25 064
Wijziging van het op 15 november 1972 te Wenen tot stand gekomen Verdrag inzake het onderzoek en de stempeling van edelmetalen werken; 13 maart 1992

nr. 49a
A
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 11 juni 1996 en het nader rapport d.d. 4 oktober 1996, aangeboden aan de Koningin door de staatssecretaris van Economische Zaken.

Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 24 april 1996, no. 96.002292, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Economische Zaken, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt de wijziging van het op 15 november 1972 te Wenen tot stand gekomen Verdrag inzake het onderzoek en de stempeling van edelmetalen werken; 13 maart 1992 (Trb.1995, 238), met toelichtende nota.

Blijkens de mededeling van de Directeur van uw kabinet van 24 april 1996, nr. 96.002292, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake de bovengenoemde verdragswijziging rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 11 juni 1996, nr. W10.96.0170, bied ik U hierbij aan.

Goedkeuring wordt gevraagd van de wijziging van een verdrag dat weliswaar is goedgekeurd, maar nog niet formeel bekrachtigd. Het uitstel van de bekrachtiging houdt verband met de voorbereiding van een richtlijn van de Europese Unie die dezelfde materie regelt. De regering heeft echter geconstateerd dat onzeker was of de richtlijn inderdaad tot stand zou komen. Daarom heeft zij besloten de verklaring van toetreding tot het verdrag pas te zullen deponeren wanneer de Staten-Generaal daarover waren ingelicht (kamerstukken II 1991/92, 22 530, nr. 5, blz. 2).

De wet tot goedkeuring van het oorspronkelijke verdrag is op 1 juli 1993 in werking getreden.

Nu uiteraard de wijziging van het verdrag slechts na of tegelijk met het verdrag kan worden bekrachtigd, dient de bekrachtiging van het verdrag op basis van de reeds in werking getreden goedkeuringswet vooraf te gaan aan de bekrachtiging van de wijziging dan wel thans het gewijzigde verdrag te worden goedgekeurd en vervolgens te worden bekrachtigd met vervallenverklaring van de eerdere goedkeuringswet. Indien voor de laatste methode wordt gekozen, dient het verdrag ook dit maal ter uitdrukkelijke goedkeuring aan de Staten-Generaal te worden overgelegd.

Zoals de raad opmerkt kan de wijziging van het verdrag slechts tegelijk of na het verdrag worden bekrachtigd. Het is de bedoeling van de regering om het verdrag en de verdragswijziging gelijktijdig te bekrachtigen. In dit verband zij er op gewezen dat het in beginsel de bevoegdheid van de regering is om het tijdstip van bekrachtiging te bepalen. De regering is gerechtigd het verdrag te bekrachtigen op basis van de goedkeuringswet van 10 juni 1993 (Stb. 326), die op 1 juli 1993 in werking is getreden. Wat betreft de wijziging ontstaat die bevoegdheid op basis van de nu aan de orde zijnde stilzwijgende goedkeuringsprocedure.

Mocht de wijziging ten tijde van de bekrachtiging al in werking zijn getreden, dan zal het Koninkrijk uiteraard aan het verdrag als gewijzigd worden gebonden (artikel 40, vijfde lid, onder a, van het op 23 mei 1969 te Wenen tot stand gekomen Verdrag inzake het verdragenrecht. In dat geval zal het dus zelfs niet mogelijk zijn eerst het verdrag en vervolgens de wijziging te bekrachtigen.

Het is niet nodig het gewijzigde verdrag te doen goedkeuren, waarbij dus het verdrag zelf opnieuw aan de goedkeuring zou worden onderworpen. Overigens zou zelfs als daarvoor zou worden gekozen de eerdere goedkeuringswet niet behoeven te vervallen. De eerdere goedkeuringswet geeft de regering slechts de bevoegdheid om te bekrachtigen, van die bevoegdheid hoeft geen gebruik te worden gemaakt. Er bestaat geen noodzaak om de wet waarop de bevoegdheid berust, te laten vervallen als van deze bevoegdheid geen gebruik wordt gemaakt.

De Raad van State geeft U in overweging goed te vinden dat bedoelde wijziging wordt overgelegd aan de beide Kamers der Staten-Generaal nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De waarnemend Vice-President van de Raad van State,

P. J. Boukema

Ik moge U, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken, verzoeken de Minister van Buitenlandse Zaken te machtigen gevolg te geven aan zijn voornemen het verdrag vergezeld van de toelichtende nota ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen aan de Eerste en aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

De Staatssecretaris van Economische Zaken

A. Van Dok-van Weele

Naar boven