25 074
Ministeriële Conferentie van de Wereldhandelsorganisatie (WTO)

nr. 102
BRIEF VAN DE MINISTER EN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 november 2005

Hoofdlijnen

De afgelopen maand stonden de onderhandelingen in de WTO-ronde in het teken van twee ontwikkelingen:

• Nieuwe voorstellen op het onderhandelingsterrein landbouw. De VS presenteerde op 10 oktober voorstellen, waarop de EU op 28 oktober met eigen voorstellen reageerde;

• Toenemende spanning binnen de EU-gelederen. Franse ministers zochten de publiciteit met hun opvatting dat de Europese Commissie tactisch onverstandig opereerde en de grenzen van haar onderhandelingsmandaat aan het overschrijden was. Bijeenkomsten van de RAZEB (18 oktober) (kamerstuk 21 501-02, nr. 647) en de Landbouwraad (25 oktober) leidden echter niet tot conclusies van deze strekking. Toch spreekt de Europese Commissie in haar voorstel van 28 oktober van «our increasingly sceptical Member States». De marges van de Commissie tussen, enerzijds, de Europese achterban en, anderzijds, de WTO-partners waarmee zij onderhandelt, zijn er in ieder geval niet ruimer op geworden.

De Amerikaanse voorstellen gingen de meer op bescherming van de landbouwsector gerichte landen van de G10 (Japan, Zuid-Korea, Noorwegen, Zwitserland) duidelijk te ver. De eerste reactie van landbouwexporterende WTO-partners op de inhoud van genoemde EU-voorstellen was anderzijds ook vrij negatief. Tegelijk werden deze voorstellen echter omschreven als een stap in de goede richting, hoewel onvoldoende. Daarmee lijkt de EU tenminste te hebben voorkomen dat de onderhandelingen op landbouwgebied in een impasse geraakten. Het is echter de vraag of haar tweede doelstelling, namelijk het weer op volle gang brengen van de onderhandelingen over andere thema’s, met deze voorstellen ook zal worden bereikt. Dit zal moeten blijken op 8 dezer, wanneer te Londen ministerieel overleg plaatsvindt tussen EU, VS, Brazilië, India en Australië. Ook anderen dan de EU zullen dan hun verantwoordelijkheid voor het onderhandelingsproces moeten waarmaken. Wij zullen tijdens het Algemeen Overleg mondeling ingaan op de uitkomsten hiervan.

In de RAZEB op 7 november is kort gesproken over de Europese inzet in de WTO-onderhandelingen. Frankrijk legde nogmaals de nadruk op het belang van evenwicht en op de noodzaak dat de Commissie binnen het door de Raad vastgestelde mandaat blijft. Commissaris Mandelson gaf aan dat zijn nieuwe, horizontale benadering, waarbij de verschillende onderhandelingsthema’s tegelijk in beschouwing worden genomen, het belangrijkste middel is om evenwicht te verzekeren. De Commissie wenst het aanbod op markttoegang landbouw niet af te zwakken (hierop lijken sommige lidstaten nog steeds uit te zijn) maar kan het evenmin aanscherpen. Commissaris Mandelson vond dat er langzamerhand genoeg gezegd is over landbouw, en dat nu de andere onderwerpen aan bod zijn.

Twee zaken staan nu voor ons voorop:

• De EU dient, juist in deze fase van de onderhandelingen, haar eenheid van optreden in de onderhandelingen te bewaren. De Commissie heeft haar voorstellen na zorgvuldige overweging gedaan. Deze houden het midden tussen, enerzijds, wat nodig is om verder te kunnen onderhandelen en, anderzijds, inachtneming van wat binnen de EU aan gevoeligheden leeft. De Commissie verdient daarom de volle steun van alle lidstaten.

• De andere onderhandelingsthema’s (diensten, industriegoederen, WTO-regels, specifieke ontwikkelingsaspecten) moeten zo spoedig mogelijk ter hand worden genomen. Dit is alleen al om technische redenen noodzakelijk. Indien de resterende maand vóór Hongkong niet maximaal wordt benut, zullen deze onderwerpen niet rijp zijn voor besluitvorming. De EU streeft er terecht naar dat partijen dit op 8 november zullen onderschrijven, in het beperktere verband van India, Brazilië, VS, EU en Australië, en meer algemeen.

Achtergrond

Het Amerikaanse voorstel voorziet in sterke verlaging van importtarieven en relatief lage drempels voor interne steun die onder de blauwe box en de «de minimis» regeling vallen. Met dit laatste wordt echter toch de mogelijkheid geschapen om de handelsverstorende anti-cyclische betalingen van de VS voort te zetten. Wat ontbreekt zijn criteria en voorwaarden waaraan moet worden voldaan bij steunverlening om te voorkomen dat interne steun alleen maar verschuift, bijvoorbeeld van de amber box naar de blauwe. De voorstellen van de VS bieden ook onvoldoende houvast waar het disciplinering van exportsteun in de vorm van exportkredieten en voedselhulp betreft.

Het recente voorstel van de Europese Commissie raakt aan meerdere onderhandelingsthema’s. Zijn grootste betekenis ligt echter op het gebied van de landbouw, en dan vooral bij het onderwerp markttoegang. Dit is immers voor de EU het moeilijkste punt. De onderhandelingsstandpunten liggen hier ook het verst uit elkaar.

Op het gebied van markttoegang komt het voorstel van de EU op het volgende neer:

• Tariefreductieformule en flexibiliteit

Het principe van de formule zelf is niet veranderd: tarieven zullen binnen 4 banden progressief worden afgebouwd waardoor de hoogste tarieven het sterkst worden verminderd. Nieuw in het voorstel is de hogere procentuele afbouw van de tarieven in alle banden: bijv. de hoogste tarieven (> 90%) worden nu met 60% afgebouwd in plaats van 50% in eerdere voorstellen. Daarnaast vraagt de Commissie om flexibiliteit in de afbouw van de laagste tarieven (< 30%): hierbij geldt een gemiddelde reductie van 35% maar met flexibiliteit om dit voor individuele producten in te vullen met reducties tussen de 20% en 45%. De Commissie kiest voor deze flexibiliteit omdat dit nog altijd een substantiële afbouw betekent maar haar tegelijkertijd de ruimte biedt om een aantal producten te ontzien. Hierdoor kan zij volstaan met een kleiner aantal «gevoelige producten».

Het voorstel van de VS voorziet overigens in een nog sterkere afbouw van tarieven: van 55% in de laagste band tot 90% voor de hoogste tarieven. Daarnaast verschilt de indeling van de banden: de hoogste band van de VS begint reeds bij tarieven > 60% terwijl deze bij de EU bij > 90% bedraagt.

• Gevoelige producten

Het aantal gevoelige producten dat de EU wil aanwijzen blijft gelijk ten opzichte van eerdere voorstellen: 8% van alle landbouwtarieflijnen. In een toelichting hierbij werden vooral pluimveevlees, rundvlees, boter, suiker, groente en fruit genoemd. De Commissie benadrukt dat de tariefreductie voor deze producten lager zal moeten uitvallen (tussen 1/3 en 2/3 lager dan de reductie in de betreffende band) dan bij andere producten, maar nog altijd een substantiële verlaging van de tarieven behelst. Bovendien komt er voor deze producten een verruiming van de tariefquota.

Het voorstel van de VS voorziet overigens in een zeer beperkt gebruik van gevoelige goederen: slechts 1% van de tarieflijnen zou als gevoelig mogen worden aangemerkt. Deze zouden bovendien volledig gecompenseerd moeten worden door uitbreiding van de tariefquota.

• Overig

– De speciale vrijwaringclausule moet behouden blijven voor de hierboven genoemde meest gevoelige producten.

– De Commissie doet opnieuw een poging om geografische indicaties op de agenda te zetten, aangezien zij dit ziet als integraal onderdeel van de landbouwonderhandelingen.

Ontwikkelingslanden (behalve de MOL’s) zullen verplichtingen op zich moeten nemen ter hoogte van 2/3 van de inspanningen van de ontwikkelde landen. Dit laat echter onverlet de extra flexibiliteit die ontwikkelingslanden toekomt, onder meer via de mogelijkheid tot aanwijzing van «special products».

De onderhandelingen zijn voornamelijk gericht geweest op markttoegang voor landbouwproducten. Daarom dringt de Commissie in haar nieuwe voorstel nogmaals aan op parallelliteit in de landbouwonderhandelingen. Het EU-aanbod met betrekking tot de andere twee pijlers binnen landbouw, exportsteun en interne steun, is nauwelijks gewijzigd. De EU heeft haar landbouwbeleid reeds hervormd en de bereidheid aangegeven tot afschaffing van exportsubsidies. Beweging van andere partijen binnen deze pijlers is noodzakelijk om te kunnen spreken van een mogelijk akkoord op het gebied van landbouw.

Naast parallelliteit binnen de landbouwonderhandelingen dient er substantiële vooruitgang te worden geboekt op de gebieden van industrietarieven, dumping en subsidies, diensten en de ontwikkelingsdimensie van de ronde. Een akkoord binnen landbouw kan immers alleen tot stand komen in combinatie met succes op de andere gebieden. De Commissie noemt hierbij 8 november als datum waarop de belangrijkste partijen akkoord moeten zijn op hoofdlijnen waar het de landbouw betreft en er globale consensus moet bestaan op andere gebieden zodat in Hongkong modaliteiten kunnen worden vastgesteld en aanwijzingen voor het vervolg van onderhandelingen kunnen worden geformuleerd.

Het nieuwe EU-aanbod komt (gedeeltelijk) tegemoet aan de kritiek van de onderhandelingspartners. De reductie van tarieven is toegenomen (ten opzichte van eerdere voorstellen) van gemiddeld 24,6% naar tenminste gemiddeld 38,9%. Het percentage gevoelige producten waarvoor minder reductie zal gelden, blijft echter vrij groot.

De Minister van Economische Zaken,

L. J. Brinkhorst

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

C. E. G. van Gennip

Naar boven