25 065
Groepsgrootte in het basisonderwijs

nr. 11
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 1 februari 1999

Onderstaande in de vaste Commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen1 vertegenwoordigde fracties hebben een aantal vragen ter beantwoording voorgelegd aan de staatssecreatris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, mevrouw Adelmund, over de derde voortgangsrapportage groepsgrootte in het onderwijs (25 065, nr. 10).

De voorzitter van de commissie,

Van der Hoeven

De griffier van de commissie,

Mattijssen

Vragen PvdA-fractie

Over de voortgangsrapportage:

1

Voor wat voor andere doeleinden zijn op 2 procent van de scholen de voor groepsgrootteverkleining bedoelde middelen ingezet?

In 0,2 procent van de gevallen bleken de middelen te zijn ingezet in de bovenbouw. In 0,7 procent van de gevallen bleken de middelen (nog) niet ingezet te zijn vanwege personeelsgebrek. Bij nog eens 0,7 procent van de scholen is sprake van een combinatie van inzet in de onderbouw en inzet voor andere doeleinden.

2

Voor hoeveel van de nog bestaande grote groepen (30plus) staan twee leerkrachten?

Door de inspectie is op het niveau van de onderbouw onderzocht hoe scholen de extra middelen voor groepsverkleining hebben ingezet. De verzamelde gegevens laten geen uitspraken toe over de feitelijke inzet van personeel op groepsniveau. Wel blijkt uit de inspectiegegevens dat scholen met één of meer grote onderbouwgroepen (30 of meer leerlingen) bijna net zo vaak gekozen hebben voor meer handen in de klas als scholen waar zulke grote groepen in de onderbouw niet voorkomen. Over het schooljaar 1998/1999 zullen wel meer precieze uitspraken mogelijk zijn over de inzet van het personeel in relatie tot de omvang van de groep; aan de scholen zijn in dit schooljaar gedetailleerdere vragen gesteld.

3

Als 70 procent van de scholen de kleinere groepen in bestaande lokalen heeft onder gebracht, waar is de voor huisvesting bestemde f 36 miljoen dan aan besteed? Bieden gemeenten inzicht in de besteding van dat geld?

Voor de eerste fase van de groepsverkleining is een bedrag van 36 miljoen toegevoegd aan het Gemeentefonds. Gemeenten zijn sinds de decentralisatie verantwoordelijk voor de zorg voor de onderwijshuisvesting. Deze zorg beperkt zich niet alleen tot het voorzien in uitbreiding van de huisvesting, maar geldt tevens voor aanpassingen, verbouwing en het buitenonderhoud.

Het beeld dat uit de monitor decentralisatie onderwijshuisvesting naar voren komt is dat de gemeenten in het eerste jaar het bedrag dat voor deze taak is overgedragen aan onderwijshuisvesting besteden.

4

Klopt de conclusie dat ongeveer 15 procent van de scholen geen extra kwaliteitsmaatregelen treft? Hoe zien de «maatregelen» op het gebied van leerlingenzorg er uit?

Nee, in de derde voortgangsrapportage groepsgrootte in het onderwijs wordt gemeld dat bijna 95% van de scholen één of meerdere maatregelen heeft getroffen om de kwaliteit in de onderbouw te verbeteren. Voorbeelden van maatregelen op het gebied van de leerlingenzorg in de onderbouw zijn de introductie of de uitbreiding van een leerlingvolgsysteem, collegiale consultatie, remedial teaching, leerlingbesprekingen en een coördinator voor de onderbouw.

5

Hoe is de stand van zaken rond de zorgverbreding voor het jonge kind? Hoe is de opvang geregeld van voormalig IOBK-leerlingen? Voert de inspectie hier kwaliteitstoetsen op uit?

Naar aanleiding van het advies van de werkgroep IOBK is een stimuleringsregeling «Faciliteiten zorgvoorziening voor jonge risicoleerlingen (WSNS)» gepubliceerd in het gele katern van Uitleg van 4 februari 1998. Deze regeling stelt een subsidie beschikbaar aan samenwerkingsverbanden die een plan voor de opvang van jonge risicoleerlingen inzenden dat aan in de regeling genoemde eisen voldoet. Vrijwel alle samenwerkingsverbanden hebben van deze regeling gebruik gemaakt en hun plan ingezonden. Dat plan wordt opgenomen in het zorgplan van het samenwerkingsverband. Aan de inspectie is gevraagd om in het kader van hun werkzaamheden in het bijzonder aandacht te schenken aan de wijze waarop de opvang van jonge risicoleerlingen binnen de samenwerkingsverbanden WSNS is geregeld en de relatie hiervan met het zorgplan te toetsen.

6

Hoeveel kost de uitbreiding van het aantal opfriscursussen voor herintreders?

Vanaf het cursusjaar 1993/1994 stelt OCenW middelen beschikbaar voor de opfriscursus herintreders. Tot het cursusjaar 1998/1999 was per cursusjaar een budget gereserveerd voor in totaal 750 cursisten. In het kader van de campagne voor de stille reserve is de uitvoerende instellingen gevraagd informatie te verschaffen over het te verwachten aantal aanmeldingen voor de opfriscursus in het cursusjaar 1998/1999. Op basis van deze gegevens is het budget verhoogd, zodat niet 750 maar 1800 cursisten de opfriscursus kunnen volgen. Hiermee is een extra bedrag gemoeid van ruim 2 miljoen gulden.

7

Heeft het overleg met de VNG over de huisvesting al concreet resultaat gehad? Is uitbreiding van het aantal gymlokalen nodig en, zo ja, is dat verdisconteerd in het bedrag dat aan het Gemeentefonds is toegevoegd?

Met de VNG is overeenstemming bereikt over het aan het gemeentefonds toe te voegen bedrag in het kader van de groepsverkleining. De ophoging vindt plaats in een aantal stappen. De investeringen in de huisvesting gaan vooraf aan de investeringen in de personele sfeer. Dit om gemeenten in staat te stellen te voorzien in de kosten van door hen voorziene behoefte aan extra ruimte. Afhankelijk van de keuzes die per gemeente worden gemaakt (bestaande bouw, noodbouw; meer handen in de klas) is er ook ruimte voor de exploitatiekosten van eventuele extra uren gymnastiek.

8

Wanneer kan de Kamer de aanpassing van de gewichtenregeling verwachten?

Over mijn reactie op het ITS-onderzoek naar de onderwijsachterstanden van leerlingen die in aanmerking komen voor de gewichten 1,40, 1,70 en 1,90, zal ik u binnenkort informeren.

9

Wat voor beeld geven de bijeenkomsten voor de stille reserve? Is de belangstelling groot? Welke knelpunten bij herintreding worden er naar voren gebracht?

Er zijn 24 regionale voorlichtingsbijeenkomsten georganiseerd. In totaal hebben ca. 2300 potentiële herintreders de bijeenkomsten bezocht; dat is ongeveer 50 procent van de mensen die voor de bijeenkomsten waren uitgenodigd. Veel van de mensen die niet naar de bijeenkomst zijn gegaan, hadden daar een goede reden voor: zij hadden inmiddels al een baan in het onderwijs gevonden. De bijeenkomsten zijn door de deelnemers positief beoordeeld. Er zijn geen specifieke knelpunten voor de herintreders. Wel formuleren sommigen een aantal voorwaarden om terug te keren in het onderwijs, zoals goede kinderopvang, baanzekerheid of een vaste aanstelling. Deze onderwerpen maken onderdeel uit van overleg met de vak- en besturenorganisaties, onder andere in het kader van de CAO.

Over het Inspectierapport:

10

Hoe verhoudt zich het relatief lage percentage scholen dat onderwijsassistenten aanstelt tot het aantal jongeren dat daarvoor nu in opleiding is? Hoeveel studenten kennen de opleidingen?

De opleiding tot onderwijsassistent is afgelopen september gestart. De telgegevens over de instroom van studenten zijn in mei bekend. Pas in 2000 kunnen scholen de eerste gediplomeerde onderwijsassistenten aanstellen. Dan is er meer duidelijkheid te geven over de relatie tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt voor onderwijsassistenten

11

Hoe verbeteren scholen hun kwaliteitszorg en het onderwijsaanbod voor jonge kinderen?

Voorbeelden van het verbeteren van kwaliteitszorg door scholen zijn: invoeren van een leerlingvolgsysteem, schoolzelfevaluatie en professionalisering van personeel.

Voorbeelden van het verbeteren van onderwijsaanbod voor jonge kinderen zijn: taalstimulering van jonge kinderen, het invoeren van methoden en materialen voor:

– de uitbreiding van de woordenschat van jonge kinderen;

– NT2 onderwijs;

– het voorbereidend aanvankelijk lezen en rekenen/wiskunde;

– ICT in de onderbouw.

12

Waarom heeft de Inspectie niet vastgesteld of de toegekende formatieruimte daadwerkelijk in de onderbouw is ingezet?

De inspectie is vooral nagegaan op welke onderwijskundige wijze de scholen de extra middelen voor groepsverkleining hebben ingezet. Uiteraard is ook nagegaan of de extra middelen daadwerkelijk in de onderbouw zijn ingezet. Hierbij dient opgemerkt te worden dat de inspectie niet nauwkeurig heeft vastgesteld of elke toegekende extra formatierekeneenheid feitelijk in de onderbouw is ingezet, omdat in eerste plaats de accountant van de school (de public accountant) en in tweede plaats de ministeriële accountantsdienst hierop toezien.

13

Bestaan er sancties op het niet inzetten van het extra geld in de onderbouw?

Nee.

14

Hoeveel geven scholen uit aan nascholing? Hoeveel leraren hebben nascholing gevolgd?

Uit een onderzoek van het IVA en de Inspectie naar de nieuwe financieringssystematiek van de nascholing, waarover de Kamer op 6 mei 1997 is bericht, blijkt dat scholen het overgrote deel van het nascholingsbudget direct inzetten; een deel wordt gespaard. Jaarlijks ontvangen de scholen in het primair onderwijs ruim 50 miljoen gulden aan nascholingsgelden. Scholen zetten overigens ook vaak nog andere budgetten (zoals het schoolprofielbudget) in om daaruit nascholing te bekostigen.

Uit hetzelfde onderzoek is naar voren gekomen dat in het peiljaar 1995–1996 op ruim de helft van de basisscholen bijna het voltallige personeel heeft deelgenomen aan één of meer nascholingsactiviteiten; in een kwart van de basisscholen heeft de helft tot driekwart van het personeel één of meer nascholingscursussen gevolgd.

Vragen VVD-fractie

15

In de informatie-eisen in het kader van het groot project Groepsgrootte en Kwaliteit is vastgesteld dat in de voortgangsrapportages aandacht zal worden geschonken aan aanpalende beleidstrajecten. Waarom is dit in de derde voortgangsrapportage niet gebeurd? Kan in de vierde voortgangsrapportage wel aandacht worden besteed?

In de nota «Groepsgrootte en Kwaliteit» van september 1997 is aangegeven op welke wijze groepsverkleining bij kan dragen aan de doelstellingen op de aanpalende beleidsterreinen Weer Samen Naar School, gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid en leerlinggebonden financiering. De voortgang op deze beleidsterreinen is onderwerp van andere rapportages, zoals het financieel jaarverslag, de memorie van toelichting bij de begroting en het onderwijsverslag. In de voortgangsrapportages over Groepsgrootte en Kwaliteit wordt alleen op aanpalende beleidsterreinen ingegaan voorzover ontwikkelingen op die terreinen van invloed zijn op de doelstellingen van het project. Zo is in de derde voortgangsrapportage aandacht besteed aan relevante ontwikkelingen op ICT-terrein, omdat die rechtstreeks bijdragen aan de kwaliteitsverbetering die met het project groepsgrootte en kwaliteit nagestreefd wordt.

16

Waarom ontbreken ruwe steekproefgegevens? Op welke termijn kan de Kamer deze ontvangen?

Deze omissie zal hersteld worden bij de volgende voortgangsrapportage.

17

Op welk moment zal de Kamer de huisvestingsmonitorgegevens ontvangen? Kunnen de gegevens die betrekking hebben op het primair onderwijs integraal in de vierde voortgangsrapportage worden opgenomen?

In september 1999 verschijnt het rapport over de gevolgen van de decentralisatie van de onderwijshuisvesting in het primair en voortgezet onderwijs. Deze rapportage heeft betrekking op de jaren 1997 en 1998.

Een deel van de gegevens is verkregen op basis van een (zeer ruime) steekproef. Er zijn geen integrale gegevens beschikbaar. Die zijn ook niet nodig om een betrouwbaar beeld van de ontwikkelingen te kunnen schetsen.

18

Op blz. 4 wordt opgemerkt dat 40% van de scholen maatregelen heeft getroffen op het gebied van de leerlingenzorg voor jonge kinderen. Kan de regering aangeven wat deze maatregelen precies inhouden?

Zie antwoord op vraag 4.

19

Op blz. 5 wordt aangegeven dat het noodzakelijk is dat het management onderwijskundig leiderschap ontwikkelt. Is de bestaande opleidingscapaciteit voldoende om aan de vraag te voldoen? Kan worden aangegeven hoeveel mensen in 1999 deel zullen nemen aan de opleiding voor schoolleiders en adjunctschoolleiders?

Sinds de start van de opleiding voor schoolleiders in 1994/1995 hebben ongeveer 2400 schoolleiders zich ingeschreven voor deze tweejarige opleiding; 1400 schoolleiders hebben de opleiding inmiddels afgerond. Ongeveer eenderde van de schoolleiders heeft een andere managementopleiding gevolgd. Dit betekent dat nog ruim eenderde van de schoolleiders uit het primair onderwijs in aanmerking zou kunnen komen voor het volgen van een managementopleiding. De huidige capaciteit van de door OCenW bekostigde opleiding (500 cursisten per jaar) lijkt daarvoor toereikend.

Voor het cursusjaar 1998/1999 hebben zich 500 schoolleiders ingeschreven voor de opleiding voor directeuren en 128 voor de opleiding voor adjunct-directeuren.

20

Op hoeveel meer PABO-studenten wordt gerekend als gevolg van de reclamecampagne?

De instroom in de pabo (voltijd en deeltijd samen) is in het cursusjaar 1998/1999 met bijna 25% toegenomen ten opzichte van het voorgaande cursusjaar. De instroom bedroeg in 1997 ongeveer 6050 studenten en in 1998 ongeveer 7550 studenten.

21

Hoeveel personen zullen gaan deelnemen aan de versnelde opleiding, en is de capaciteit ten behoeve van de opleiding afdoende?

Het lag in de bedoeling een speciale versnelde opleiding, waarover door de commissie-Verloop advies is uitgebracht (zie brief aan de Kamer van 24 juni 1998), te starten per 1-1-1999 met 90 studenten bij drie hogescholen. Dit aantal werd door de commissie gezien als adequaat voor een experiment. De start is evenwel uitgesteld, omdat de Tweede Kamer behoefte had aan nader overleg over de vormgeving van het tweede cursusjaar, waarin de student een betaalde leraar-in-opleiding zou worden. Dit overleg zal plaatsvinden naar aanleiding van de brief die dit voorjaar aan de Kamer zal worden gezonden en waarin, in samenhang met de verkorte opleiding, ook de leraar-in-opleiding en de dualisering zal worden besproken.

Overigens bieden sommige hogescholen al enkele jaren via vrijstellingsregelingen verkorte opleidingsroutes aan voor hoger opgeleiden. Aantallen van studenten die een verkorte opleiding volgen zijn niet bekend.

22

Hoe verhouden de resultaten van de campagne stille reserve zich tot de prognoses?

Uit een onderzoek naar de stille reserve dat in 1997 in opdracht van OCenW is uitgevoerd, kwam naar voren dat zon 27 000 personen bereid zouden zijn om, onder bepaalde voorwaarden of onvoorwaardelijk, terug te keren voor de klas. Op de oproepbrief van april 1998 aan de mensen uit de stille reserve hebben zo'n 24 000 personen positief gereageerd. Dit resultaat stemt aardig overeen met de prognose uit het onderzoek.

23

Aangezien de huidige bekostigingssystematiek en de gewichtenregeling veel samenhang vertonen, zou het voor de hand liggen deze onderwerpen zoveel mogelijk integraal te behandelen. Kan de regering aangeven waarom niet is gekozen voor deze benaderingswijze?

De inzet van de gewichtenformatie vindt plaats in het kader van het gemeentelijk Onderwijsachterstandenbeleid. Om die reden is ervoor gekozen de gewichtenregeling niet te behandelen in het kader van de groepsverkleining, maar tot een afzonderlijke behandeling te komen in relatie tot het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid.

24

De accountantsdienst heeft 154 instellingen voor het basisonderwijs gecontroleerd m.b.t. de personele inzet in de onderbouw. Zijn deze uitkomsten representatief voor het gehele basisonderwijs?

In de selectie van de 154 scholen zijn geen scholen voor speciaal onderwijs betrokken omdat hierop de regeling niet van toepassing is. De trekking is voldoende a-select gebeurd, zodat de resultaten redelijk representatief zijn voor het basisonderwijs.

25

Is de leerlijn lezen door het Expertisecentrum Nederlands te Nijmegen inmiddels opgeleverd? Kan in de volgende voortgangsrapportage concreet worden aangegeven wat de stand van zaken is m.b.t. de ontwikkeling van de leerlijnen? Kan de regering aangeven of leerlijn tot en met groep acht in 1999 gereed zal zijn?

De leerlijn lezen voor de groepen 1 tot en met 3 wordt naar verwachting in maart 1999 opgeleverd. Het ligt in de bedoeling dat de eerste leerlijnen (voor het rekenen met gehele getallen en het lezen) in 1999 ontwikkeld worden tot en met groep 8. In latere jaren volgen nog leerlijnen voor andere domeinen binnen het reken- en taalonderwijs. In de volgende voortgangsrapportage zal uitvoeriger ingegaan worden op de stand van zaken met betrekking tot de leerlijnen.

26

Heeft de regering inmiddels zicht in de discrepantie tussen de feitelijke onderwijspraktijk en de beschrijvingen in de producten van het Freudenthal Instituut en het Expertisecentrum Nederlands? Kan de regering in de vierde voortgangsrapportage concreet aangeven welke hulpmiddelen scholen hierbij nodig hebben?

In de vierde voortgangsrapportage zal hier uitvoerig op ingegaan worden.

27

De informatie over kwaliteitsverbetering is zowel in de voortgangsrapportage als het inspectierapport nogal summier. De vaste commissie voor OCW heeft in een eerder stadium van het project besloten om het inspectierapport «Onderwijs op maat», een weergave van de stand van zaken in 1995/1996, te gebruiken als nulmeting voor de kwaliteitsverbeteringen. Zijn de staatssecretaris en de inspectie bereid om in de volgende voortgangsrapportage expliciet aandacht te besteden aan de voortgang bij scholen op het gebied van de in dit rapport geformuleerde kwaliteitsstandaarden?

Gedurende het schooljaar 1998/1999 zal de inspectie aandacht besteden aan de kwaliteitsverbetering van het onderwijs in de onderbouw. Hierover zal in de herfst van 1999 kunnen worden gerapporteerd. Het inspectierapport Onderwijs op maat zal als nulmeting voor de kwaliteitsverbetering gebruikt worden.

Vragen CDA-fractie

28

Denkt de staatssecretaris te kunnen voldoen aan de voorwaarde van het werven en opleiden van voldoende personeel?

Ja, zij het dat daarvoor wel de nodige inspanningen zullen moeten worden geleverd door de diverse actoren op de onderwijsarbeidsmarkt, namelijk de overheid, de werkgevers- en de werknemersorganisaties in het onderwijs. In dit verband kan verwezen worden naar de brief over onder andere de tekortenproblematiek in het onderwijs, die op 2 november 1998 naar de Kamer is gestuurd. In deze brief is aangegeven welke acties er al zijn gestart en wat de elementen zijn van de urgentieprogramma's voor de diverse sectoren van het onderwijs.

29

Welke maatregelen worden voorbereid die de kwaliteitsverbetering beogen te ondersteunen?

De kwaliteitsbevorderende maatregelen hebben betrekking op de formulering van tussendoelen en leerlijnen, het gebruik van leerlingvolgsystemen, verdere professionalisering van leraren en schoolleiders en inzet van nieuwe media ten behoeve van onderwijs op maat. Een uitvoerige beschrijving van deze speerpunten is te vinden in de nota «groepsgrootte en kwaliteit» van september 1997.

30

De reductie van de groepsgrootte in het basisonderwijs moet gepaard gaan met «aanvullende maatregelen». Welke zijn dat?

Zie het antwoord op de vorige vraag.

31

Zal het ingezette beleid ertoe leiden dat ook de klassen in de bovenbouw kleiner gaan worden?

Nee, het project «groepsgrootte en kwaliteit» richt zich enkel op reductie van de groepsgrootte in de onderbouw van de basisschool. Uit het inspectierapport «Groepsgrootte en personele inzet in de onderbouw van het basisonderwijs 1997/1998» (pagina 11, tabel 1) blijkt dat de gemiddelde groepsgrootte in de bovenbouw in vergelijking met 1994 constant is gebleven.

32

Is de verkleining van de groepsgrootte in de onderbouw enkel en alleen het gevolg van de inzet van extra middelen? In hoeverre is er bijvoorbeeld ook met demografische effecten rekening gehouden?

Zie antwoord op vraag 48

33

Bij 30% (20%+10%) van de scholen worden extra groepen ondergebracht in daarvoor niet bestemde ruimten (directiekamer, gymzaal, etc.). Kan hieruit worden geconcludeerd dat de huisvesting van een groeiend aantal groepen geen gelijke tred houdt met het tempo waarin de daling van de groepsgrootte zich voltrekt?

Bij de invoering van de eerste stap was er voor de gemeente beperkte tijd om alle noodzakelijke voorzieningen nog bij aanvang van het schooljaar 1997–1998 te realiseren. Terecht is al gesignaleerd dat de bouw van permanente huisvestingsvoorzieningen een langere doorlooptijd vraagt.

Een neveneffect hiervan is dat in sommige gevallen ruimten in gebruik zijn genomen die niet primair zijn bedoeld als leslokaal. Gezien echter de aanvragen die bij gemeenten zijn ingediend voor het huisvestingsprogramma 1998 verwacht ik dat hier sprake is van tijdelijke oplossingen.

34

«Met name in de Randstad zullen aanvullende maatregelen nodig zijn» (blz. 5). Om welke maatregelen gaat het en waarom zijn die juist in de Randstad nodig?

Aanvullende maatregelen zijn nodig om voldoende leraren te krijgen die les willen gaan geven op scholen in de Randstad. Met name in de Randstad hebben scholen namelijk in toenemende mate moeite met het vervullen van reguliere vacatures en vervangingsvacatures. In de volgende voortgangsrapportage zal ik u nader op de hoogte stellen over de laatste stand van zaken op dit punt.

35

Mensen met een HBO/WO-opleiding kunnen een versnelde tweejarige opleiding doen. Hoeveel mensen maken hiervan gebruik? Krijgen belangstellenden financiële ondersteuning? Hoe wordt deze mogelijkheid bij HBO'ers en academici onder de aandacht gebracht?

Zie het antwoord op vraag 21.

36

Wanneer start de imagocampagne, en wanneer zullen de eerste resultaten hiervan mogen worden verwacht? Wat gaat deze campagne kosten?

Het ligt in het voornemen in het voorjaar van 1999 te starten met een imagocampagne. In het algemeen kan van campagnes gericht op het verbeteren van de beeldvorming rond een beroep gezegd worden dat het moeilijk is aan te geven wanneer precies eerste resultaten zichtbaar zullen worden. Dat geldt dus ook voor de imagocampagne voor de leraar. Duidelijk is wel dat een dergelijke campagne enige tijd moet worden gevoerd om effect te kunnen sorteren. Het is dan ook de bedoeling de campagne over meer jaren uit te smeren.

37

T.b.v. het aanspreken van de «Stille Reserve» is er een bemiddelingsorganisatie opgericht. Kan er al iets over de resultaten van deze organisatie worden gezegd?

Het Career Center Onderwijs (CCO) heeft twintig regionale bemiddelingspunten verspreid over het land ingericht. Het CCO is sinds oktober 98 druk bezig met de intake, scholing en bemiddeling van de groep herintreders, die aangegeven heeft direct beschikbaar te zijn voor een baan in het primair onderwijs. Afgesproken is dat het CCO over de eerste resultaten begin 1999 verslag zal uitbrengen.

38

Het aantal plaatsen t.b.v. de opfriscursus voor herintreders zal in 1999 verder worden uitgebreid. Zijn de kosten hiervoor in de begroting opgenomen?

De kosten voor de uitbreiding van het aantal cursusplaatsen zijn in de begroting opgenomen. Zie verder het antwoord op vraag 6.

39

Is de intensivering van de campagne (§ 3.2, laatste alinea) gericht op de «Stille reserve» of ook naar andere groepen?

De intensivering van de Stille Reserve campagne is in eerste instantie gericht op de potentiële herintreders, die op de brief van april 98 positief hebben gereageerd, maar nog niet een voorlichtingsbijeenkomst hebben bezocht. Voor hen is een tweede tranche bijeenkomsten voorzien in het voorjaar van 1999.

40

In paragraaf 3.2, laatste alinea, wordt gesproken over: «het bieden van gunstige voorwaarden». Welke voorwaarden worden hiermee bedoeld?

Op 10 november 1998 is met de vak- en besturenorganisaties in deze sector een «Verklaring inzake een agenda van gemeenschappelijke inzet op het gebied van de personeelsvoorziening in het primair onderwijs» ondertekend. Over deze verklaring is de Tweede Kamer op 10 november jl. bericht. Onderdeel van deze verklaring zijn enkele maatregelen ter verbetering van de arbeidsvoorwaarden, zoals het wegnemen van belemmeringen voor herintreders, het uitbreiden van de kinder- en naschoolse opvang, het aantrekkelijker maken van met name de kortdurende vervanging en het verbeteren van de rechtspositie van vervangers.

41

Is de aanvullende opleiding voor onderwijsassistenten tot leraar al aan te bieden? Bestaat hierover al concrete informatie in de vorm van beleid, plannen, inhoud van de opleiding, duur, kosten en cijfers m.b.t. de animo voor deze mogelijkheid?

De MBO-opleiding tot onderwijsassistent is in september 1998 gestart. Het duurt nog even voordat de eerste onderwijsassistenten zullen afstuderen. Onderwijsassistenten kunnen vervolgens doorstromen naar de reguliere lerarenopleiding basisonderwijs. Deze lerarenopleidingen basisonderwijs kunnen via vrijstellingen een verkorte opleiding aanbieden aan onderwijsassistenten. Er wordt overwogen om de opleiding tot onderwijsassistent als verwant aan te merken aan de lerarenopleiding basisonderwijs, hetgeen betekent dat onderwijsassistenten dan een verkorte lerarenopleiding basisonderwijs kunnen volgen van drie jaar.

Overigens wil ik hogescholen stimuleren om meer flexibele leerroutes op maat aan te bieden, zoals ik heb aangekondigd in mijn brief van 2 november 1998. Dit voorstel zal nader worden uitgewerkt in de nota over leraren en lerarenopleidingen die de minister u eind maart 1999 zal doen toekomen.

42

Met betrekking tot «Vervangers» (§ 3.5) wordt op korte termijn een samenhangend pakket aan maatregelen toegezegd. Wanneer kan de kamer het eerste bericht hierover tegemoet zien?

Dit onderwerp maakt onderdeel uit van de CAO-onderhandelingen, die nog niet zijn afgerond.

43

Indien vervolginvesteringen in huisvesting vooraf gaan aan vervolginvesteringen in formatie-uitbreiding, betekent dit dan dat er de komende jaren geen extra formatie beschikbaar is voor «meer handen in de klas» in de onderbouw?

Nee, hiermee is enkel bedoeld dat voor vervolginvesteringen in de huisvesting al in 1999 geld beschikbaar is, terwijl de volgende formatie-uitbreiding ten behoeve van groepsverkleining pas in 2000 plaats heeft.

44

Beschikken alle scholen inmiddels over de benodigde apparatuur waarmee cd-roms kunnen worden geraadpleegd?

In het voorjaar van 1998 hebben alle scholen een bedrag ontvangen voor de aanschaf van dergelijke apparatuur.

45

Het ICT-plan is voor dit jaar nog toegezegd. Wanneer verschijnt dit plan?

Dit plan verschijnt naar verwachting binnen enkele maanden.

46

De formatie die de school ontvangt voor de onderbouw zal worden geoormerkt om betere controle mogelijk te maken. Wat gebeurt er als de scholen de middelen niet in de onderbouw inzetten?

De bedoeling is een zodanige regeling te treffen dat een school alleen in bijzondere omstandigheden formatie die bedoeld is voor de onderbouw, in de bovenbouw kan inzetten. Indien scholen de middelen niet op de juiste manier inzetten, kan de inspectie de school een aanwijzing geven ten behoeve van een correcte inzet.

47

Tot februari 1999 worden in de planning de vervolgstappen vrij gedetailleerd weergegeven. Zijn voor de periode na die datum geen detailgegevens bekend?

In de vierde voortgangsrapportage zal de planning worden aangevuld.

Vragen D66-fractie

48

«De gemiddelde groepsgrootte in de onderbouw is tussen 1 oktober 1994 en 1 oktober 1997 afgenomen met 0,8 leerling en tussen 1 mei 1995 en 1 mei 1998 met 1,7 leerling». Gaat het om ongewogen gemiddelde groepsgrootte of het daadwerkelijk aantal leerling? Kan er meer in detail worden aangegeven hoe de situatie bij diverse soorten scholen is, zoals groeischolen, kleine scholen of scholen met veel gewichtenleerlingen? Is deze daling van de gemiddelde groepsgrootte (louter) het gevolg van het gevoerde beleid van groepsgrootteverkleining of zijn er mogelijk ook andere oorzaken aan te wijzen, zoals bijvoorbeeld minder 4 tot 8-jarigen?

Het gaat om het daadwerkelijk aantal leerlingen. De gemiddelde groepsgrootte in de onderbouw uitgesplitst naar schoolgrootte en naar leerlinggewicht is in onderstaande tabellen weergegeven. Onder een «grote school» wordt verstaan een school waaraan meer dan 100 formatierekeneenheden zijn toegekend voor groepsverkleining (200 of meer leerlingen). Van een «kleine school» is sprake wanneer 100 of minder fre's zijn toegekend voor groepsverkleining. Verder is onderscheid gemaakt tussen scholen met meer dan 50 procent leerlingen met het 1,90-gewicht respectievelijk meer dan 50 procent leerlingen met het 1,00-gewicht.

gemiddelde groepsgrootte ALLEEN ONDERBOUWoktober 1997mei 1998
alle scholen22,924,6
grote scholen met meer dan 50 procent 1,90-gewicht20,520,3
grote scholen met meer dan 50 procent 1,00-gewicht24,726,5
kleine scholen met meer dan 50 procent 1,90-gewicht17,219,5
kleine scholen met meer dan 50 procent 1,00-gewicht21,423,1

Uit bovenstaande gegevens blijkt dat, afgezet tegen het landelijk gemiddelde, per 1 mei 1998 op grote scholen waar meer dan 50 procent van de leerlingen het gewicht 1,90 heeft, gemiddeld ruim 4 leerlingen minder in de groep zitten, terwijl op grote scholen waar meer dan 50 procent van de leerlingen het gewicht 1,00 heeft, gemiddeld bijna 2 leerlingen meer in de groep zitten. Dit verschil wordt veroorzaakt door de extra formatie die scholen krijgen op basis van de gewichtenregeling.

Kleine scholen hebben gemiddeld genomen kleinere groepen. Voor een groot deel is dit te verklaren door de gunstiger formatieberekening voor kleine scholen. Kleine scholen waar meer dan 50 procent van de leerlingen het gewicht 1,90 heeft, hebben op 1 mei 1998 gemiddeld 5 leerlingen minder in de groep dan het landelijk gemiddelde. De kleine scholen waar meer dan 50 procent van de leerlingen het gewicht 1,00 heeft, hebben ook een groepsgrootte die onder het landelijk gemiddelde ligt.

De daling in het gemiddelde aantal leerlingen per groep is ongetwijfeld het gevolg van de toegekende extra formatie.

49

Een vijfde van de scholen heeft de middelen ingezet voor extra personeel in de bestaande onderbouwgroepen. In 5 procent van deze gevallen ging het om een onderwijsassistent. Een hoofddoel van het project groepsgrootte en kwaliteit is in het schooljaar 2002/2003 een verhouding te bereiken van één leraar per 20 leerlingen. Een onderwijsassistent wordt in dit verband toch niet als leraar gezien?

In augustus 2002 kan met het beschikbare budget het aantal leerlingen per leraar in de onderbouw op 20 worden gebracht. Het gaat hierbij om een norm voor de toekenning van formatie. De school bepaalt uiteindelijk zelf welke functionarissen benoemd worden op deze formatieruimte (leraren, onderwijsassistenten, onderbouwcoördinatoren, e.d.). De enige voorwaarde die momenteel van kracht is, is dat alle formatie die toegekend is voor groepsverkleining, in de onderbouw dient te worden ingezet.

50

«Uit het inspectierapport komt naar voren dat in ongeveer 70 procent van de gevallen de extra groep is gehuisvest in een regulier klaslokaal.» Waren deze lokalen hiervoor ongebruikt?

In een aantal gevallen beschikken scholen over meer klaslokalen dan – gezien de omvang van de schoolbevolking en de formatie – nodig is. Scholen streven ernaar om alle beschikbare ruimte optimaal te gebruiken. Indien een school ruimte over heeft, bijvoorbeeld een leegstaand klaslokaal, dan wordt deze, voor zover de bekostiging dat toelaat, meestal gebruikt voor onderwijsdoeleinden, maar ook voor remedial teaching, ouderhulp, overblijven, opslag, enz. Overigens werd op een deel van de scholen het bedoelde klaslokaal al voor een beperkt deel van de tijd voor de onderbouw gebruikt, maar is het gebruik uitgebreid als gevolg van de extra toegekende formatie.

51

Op sommige scholen worden handenarbeidlokaal of gymzaal gebruikt om de extra groep te huisvesten. Betekent dit dat er op die scholen geen handvaardigheid of gym meer gegeven wordt?

De scholen hebben in veruit de meeste gevallen een zodanige oplossing gekozen dat het reguliere programma zo min mogelijk verstoord werd, door bijvoorbeeld met roosters voor het gebruik van lokalen te werken, handenarbeid in het eigen groepslokaal te geven of door gebruik te maken van voorzieningen van een naburige school.

52

Wanneer zal de huisvestingsmonitor aan de Kamer worden toegezonden? Kan hierin ook de vraag worden beantwoord of de gemeenten het geld dat zij krijgen voor de uitbreiding en/of aanpassing van de huisvesting daar ook daadwerkelijk aan besteden?

In september 1999 verschijnt het rapport over de gevolgen van de decentralisatie van de onderwijshuisvesting in het primair en voortgezet onderwijs. Deze rapportage heeft betrekking op de jaren 1997 en 1998. Op dit moment wordt de tussenstand opgemaakt over de bevindingen over het jaar 1997. Ik verwacht begin 1999 de Kamer over de eerste indrukken te kunnen informeren.

Het beeld dat uit de monitor decentralisatie onderwijshuisvesting naar voren komt is dat de gemeenten in het eerste jaar het bedrag dat voor deze taak is overgedragen aan onderwijshuisvesting besteden.

53

Zijn de scholen geheel vrij (geweest) om aan te geven wat zij als kwaliteitsmaatregelen zouden kunnen kiezen/bestempelen of was er een beperkte antwoordkeuzelijst voorgeschoteld?

De scholen hebben aan de hand van een verantwoordingsformulier aangegeven welke kwaliteitsmaatregelen zij hebben genomen. Op dit formulier waren een aantal kwaliteitsmaatregelen reeds voorgedrukt. Bij de categorie overige konden de scholen daarnaast ook andere maatregelen benoemen.

54

Bijna 95 procent van de scholen geeft in een zogenaamd verantwoordingsformulier aan het ministerie aan welke maatregelen ze «wilden nemen of hadden genomen». Wat wordt bedoeld met «wilden nemen»? (inspectierapport blz. 19). Heeft de inspectie ook daadwerkelijk op de scholen geïnspecteerd of deze maatregelen daadwerkelijk zijn genomen, en wat de kwaliteit van de verschillende maatregelen is? Wat is volgens de inspectie bijvoorbeeld een deugdelijk leerlingvolgsysteem?

Het verantwoordingsformulier diende aan het begin van het schooljaar ingevuld en geretourneerd te worden. Het verantwoordingsformulier geeft daarom een overzicht van reeds genomen maatregelen en van maatregelen die de scholen van plan waren te treffen in het schooljaar 1997/1998. De inspectie heeft in haar onderzoek aandacht besteed aan de relevantie van de door de school genoemde maatregelen voor de onderbouw en aan de mate waarin deze ten tijde van het inspectiebezoek waren gerealiseerd. In haar rapportage over de situatie in het schooljaar 1998/1999 zal de inspectie dieper ingaan op de mogelijke effecten van deze maatregelen voor de kwaliteit van het onderwijs.

55

Bijna 95 procent van de scholen noemt een of meerdere kwaliteitsverbeterende maatregelen. «Het gaat daarbij niet noodzakelijkerwijs om maatregelen die het afgelopen schooljaar van start zijn gegaan: in veel gevallen zullen de maatregelen in een eerder schooljaar van start zijn gegaan.»

Als de scholen gewoon hun lopende praktijk mogen invullen, dan is toch geen sprake van «verbeteren» van de kwaliteit (door het project groepsgrootte en kwaliteit)?

Veel scholen hebben inderdaad al in een eerder stadium kwaliteitsmaatregelen genomen. Om welk percentage het hierbij gaat is op dit moment nog niet duidelijk. Deze specifieke gegevens worden met een aangepast verantwoordingsformulier opgevraagd. Verwacht wordt dat de eerste resultaten in de vierde voortgangsrapportage bekend kunnen worden gemaakt.

Uit onderzoek is gebleken dat er nog veel verschil bestaat in kwaliteit tussen scholen. Om ervoor te zorgen dat de kwaliteit op alle scholen optimaal wordt, wordt er binnen het project groepsgrootte en kwaliteit veel nadruk gelegd op ontwikkeling en implementatie van diverse kwaliteitsmaatregelen. De ontwikkeling van ICT, leerlingvolgsystemen, tussendoelen en leerlijnen zijn belangrijke voorbeelden hiervan.

56

Taalstimulering wordt genoemd als een van de genoemde kwaliteitsmaatregelen. Wat houdt deze taalstimulering concreet in? Kunnen een aantal voorbeelden worden gegeven? Valt hier ook NT2 onder?

Van taalstimulering wordt gesproken als de school het aanbod voor het taalonderwijs aan jonge kinderen heeft verbeterd met behulp van methoden en materialen voor de uitbreiding van de woordenschat, het NT2-onderwijs en het voorbereidend aanvankelijk lezen.

57

Kan meer specifiek worden aangegeven welke kwaliteitsmaatregelen (direct voortvloeiend uit het project groepsgrootte) de scholen hebben genomen, en vervolgens wat de kwaliteit van de genomen maatregelen is?

De scholen hebben ten behoeve van de onderbouw de volgende kwaliteitsmaatregelen getroffen:

– kwaliteitszorg: introductie en uitbreiding van leerlingvolgsystemen, collegiale consultatie en systemen voor schoolzelfevaluatie;

– Nascholing van personeel: cursussen op het gebied van onderwijs-op-maat, onderwijs aan jonge kinderen, klassenmanagement, de sociaal-emotionele ontwikkeling, taal en rekenen/wiskunde en leerlingzorg;

– Onderwijsaanbod: introductie en uitbreiding van methoden en materialen voor taal, rekenen/wiskunde en ICT;

– Bovenschoolse samenwerking op het gebied van voorschoolse opvang, jeugdhulpverlening en WSNS;

– Samenhang en samenwerking door middel van overleg over en coördinatie van het onderwijs in de onderbouw

– Leerlingzorg door middel van intensivering van interne begeleiding en remedial teaching.

De vraag of het hierbij om nieuwe maatregelen gaat, of om reeds eerder aangevangen maatregelen is op dit moment niet te beantwoorden. Ook over de kwaliteit van de getroffen maatregelen zijn nog geen gegevens beschikbaar. Op dit moment doet de inspectie hier onderzoek naar. In het najaar van 1999 komen deze gegevens beschikbaar.

58

De vaste commissie voor OCW heeft conform artikel 5 procedureregeling grote projecten als een informatie-eis gevraagd om ruwe gegevens van een steekproef van 10 à 15 scholen om het zicht op de feitelijke ontwikkelingen op microniveau te kunnen blijven volgen. Waarom zijn dergelijke gegevens niet opgenomen in of bij deze derde voortgangsrapportage?

Zie het antwoord op vraag 16.

59

«In het regeerakkoord is een extra bedrag uitgetrokken voor investeringen in leermiddelen, management, en schoonmaak. De omvang van dit bedrag is f 20 miljoen in 1999 en f 50 miljoen structureel in de jaren daaropvolgend.» Welke verdeling heeft men voor de genoemde bedragen voor ogen?

De 20 miljoen gulden die met ingang van 1999 beschikbaar is gesteld, is als volgt in de onderbouwing van de programma's van eisen opgenomen:

– leermiddelen: 5 miljoen

– schoonmaakmiddelen: 5 miljoen

– administratie, beheer en bestuur: 10 miljoen

Voor een toelichting op deze verdeling verwijs ik naar kamerstuk 26 252. Daarin heb ik tevens voorgesteld om begin dit jaar met de Kamer van gedachten te wisselen over de inzet van de 30 miljoen gulden die met ingang van het jaar 2000 beschikbaar is. Ten behoeve van deze gedachtewisseling ontvangt de Kamer binnenkort een brief.

60

Er wordt gesproken over «de aantrekkelijkheid van de randvoorwaarden voor de beroepsuitoefening.» Gesteld wordt dat door de kleinere groepen de werkdruk afneemt. Is het echter niet zo dat vooral voor de bovenbouw, waar van groepsverkleining (nog) geen sprake is, weinig animo is?

Er zijn geen aanwijzingen dat door de groepsverkleining in de onderbouw van de basisschool het moeilijker is om leraren te krijgen voor de bovenbouw.

61

Kunnen er aanvullende gegevens over de verwachte en de gerealiseerde groei van het aantal Pabostudenten worden gegeven? (Hoeveel meer Pabostudenten moet de campagne uiteindelijk opleveren? Hoeveel personen gaan naar verwachting deelnemen aan de versnelde opleiding en is de capaciteit van de opleiding daarop toegesneden? Hoe verhouden zich de resultaten van de campagne stille reserve tot de prognoses die daarover zijn opgesteld? Hoeveel onderwijsassistenten zijn er ingestroomd in de opleiding? Wat is naar verwachting het aantal benodigde onderwijsassistenten en volstaat de capaciteit van de 44 instellingen die de opleiding aanbieden? Hoeveel assistenten zijn door de scholen aangesteld?)

Zie het antwoord op de vragen 10, 20, 21, 22, 99, en 100.

62

Kan inzicht worden gegeven in de bestaande omscholingscursussen voor werklozen die een baan in het basisonderwijs ambiëren?

Al enige tijd bestaat er een regeling die het uitkeringsgerechtigden mogelijk maakt met behoud van uitkering een opleiding te volgen. Hiervoor is wel toestemming nodig van de betrokken Gemeentelijke Sociale Dienst. Één van de voorwaarden is dat de te volgen opleiding niet langer dan twee jaar mag duren. Voor mensen met een HBO- of WO-opleiding is een verkorte pabo-opleiding van twee jaar mogelijk. Een aantal pabo's biedt reeds de mogelijkheid tot het volgen van zo'n verkorte opleiding.

63

In hoeverre zullen de in het regeerakkoord opgenomen investeringen in de kinderopvang op korte termijn een oplossing kunnen bieden voor de 17 procent uit de stille reserve die aangeeft dat hier een knelpunt zit?

De in het regeerakkoord opgenomen investeringen ten behoeve van de kinderopvang zijn bedoeld voor uitbreiding van de capaciteit en incidenteel ten behoeve van een bouwimpuls. Bij motie van het lid Lambrechts (TK 26 200 VIII nr. 33) heeft u mij verzocht om te onderzoeken of het mogelijk is een deel van de beschikbare middelen voor kinderopvang te oormerken voor het onderwijs. Daarover zal ik u binnenkort rapporteren.

64

Wanneer is het samenhangend pakket aan maatregelen gereed, om het vervangen van een zieke leerkracht aantrekkelijker te maken?

Zie het antwoord op vraag 42.

65

Is de aangekondigde leerlijn lezen voor groep 1 tot en met 3 inmiddels opgeleverd?

Nee, deze verschijnt naar verwachting in maart 1999.

66

Wanneer zal het onderzoek klaar zijn over «welke hulpmiddelen scholen nodig hebben om praktijk en ideaal dichter bij elkaar te brengen», als het gaat om het gebruik van tussendoelen en logisch aansluitende leerlijnen?

Momenteel voert het onderzoeksbureau Regioplan Onderwijs en Arbeidsmarkt een enquête uit onder scholen. De resultaten zullen behandeld kunnen worden in de volgende voortgangsrapportage.

67

Kent InterActie ook NT2-programma's?

Nee.

68

Kan inzicht worden gegeven in de mate waarin en het aantal scholen dat daadwerkelijk gebruik maakt van de op de markt verkrijgbare educatieve software?

Momenteel worden hierover door het OCTO (Onderzoekscentrum voor Toegepaste Onderwijskunde, Universiteit Twente) gegevens verzameld ten behoeve van de ICT-monitor. De rapportage hierover wordt binnenkort afgerond.

69

Sluiten vraag en aanbod op elkaar aan waar het educatieve software betreft?

In de ICT-monitor van het OCTO zal hierop ingegaan worden.

70

Wat wordt verstaan onder «juiste» software?

Bedoeld is dat de software moet passen bij de doelstellingen van de school.

71

Onder het kopje vereenvoudiging van de formatieregeling wordt onder andere gesproken over loskoppeling van de gewichtenregeling. Over de nieuwe bekostigingssystematiek is de Kamer in februari 1999 een wetsvoorstel toegezegd. Kan, gezien de samenhang, het voorstel voor een herziening van de gewichtenregeling hierin of hierbij worden meegenomen?

Zie het antwoord op vraag 23.

72

In de brief van de departementale Accountantsdienst staat dat er «voor is gekozen om vervolginvesteringen in huisvesting vooraf te laten gaan aan vervolginvesteringen in formatie-uitbreiding». Waarom is hiervoor gekozen? Wat zijn de (mogelijke) gevolgen van deze keuze? Betekent dit bijvoorbeeld dat als er bij een school om een of andere reden geen lokaal aangebouwd kan/mag worden dat de formatie dan ook niet wordt uitgebreid?

Omdat is gebleken dat een aantal scholen moeite had met het vinden van huisvesting voor een nieuwe groep is ervoor gekozen al in 1999 geld over te hevelen naar het Gemeentefonds voor uitbreiding van het aantal lokalen ten behoeve van de volgende stap in de groepsverkleining, die in augustus 2000 gezet zal worden. Dit biedt scholen en gemeenten de mogelijkheid beter in te spelen op de verwachte huisvestingsbehoefte. De VNG heeft inmiddels een brief aan de gemeenten gestuurd waarin wordt geadviseerd om voor de huisvestingsbehoefte als gevolg van de groepsverkleining een aparte aanvraagprocedure te hanteren. In de volgende voortgangsrapportage kunnen hierover meer details gegeven worden.

De formatietoekenning aan de scholen is niet afhankelijk van de beschikbaarheid van voldoende huisvesting: scholen kunnen er immers altijd nog voor kiezen om meer leraren in de bestaande groepen in te zetten.

73

«De instellingen staat het vrij om de overige niet geoormerkte formatie uit de onderbouw over te hevelen naar de bovenbouw. Het voorgaande betekent dat er in feite geen sluitende controle op de afzonderlijke inzet van de formatie klassenverkleining en kwaliteitsverbetering mogelijk is», aldus blz. 3 van het accountantsonderzoek. Is er geen enkel zicht op de vraag of en in hoeverre de scholen gevraagde middelen hebben overgeheveld?

Uit het rapport van de inspectie van het onderwijs (bladzijde 13, tabel 3), blijkt dat 0,2 procent van de scholen de middelen bestemd voor de onderbouw in de bovenbouw heeft ingezet.

74

Zijn de resultaten van het accountantsdienstonderzoek representatief voor de totale populatie scholen in het primair onderwijs?

Zie het antwoord op vraag 24.

Vragen GroenLinks-fractie

75

Hoe komt het dat de gemiddelde groepsgrootte in de onderbouw fors oploopt in de loop van het jaar? Hoe komt het dat dit verschijnsel zich niet voordoet in de bovenbouw?

Tussentijdse instroom betreft vooral de jongste kinderen en dus de onderbouw van een basisschool. Bijna alle kinderen gaan op of kort na hun vierde verjaardag naar de basisschool.

76

Is de staatssecretaris van oordeel dat ruimten die voor een geheel ander type onderwijs (handenarbeid, gymles) zijn bestemd, geschikt zijn voor het verzorgen van bijvoorbeeld taal- en rekenlessen in de onderbouw?

Het is in principe niet de bedoeling dat leerlingen onderwijs ontvangen in ruimten die bedoeld zijn voor andere activiteiten. De inzet van het beleid is dan ook dat met de huidige extra investeringen in huisvesting (180 miljoen gulden structureel in 2002) de problemen hieromtrent opgelost kunnen worden.

77

De klassenverkleining vraagt meer huisvestingsruimte. De aanvullende middelen voor huisvesting komen echter met name aan het einde van de vervolgstappen ter beschikking. Daardoor moeten de klassen eerder verkleind zijn dan dat de gemeenten over middelen beschikken om daar voorzieningen op het terrein van de huisvesting voor te treffen. Komen scholen daardoor niet in de problemen, mede gezien de bouwtijd van eventueel benodigde aanvullende huisvesting?

De middelen voor de huisvesting zijn overgeboekt naar het Gemeentefonds. Daarmee hebben gemeenten voor een langere periode zekerheid gekregen over hun investeringsruimte. Zij kunnen dus op korte termijn een plan maken om voor de gehele periode tijdig in huisvesting te voorzien.

78

Welke voorzieningen op het terrein van scholing zijn beschikbaar om het management van scholen onderwijskundig leiderschap te laten ontwikkelen ter bevordering van de kwaliteit in de onderbouw?

In het schooljaar 1994–1995 is de door OCenW gesubsidieerde opleiding schoolleiders gestart. Inmiddels hebben bijna 2000 cursisten deze tweejarige in-service opleiding doorlopen of zijn er mee bezig. Afgelopen september is tevens een opleiding voor adjunct-directeuren gestart die gekoppeld is aan deze opleiding voor schoolleiders.

Daarnaast zijn de reguliere nascholingsfaciliteiten natuurlijk ook voor de schoolleiding beschikbaar.

79

De staatssecretaris signaleert dat het ontwikkelen van onderwijskundig leiderschap ter bevordering van de kwaliteit in de onderbouw ook bevoegdheden vergt. Hoe verhoudt deze opmerking zich tot de genoemde (financiële) maatregelen op het terrein van leermiddelen, management en schoonmaak?

In mijn brieven van 14 oktober en 2 november jl. heb ik u gemeld dat ik van plan ben met u in het begin van 1999 te overleggen over de positie van de schoolleider. Op dit moment ben ik in overleg met de organisaties van schoolleiders bezig te verkennen op welke manier deze positie, ook ten aanzien van de bevoegdheden, kan worden versterkt. De nadere besteding van de middelen die in het regeerakkoord zijn voorzien voor leermiddelen, schoonmaak en management, komt daarbij eveneens ter sprake.

80

Is de staatssecretaris, gezien de toename van allochtone leerlingen in het onderwijs, zeker in de steden waar het lerarentekort het grootste lijkt te worden, gezien de bovengemiddelde werkloosheid onder allochtonen en gezien de sterke ondervertegenwoordiging van allochtonen onder de huidige leerkrachten, van plan om extra aandacht te besteden aan de werving van (aanstaande) leraren onder allochtone bevolkingsgroepen?

Ja, er is extra aandacht voor het werven van (aanstaande) leraren onder allochtone bevolkingsgroepen. Dit is onderdeel van het plan van aanpak «Meer allochtoon onderwijspersoneel» dat de Kamer op 11 december 1998 is toegezonden.

81

Op welke manier wil de staatssecretaris bestuurlijk omgaan met de introductie van leerlijnen?

Hierop zal uitvoerig ingegaan worden in de volgende voortgangsrapportage.

82

De staatssecretaris geeft in haar brief enkele maatregelen aan om de kwaliteit te bevorderen, en ze noemt enkele maatregelen die scholen nemen om de kwaliteit te bevorderen. Is de staatssecretaris voornemens om te onderzoeken of de klassenverkleining, gecombineerd met deze maatregelen, een kwaliteitsverbetering tot gevolg heeft?

Ja. Een eerste rapportage over de bereikte kwaliteitsverbetering wordt komend najaar door de inspectie opgeleverd.

Vragen SP-fractie

83

Waarom ontbreekt een gedeelte met ruwe gegevens van een steekproef van scholen, zoals gevraagd door de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen aan de staatssecretaris op 2 december 1997? Kunnen deze gegevens alsnog aan de Kamer worden verstrekt? Indien nee, waarom niet?

Zie het antwoord op vraag 16.

84

Waarom is geen aandacht besteed aan de stand van zaken in de aanpalende beleidstrajecten WSNS en leerlinggebonden financiering? Kan deze informatie alsnog worden verstrekt?

Zie het antwoord op vraag 15.

85

Hoe verhoudt de tot nu toe bereikte reductie van de gemiddelde groepsgrootte zich tot de van te voren vastgestelde doelstelling ten aanzien van de gemiddelde groepsgrootte aan het eind van de eerste stap?

De inzet van de formatie voor de verkleining van de groepsgrootte brengt de bekostigingsnorm voor de onderbouw terug van 27,7 leerlingen per fte naar 24,5 leerlingen per fte. De feitelijke groepsgrootte is uiteraard afhankelijk van de beslissingen die scholen nemen omtrent de inzet van de voor hen beschikbare formatieruimte. De nu bereikte reductie van de gemiddelde groepsgrootte is een buitengewoon positief resultaat, te meer daar een deel van de scholen onvoldoende middelen erbij kreeg om een extra groep te vormen.

86

Hoewel het er niet op lijkt dat de stijging in het aantal leerlingen in de bovenbouw doorzet, is het mogelijk dat sommige scholen formatie uit de bovenbouw hebben overgeheveld naar de onderbouw. Vindt de regering dit wenselijk? Zo ja, waarom? Zo niet, waarom niet?

De gemiddelde groepsomvang in de bovenbouw is gelijk gebleven. Er is dus geen reden om te veronderstellen dat scholen formatie uit de bovenbouw hebben overgeheveld naar de onderbouw.

87

Heeft de oormerking scholen wel of niet in problemen gebracht?

Waaruit blijkt dit?

Uit de nu beschikbare informatie blijkt niet dat scholen problemen hebben gehad met de oormerking. Ruim 98 procent heeft de middelen in overeenstemming met de doeleinden ingezet.

88

Bij 20 procent van de scholen die een extra groep gevormd hebben is de groep ondergebracht in een ruimte die in principe voor algemeen gebruik is, zoals een handenarbeidlokaal, een speel(werk)lokaal of een gymzaal. Volgens de inspectie leidt het gebruik van dergelijke ruimten tot inbreuk op het geplande leer- en vormingsaanbod voor de hele school. Vindt de regering dit acceptabel? Zo ja, waarom? Zo niet, waarom niet?

Zie het antwoord op vraag 76.

89

10 procent van de scholen die een extra groep gevormd hebben maakt gebruik van ruimten die in principe niet bestemd zijn voor lesgevende taken, zoals de directiekamer, het overblijflokaal en de lerarenkamer. Volgens de inspectie brengt het onderbrengen van extra groepen in dergelijke ruimten vanuit onderwijskundig oogpunt nogal wat beperkingen met zich mee. Vindt de regering dit acceptabel? Zo ja, waarom? Zo niet, waarom niet?

Zie het antwoord op vraag 76.

90

Houdt het uitstel van de tweede stap in het proces van klassenverkleining van 1999 naar 1 augustus 2000 verband met de problemen die scholen hebben ondervonden op het gebied van de huisvesting van extra groepen?

Zie het antwoord op vraag 72.

91

Als ander argument voor uitstel van de tweede stap wordt genoemd, dat scholen dan meer ruimte hebben voor het vinden van personeel. Hoe groot is de omvang van de problemen die scholen op dit gebied tot nu toe hebben ondervonden in relatie tot de vorming van extra groepen?

Uit het jaarlijks gehouden onderzoek naar de arbeidsmarktsituatie in het primair onderwijs blijkt dat voor het schooljaar 1997/1998 de groepsverkleining nauwelijks heeft geleid tot extra problemen bij het vervullen van vacatures in de basisonderwijs. Nog geen 5 procent van de scholen heeft knelpunten gehad bij het vervullen van vacatures die toegerekend kunnen worden aan de extra formatie die scholen hadden gekregen in het kader van de groepsverkleining.

92

Door de inzet van vakleerkrachten krijgen groepsleerkrachten meer ruimte voor het bieden van onderwijs op maat. Ze kunnen bijvoorbeeld meer aandacht besteden aan individuele leerlingen of kleine groepjes leerlingen. Vindt de regering het aanvaardbaar dat deze leerlingen hierdoor lessen van de vakleerkracht missen, zoals muziekles of gymles?

Nee, het is niet de bedoeling dat leerlingen die extra ondersteuning krijgen voor bijvoorbeeld taal of rekenen, daardoor lessen missen van de vakleraar. Bedoeld is dat de groepsleraar van een groep die op enig moment les krijgt van een vakleraar, ingezet kan worden voor de ondersteuning van het onderwijs in andere groepen. In die andere groepen ontstaat dan de mogelijkheid om meer aandacht te besteden aan individuele leerlingen.

93

Met hoeveel is het aantal Pabostudenten dit jaar gegroeid? Hoe luidt de verwachting ten aanzien van de ontwikkeling van het aantal Pabostudenten?

Zie voor de groei van het aantal pabo-studenten het antwoord op vraag 20. Er zijn nog nauwelijks vooraanmeldingen beschikbaar voor het komend cursusjaar, zodat het moeilijk is een verwachting voor de verdere ontwikkeling uit te spreken. Gestreefd wordt naar een verdere groei van het aantal studenten.

94

Hoeveel meer Pabostudenten moet de campagne uiteindelijk opleveren? Hoeveel personen gaan naar verwachting deelnemen aan de versnelde opleiding en is de capaciteit van de opleiding daarop toegesneden?

Zie het antwoord op de vragen 20, 21 en 93.

95

Wanneer gaat de algemene imagocampagne voor het onderwijs van start?

Zie het antwoord op vraag 36.

96

Hoe verhouden zich de resultaten van de campagne «stille reserve» tot de prognoses die daarover zijn opgesteld?

Zie het antwoord op vraag 22.

97

Wat wordt precies bedoeld met intensivering van de Pabocampagne en de campagne «stille reserve», en per wanneer worden ze geïntensiveerd?

De Pabo-campagne wordt in '99 gekoppeld aan een algemene imago-campagne voor het leraarschap. Het voornemen is deze imagocampagne in het voorjaar van 1999 van start te laten gaan. De «Stille Reserve» campagne wordt dit jaar voortgezet. Vanaf maart '99 volgt een tweede tranche voorlichtingsbijeenkomsten; daarnaast zet het Career Center Onderwijs de werkzaamheden met betrekking tot intake-gesprekken, scholing en feitelijke bemiddeling voort.

98

Hoe groot is de totale instroom van eerstejaars studenten bij de opleidingen voor onderwijsassistenten die op 1 augustus op diverse plaatsen van start zijn gegaan?

Hierover zal in de volgende voortgangsrapportage gerapporteerd worden.

99

Hoeveel instellingen zijn daadwerkelijk overgegaan tot het aanbieden van de driejarige opleiding voor onderwijsassistenten?

Zie het antwoord op vraag 98.

100

Wat is naar verwachting het aantal benodigde onderwijsassistenten en volstaat de huidige capaciteit van de instellingen die de opleiding aanbieden?

Zie het antwoord op vraag 98.

101

Welke aanvullende opleiding zouden onderwijsassistenten kunnen volgen om op termijn door te stromen naar de functie van leraar?

Afhankelijk van de vooropleiding kan het verkorte (indien de onderwijsassistent in het bezit mocht zijn van een HBO diploma) dan wel het reguliere programma van de Pabo worden doorlopen. (Zie ook het antwoord op vraag 41)

102

Hoeveel onderwijsassistenten zijn er tot nu toe door scholen aangesteld?

Volgens de inspectie heeft 7,3 procent van de scholen in het schooljaar 1997/1998 uit de beschikbaar gestelde middelen een onderwijsassistent aangesteld.

103

Kan tegen de achtergrond van de onlangs door het ministerie gepubliceerde cijfer met betrekking tot het te verwachten lerarentekort in het primair onderwijs van 11 000 nog steeds worden geconcludeerd dat de ontwikkelingen ten aanzien van de personeelsvoorziening aanleiding geven tot optimisme?

Zie het antwoord op vraag 28.

104

Is de inventarisering van bestaande leerlingvolgsystemen door het APS reeds afgerond? Wanneer kan de Kamer dit rapport tegemoet zien?

Ja. In de volgende voortgangsrapportage zal aan de hand van het rapport een beleidsstandpunt bepaald worden over het gebruik van leerlingvolgsystemen.

105

Heeft de halvering van het budget voor het vervolg van het ICT-project «Investeren in voorsprong» gevolgen voor het project Inter-Actie? Zo ja, welke?

Het project «Interactie» kent een looptijd voor de periode 1995–1998, met een uitloop van het ontwikkeltraject naar 1999. Een eventueel vervolg zal moeten passen binnen het ICT-plan dat binnenkort aan de Tweede Kamer wordt aangeboden.


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Schutte (GPV), Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), Reitsma (CDA), Van der Hoeven (CDA), voorzitter, Rabbae (GL), Lambrechts (D66), Dittrich (D66), Cornielje (VVD), De Vries (VVD), Dijksma (PvdA), Van Zuijlen (PvdA), Cherribi (VVD), Rehwinkel (PvdA), ondervoorzitter, Belinfante (PvdA), Kortram (PvdA), Ross-van Dorp (CDA), Hamer (PvdA), Nicolaï (VVD), Van Bommel (SP), Barth (PvdA), Remak (VVD), Halsema (GL), Örgü (VVD) en Wijn (CDA).

Plv. leden: Stellingwerf (RPF), Schimmel (D66), Mosterd (CDA), Visser-van Doorn (CDA), Atsma (CDA), Harrewijn (GL), Bakker (D66), Ravestein (D66), E. Meijer (VVD), Passtoors (VVD), Valk (PvdA), De Cloe (PvdA), Udo (VVD), Van der Hoek (PvdA), Gortzak (PvdA), Middel (PvdA), Schreijer-Pierik (CDA), Spoelman (PvdA), Brood (VVD), Poppe (SP), Arib (PvdA), Blok (VVD), Vendrik (GL), Rijpstra (VVD) en Verhagen (CDA).

Naar boven