nr. 174
VERSLAG OVER HET ADRES1 VAN J.A. KRAAIKAMP
TE AMERSFOORT, MET BETREKKING TOT HET AMBTSHALVE HERZIEN VAN BELASTINGAANSLAGEN.
Vastgesteld, 11 september 1997
De commissie2, gezien de door de Staatssecretaris
van Financiën verstrekte inlichtingen,
overwegende,
dat adressant zich erover beklaagt dat de inspecteur der belastingen heeft
geweigerd om een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen
over het jaar 1993 en een aanslag in de vermogensbelasting over het jaar 1994
nogmaals ambtshalve te verminderen;
dat adressant in zijn begin 1994 ingediende aangiften onder meer voor
wat betreft het huurwaardeforfait in verband met de eigen woning is uitgegaan
van de door de gemeente voor de onroerend-goedbelastingen over het jaar 1993
gehanteerde waarde van de woning;
dat aan adressant medio 1994, nadat genoemde aangiften waren ingediend,
de aanslag in de onroerend-goedbelastingen over het jaar 1994 is opgelegd,
waaruit bleek dat een nieuwe, hogere waarde van de woning als grondslag werd
gehanteerd, met als peildatum 1 januari 1993;
dat deze aanslag eind 1994 ambtshalve is verminderd, nadat was gebleken
dat de nieuwe waardering niet geheel juist was;
dat echter de onderhavige aanslagen inmiddels aan adressant waren opgelegd,
waarin de inspecteur van de aangiften afweek door onder meer voor wat betreft
het huurwaardeforfait uit te gaan van de waarderingsgrondslag in de medio
1994 opgelegde aanslag in de onroerend-goedbelastingen;
dat medio 1995 ook de onderhavige aanslagen ambtshalve zijn verminderd
vanwege de ambtshalve herziening van genoemde aanslag in de onroerend-goedbelastingen;
dat adressant de inspecteur vervolgens heeft verzocht om de onderhavige
aanslagen verder te verminderen door aan te sluiten bij de aangiften, hetgeen
deze heeft geweigerd;
dat adressant aanvoert dat sprake is van ongelijke behandeling omdat in
andere hem bekende gevallen, waarin in belastingaangiften over het jaar 1993
is aangesloten bij de aanslagen in de onroerend-goedbelastingen over dat jaar,
géén correctie heeft plaatsgevonden op grond van eveneens in
de loop van 1994 bekend geworden hertaxaties voor de onroerend-goedbelastingen;
dat de Belastingdienst/Registratie en Successie reeds lang vóór
de inwerkingtreding per 1 januari 1995 van de Wet waardering onroerende zaken
(WOZ) gegevens betrok van gemeentelijke belastingdiensten over de waardering
van onroerende zaken en deze, samen met eventuele andere informatie over de
waarde van die zaken, opnam in renseignementen naar andere eenheden van de
belastingdienst;
dat die eenheden vervolgens steekproefsgewijze die renseignementen betrokken
bij de beoordeling van belastingaangiften;
dat dit inderdaad meebrengt dat, zelfs indien belastingplichtigen woonachtig
zijn in dezelfde gemeente, in het ene geval wél en in het andere geval
geen correctie plaatsvindt van aangiften op grond van een nieuwe waarderingsgrondslag;
dat echter alleen van ongelijke behandeling sprake zou zijn indien de
belastingdienst gerenseigneerde waardegegevens in sommige gecontroleerde gevallen
wél en in andere gecontroleerde gevallen níet zou hebben overgenomen;
dat de inspecteur derhalve terecht geen aanleiding heeft gezien aan adressants
verzoek tegemoet te komen;
dat overigens op grond van de WOZ thans één uniforme waarde
van onroerende zaken in het economisch verkeer wordt vastgesteld en onder
meer voor enkele vormen van belastingheffing wordt gehanteerd;
dat, voorzover adressant zich er tevens over beklaagt dat hij in 1994
niet ervan op de hoogte is gesteld dat de gemeente waarderingsgegevens doorgaf
aan de belastingdienst, deze klacht zich richt tot de gemeentelijke overheid,
van oordeel,
dat er voor de Kamer geen aanleiding is in deze aangelegenheid verder
te treden,
stelt aan de Kamer voor ten aanzien van dit adres over te gaan tot de
orde van de dag.
De voorzitter van de commissie,
Van Hoof
De griffier van de commissie,
Hubert