvangt daarvan zoals gebruikelijk een verslag van de bewindslieden van Buitenlandse Zaken. Op de avond van 21 dezer vindt een informeel diner van handelsministers van de EU plaats. Daarvan zullen wij mondeling verslag doen in het Algemeen Overleg op 24 november aanstaande.

Hieronder wordt ingegaan op de stand van onderhandelingen en op de stand van uitvoering van enkele met de WTO-ronde samenhangende moties.

De WTO-ronde

De Europese Unie deed op 28 oktober voorstellen op het gebied van de landbouw, diensten, industrietarieven, WTO-regels en ontwikkelingsaspecten. Zij drong er bij WTO-partners op aan dat per 8 november overeenstemming zou worden bereikt over de aanpak op deze terreinen. Het is een teleurstelling dat dit niet is gelukt.

De voorstellen van de EU vormden een serieuze poging het overleg vlot te trekken. Landbouwexporterende landen waren echter niet tevreden met dit aanbod. G20-landen als Brazilië werden er niet door bewogen tot een serieus aanbod voor diensten en industrietarieven, te meer daar de Commissie het aanbod voor marktopening presenteerde als een «bottom line». De op papier ambitieuze Amerikaanse landbouwvoorstellen en de weigering van landen als Japan om die te bespreken, bleven hierbij enigszins op de achtergrond.

Belangrijker dan de vraag wie welk deel van de schuld voor de ontstane situatie toekomt, is de vraag hoe nu verder. De regering blijft onverminderd streven naar een spoedige, succesvolle afsluiting van de WTO-ronde per eind 2006 met een ambitieus en evenwichtig resultaat, waarin ook de belangen van ontwikkelingslanden volledig tot hun recht komen. Onze inzet op onderdelen van de onderhandelingen is dan ook onveranderd.

Onderhandelende partijen moeten hun verantwoordelijkheid nemen en de nodige flexibiliteit blijven tonen om te Hongkong het maximum aan overeenstemming te laten vaststellen. Hiervan moeten zij blijk geven in het overleg dat de DG WTO, Pascal Lamy, en de voorzitters van onderhandelingsgroepen nu voeren met partijen. Naar verwachting zal Lamy vanaf 25 november de formulering van een conceptverklaring voor Hongkong ter hand nemen, op basis van dit overleg. Nadere pogingen om de onderhandelingen verder vooruit te helpen verdienen ondersteuning. Voorwaarde is wel, dat alle partijen – en niet alleen de EU – hiertoe hun inzet duidelijk laten blijken op in ieder geval de drie belangrijke dossiers landbouw, industrieproducten en diensten.

Naast het vastleggen van geboekte vooruitgang streeft de EU naar vaststelling van een ontwikkelingspakket te Hongkong. De regering steunt dit als aanvulling op ambitieuze liberaliseringsafspraken in sectoren die voor ontwikkelingslanden van belang zijn. Het gaat hierbij om:

• Volledig vrije markttoegang voor de minst ontwikkelde landen in alle ontwikkelde landen. Wat Nederland betreft zou die toegang ook door rijke ontwikkelingslanden moeten worden gegeven en in WTO-verband moeten worden vastgelegd.

• Aanvaarding van reeds klaar liggende voorstellen voor maatregelen ten behoeve van minst ontwikkelde landen bij implementatieproblemen en door middel van «special and differential treatment».

• Aid for Trade, waaronder handelsgerelateerde technische assistentie, tegemoetkoming in aanpassingskosten als gevolg van liberalisering (bijvoorbeeld als gevolg van erosie van handelspreferenties) en bevestiging van het belang van hulp voor een goede infrastructuur.

• Afspraken over katoen, waarbij het voor Nederland gaat om afschaffing van tarieven en exportsteun en uitfasering van handelsverstorende interne steun.

• Een akkoord over amendering van het TRIPS-verdrag gericht op verwerking van het besluit van augustus 2003 inzake TRIP’s en volksgezondheid en erkenning van het raakvlak tussen TRIP’s en biodiversiteit.

Moties

Vijf moties d.d. 21 juni 2005 werden door uw Kamer aanvaard. Het gaat om:

• Een motie van de leden Douma en Dezentjé Hamming over bereidheid tot verdere hervorming van het EU-landbouwbeleid indien dit nodig mocht zijn voor het welslagen van de komende conferentie te Hongkong (Kamerstuk 2004–2005, 25 074, nr. 90). De EU heeft, mede op basis van de hervormingen waartoe zij reeds besloot, een serieus onderhandelingsaanbod gedaan waarop anderen echter nog onvoldoende hebben gereageerd. Er is daarom geen aanleiding geweest tot verdere hervorming als bedoeld in de motie. Indien zich tijdens het verloop van de onderhandelingen een situatie voordoet waarin verdergaande beleidshervormingen nodig zijn, zal de regering op dat moment de voor- en nadelen beoordelen en bezien of de gevraagde flexibiliteit kan worden geboden.

• Een motie van het lid Douma over exportrestituties (Kamerstuk 2004–2005, 25 074, nr. 91). De regering blijft zich terughoudend opstellen ten aanzien van verlening van exportrestituties, zoals aangegeven in een brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (Kamerstuk 2004–2005, 25 074, nr. 96). De Minister van LNV zal de Kamer hierover, op daartoe geëigende momenten, nader informeren.

• Een motie van de leden Douma en Jonker over de zogenoemde non-trade concerns: fundamentele arbeidsrechten; dierenwelzijn; en milieu (Kamerstuk 2004–2005, 25 074, nr. 92). De regering hecht groot belang aan bevordering van de naleving van de fundamentele arbeidsnormen van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO). Zoals afgesproken tijdens de eerste ministeriele WTO-conferentie te Singapore is de ILO «the competent body to set and deal with these standards». Aldaar werd besloten dat de samenwerking tussen de WTO en de ILO zal worden voortgezet. Het ligt in de rede dat, in het licht van de versterking van die samenwerking, bij de bepaling van de agenda van een eventuele volgende handelsronde, fundamentele arbeidsnormen geagendeerd zouden kunnen worden. De regering zal dit dan ook in EU-verband bepleiten. Ook zijn de EU en de regering van mening, dat milieubelangen een grotere plaats toekomt dan zij kregen in de lopende WTO-ronde. Het ligt daarom voor de hand dat milieuaspecten deel zullen uitmaken van de agenda van een eventuele volgende handelsronde. Voor dierenwelzijn zien wij, zoals ook blijkt uit de instructie voor Hongkong, nog tijdens deze ronde mogelijkheden om verder te komen.

• Een motie van de leden Douma en Jonker over tarieven van de G90-landen (Kamerstuk 2004–2005, 25 074, nr. 93). Van de minst ontwikkelde landen wordt geen tariefreductie gevraagd, terwijl het uitgangspunt van de EU in de onderhandelingen voor andere ontwikkelingslanden is «minder dan volledige wederkerigheid» afhankelijk van het ontwikkelingsniveau. De motie strekt derhalve tot ondersteuning van het standpunt van de regering.

• Een motie van de leden Vendrik en Douma over kansen voor arme landen (Kamerstuk 2004–2005, 25 074, nr. 94). De Nederlandse regering steunt de strekking van de motie volledig en zijn inzet is verwoord in de instructie voor de Koninkrijksdelegatie naar de conferentie te Hongkong.

De Minister van Economische Zaken,

L. J. Brinkhorst

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

C. E. G. van Gennip

Naar boven