25 051
Aanpassing van de loon- en inkomstenbelasting c.a., met het oog op vereenvoudiging van de wetgeving en vermindering van de administratieve lasten van het bedrijfsleven (Wet aanpassing loon- en inkomstenbelasting c.a. 1997)

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 7 november 1996

De vaste commissie voor Financiën1, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en geplaatste opmerkingen tijdig zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

I. Inleidende opmerkingen

De leden van de PVDA-fractie hebben met waardering kennisgenomen van de voorgestelde maatregelen ter bevordering van de vereenvoudiging van de loon- en inkomstenbelasting. Zij hebben nog wel enkele opmerkingen.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling van onderhavig wetsvoorstel kennisgenomen. Ter zake van onderhavig wetsvoorstel hebben de leden van de D66-fractie nog enkele opmerkingen en vragen.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel en de daarbij behorende toelichting. Hoewel de leden van de SGP-fractie niet afwijzende staan ten opzichte van de voorgestelde maatregelen, willen zij in het navolgende op enkele punten nog nader ingaan.

I.1. Algemene opmerkingen

De leden van de PVDA-fractie erkennen dat de ruimte voor tariefsverlaging door verbreding van de heffingsgrondslag zeer beperkt is, maar tekenen hierbij aan dat dit alleen geldt in zoverre men het bestaande stelsel van de loon- en inkomsten belasting niet aantast. Deze leden zijn verheugd met de toezegging van de regering in haar verkenning over het toekomstig belastingstelsel uitgebreid aandacht te geven aan de beperking van aftrekposten (bijvoorbeeld door aftrekposten en bijtellingen die niet met het verwerven van inkomen te maken hebben te verrekenen tegen een uniform speciaal tarief) in ruil voor verlenging eerste schijf en lagere tarieven voor de tweede en derde schijf.

De leden van de CDA-fractie merken op dat de voorstellen een besparing aan fiscale administratieve lasten opleveren voor het bedrijfsleven. Genoemde leden hebben reeds eerder aangedrongen op het wegnemen van knelpunten en vermindering administratieve lasten. De voorstellen van het Kabinet zijn een goed begin, maar mogen niet het einde zijn van het wegnemen van administratieve lasten. Het wegnemen van administratieve lasten is voor burgers, bedrijven en overheid van wezenlijke betekenis. Besparing van tijd, moeite en geld dient voorop te staan. Reeds eerder hebben deze leden zich positief uitgelaten over de voorstellen van de Commissie van Lunteren en bepaalde voorstellen van de werkgroep Vergroening.

De leden van de CDA-fractie zijn het eens met de slotconclusie van de Raad van State die het geheel overziend stelt dat in het onderhavige wetsvoorstel te veel maatregelen van uiteenlopende aard zijn bijeengebracht en dat deze geen of nagenoeg geen samenhang vertonen. De aan het woord zijnde leden hebben dit reeds eerder bij andere wetsvoorstellen naar voren gebracht. Zij zijn het met de Raad van State eens dat dit een druk op de besluitvorming legt. Het uitbreiden van de memorie van toelichting doet daar nauwelijks iets aan toe of af. Zij verzoeken de staatssecretaris dan ook met klem om het wetsvoorstel in afzonderlijke delen te splitsen zodat over ieder deel een afzonderlijke afweging kan worden gemaakt. Dit komt de zorgvuldigheid van besluitvorming en wetgeving ten goede.

Op advies van de Raad van State zijn de woorden «vereenvoudiging van de wetgeving» uit de considerans gehaald. Dat verandert echter niets aan het feit dat het wetsvoorstel de wetgeving meer complex maakt, in plaats van de beoogde vereenvoudiging. Een complexer wetsvoorstel leidt tot een moeilijkere uitvoering en mogelijk zelfs onbedoelde neveneffecten. De leden van de CDA-fractie beschouwen dat als een schaduwkant van het wetsvoorstel en pleiten er voor om in de toekomst meer op de eenvoud van de wetgeving te letten.

De leden van de CDA-fractie vragen of nader kan worden aangegeven wanneer het Kabinet met de andere voorstellen van de Commissie van Lunteren komt?

De leden van de VVD-fractie zijn het met het kabinet eens dat knelpunten in wetgeving zo spoedig mogelijk moeten worden opgelost en dat daadwerkelijk gewerkt moet worden aan het verminderen van administratieve lasten inclusief fiscale administratieve lasten.

Ook zijn de leden van de VVD-fractie van mening dat de Belastingdienst niet achter moet blijven met betrekking tot automatisering.

De leden van de D66-fractie vragen zich op diverse plaatsen af of de voorgestelde maatregelen niet eenvoudiger hadden gekund. Bovendien zijn deze leden er (nog) niet van overtuigd dat een aantal maatregelen ook daadwerkelijk tot een administratieve lastenverlichting leidt. In het verslag zullen de leden van de D66-fractie hierop ingaan.

De leden van de SGP-fractie constateren, dat de regering met het voorliggende wetsvoorstel enkele zaken beoogt te bereiken. In hoofdzaak betreft het een vereenvoudiging van de loon- en inkomstenbelasting en het verminderen van de administratieve lastendruk voor het bedrijfsleven. Met beide doelstellingen kunnen de leden van de SGP-fractie zich verenigen.

I.2. Resultaten wetsvoorstel

De leden van de PVDA-fractie merken op dat zij eerder tijdens het algemeen overleg over het rapport van de commissie Van Lunteren voorstander waren van de vermindering van de administratieve verplichtingen van het bedrijfsleven in de sfeer van de belastingen: een kleine half miljard gulden besparingen aan (fiscale) administratieve lasten levert hiertoe een goede bijdrage. De verwachte vermindering van het aantal belastingplichtigen dat met de inkomstenbelasting te maken krijgt, ruim 100 000, levert ook een goede bijdrage aan de vermindering van de administratieve lasten.

Op zich juichen de leden van de CDA-fractie het toe dat de gemengde kosten voortaan weer volledig aftrekbaar worden. Introductie van het niet volledig aftrekbaar maken van gemengde kosten, heeft een belangrijke rol gespeeld bij de verlaging van het toptarief van 70 naar 60% IB. Heeft het Kabinet overwogen deze kosten te betrekken bij verdere verlenging van de tweede schijf of het afschaffen van het toptarief van 60% zo vragen de aan het woord zijnde leden?

In de memorie van toelichting wordt vermeld dat dit wetsvoorstel een besparing van 450 miljoen gulden oplevert aan administratieve lasten. Naar het oordeel van de leden van de VVD-fractie is dit een mooi begin. Kan de Staatssecretaris aangeven wanneer de werkgroep wederom met nieuwe vereenvoudigingsplannen komt, waarbij dit eerste resultaat wordt overtroffen? De leden van de VVD-fractie zijn verheugd over het feit dat als gevolg van dit wetsvoorstel 100 000 belastingplichtigen niet meer in de Inkomstenbelasting worden betrokken. Kan de Staatssecretaris aangeven voor hoeveel belastingplichtigen in Nederland de loonbelasting eindheffing is? Kan de Staatssecretaris tevens aangeven wat zijn streven is voor wat betreft het aantal mensen waarvoor de loonbelasting eindheffing zou moeten zijn?

De leden van de D66-fractie constateren dat de resultaten van het wetsvoorstel vooralsnog niet tot een opstuwing van de belasting en premiepercentages leiden als gevolg van een versmalling van de grondslag voor belastingen en premies in de eerste schijf.

I.3. Achtergrond van het wetsvoorstel

De leden van de PVDA-fractie stellen vast dat de in het voorstel opgenomen fiscaal technische herziening leidt tot het wegnemen van in de praktijk gesignaleerde knelpunten en dat bestaande regelingen daardoor worden vereenvoudigd.

De leden van de D66-fractie constateren dat de voorstellen voor de fiscaal technische herziening van de loon- en inkomstenbelasting diverse verbeteringen en verduidelijkingen met zich brengen. Deze leden hebben waardering voor de in dit kader voorgestelde maatregelen.

De maatregelen, die worden voorgesteld, vloeien grotendeels voort uit de aanbevelingen van de verschillende fiscale werkgroepen, die de regering in de achterliggende periode van advies hebben gediend. De uitwerking van aanbevelingen van andere werkgroepen, waarbij de leden van de SGP-fractie vooral denken aan de adviesgroep met betrekking tot de vergroening van het fiscale stelsel, zien zij met belangstelling tegemoet. Wanneer zal wetgeving ter zake de Kamer kunnen bereiken?

I.4. Verdergaande vereenvoudigingen

Het valt de leden van de PVDA-fractie op (blz. 6–7 memorie van toelichting) dat voor circa 98 procent van de bijna 11 miljoen belastingplichtigen in de loon- en inkomstenbelasting de aftrekbare kosten ter zake van inkomsten uit arbeid geen knelpunten of problemen meer oproepen. Deze groep maakt uitsluitend gebruik van het eenvoudige arbeidskostenforfait en heeft derhalve niet te maken met het specificeren van werkelijk gemaakte kosten. Deze leden stellen dan ook vast dat de fiscale aftrekbaarheid van werkelijk gemaakte kosten nog slechts van belang is voor een kleine groep van circa 2 procent van de belastingplichtigen. Is overwogen uit het oogpunt van eenvoud en het verminderen van uitvoeringskosten van overheid en belastingplichtige om deze kostenaftrek te schrappen en ook daar uitsluitend het forfait toe te passen en de daarmee gemoeide opbrengst ter zake aan te wenden voor tariefsverlaging of voor invoering van een werknemersaftrek voor de laagst betaalde werknemers. Voordeel van een dergelijke benadering is ook dat een omvangrijke administratieve rompslomp en een aanzienlijk aantal fiscale procedures voor de rechter tot het verleden behoren.

De leden van de PVDA-fractie zijn sowieso van mening dat verdere verhogingen van het arbeidskostenforfait niet meer aan de orde zijn in verband met het ontbreken van een reële relatie met gemaakte kosten. Daarom pleiten deze leden, naast het arbeidskostenforfait, voor invoering van een werknemersaftrek voor de laagst betaalde werknemers of nog beter een «earned income tax credit» om op deze manier loonmatiging aan te moedigen en de werkgelegenheid te stimuleren.

Het grootste deel aan aftrekbare kosten ter zake van de inkomsten uit arbeid in de LB/IB betreft arbeidskostenforfait. De leden van de CDA-fractie zijn van oordeel dat het mogelijk moet blijven aftrek van werkelijke kosten te handhaven. Uiteraard delen zij de stelling «Hoe hoger het arbeidskostenforfait, hoe minder belastingplichtigen gebruik zullen maken van aftrek werkelijke kosten». Negatieve inkomenseffecten dienen vermeden te worden. Daarom bepleiten deze leden vereenvoudiging, maar tevens handhaving van wezenlijke aftrekposten.

In de memorie van toelichting wordt nog eens kort en bondig uiteengezet hoe een eventuele grondslagverbreding zich verhoudt met een algemene tariefverlaging. In dat kader wordt er ook een opmerking gemaakt met betrekking tot aftrekbare kosten in verband met arbeid. De Staatssecretaris stelt dat het denkbaar is de kostenaftrek ter zake van inkomsten uit arbeid verder te vereenvoudigen, te beperken danwel volledig te laten vervallen en de budgettaire opbrengst daarvan terug te sluizen naar de tariefschijven danwel het arbeidskostenforfait te verhogen. De leden van de VVD-fractie willen in dit kader opmerken dat zij de mening zijn toegedaan dat mensen juist gestimuleerd moeten worden om te gaan werken en dat mensen die werken niet onnodig op kosten gejaagd moeten worden. Het merendeel van de mensen met een betaalde baan maakt kosten voor woon-werkverkeer. Dit zijn noodzakelijke kosten om «geld op de plank» te krijgen.

I.5. Een veranderend Europa: een blik op de toekomst

Verheugd hebben de leden van de D66-fractie kennis genomen van de maatregelen tot het wegnemen van fiscale obstakels voor buitenlands belastingplichtigen. Zij hopen dat deze lijn met betrekking tot de fiscale problematiek van grensarbeiders, met het oog op de toenemende grensoverschrijdende mobiliteit, krachtig wordt doorgezet. De leden van de D66-fractie stemmen in met de maatregel inzake gelijke behandeling van buitenlands en binnenlands belastingplichtigen ter zake van teruggaaf loonbelasting. De grensoverschrijdende mobiliteit levert bij de belastingplichtigen nog steeds veel problemen en vragen op. De verbeteringen in onderhavig wetsvoorstel zijn dan ook welkom. Kan de regering een overzicht geven van veel voorkomende problematieken bij grensoverschrijdende arbeid zo vragen de aan het woord zijnde leden?

II. Vermindering administratieve lasten bedrijfsleven

1. Heffingsrente

Het voorstel met betrekking tot de berekening van heffingsrente en het zoveel mogelijk gelijk opgaan van het vaststellen van de belastingschuld en het betalen daarvan met het ontstaan van de belastingschuld beoordelen de leden van de PVDA-fractie positief. Belangrijk voor deze leden is dat het voordeel in de huidige systematiek van belastingplichtigen die na afloop van het jaar belasting moeten betalen weggenomen wordt, terwijl belastingplichtigen die na afloop een teruggaaf krijgen er juist op vooruit gaan.

Wel vinden de leden van de PVDA-fractie dat voorkomen moet worden dat belastingplichtigen met een heffingsrente worden geconfronteerd louter als gevolg van het feit dat de inspecteur niet binnen een redelijke termijn na het indienen van de aangifte een belastingaanslag vaststelt. Deze leden achten een waarborg op dat punt gewenst.

Voorgesteld wordt alle belastingplichtigen per 1 augustus een schatting te laten geven van hun inkomen c.q. winst over het voorafgaande en lopende jaar. De leden van de PVDA-fractie nemen aan dat in voorkomende gevallen kan worden gecombineerd met de aangifte. Deze leden vragen of de datum van 1 augustus ook voor bedrijven met een gebroken boekjaar geldt.

Door het vervallen van het verband met de ingediende aangifte krijgt de belastingplichtige meer belang bij een juiste voorlopige aanslag. De leden van de PVDA-fractie vragen of de belastingplichtige daar invloed op kan uitoefenen. Zal de inspecteur in de praktijk altijd gevolg geven aan een verzoek om een voorlopige aanslag op te leggen? Heeft de belastingplichtige rechtsmiddelen als de inspecteur dit weigert?

De leden van de CDA-fractie beoordelen voorstellen ter vereenvoudiging van de regeling voor de heffingsrente positief. De bewindslieden gaan er van uit dat ondernemers op 1 augustus een reële en betrouwbare schatting kunnen geven van het resultaat. Realiseren de bewindslieden zich dat bepaalde bedrijfstakken sterk seizoensgebonden zijn en met zeer wisselende prijzen te maken hebben? Hoe zal daar een betrouwbare schatting gemaakt moeten worden? Wat te doen met bedrijven die met een meiboekhouding werken? Wordt de schattingsdatum 1 augustus daar niet moeilijk?

Op zich streven ook genoemde leden naar kwalitatief goede voorlopige aanslag. Het vervallen van het drempeltijdvak kan negatieve consequenties hebben voor IB en VpB betalers die moeilijk een betrouwbare schatting kunnen maken. Is het daarom reëel het gehele drempeltijdvak af te schaffen? Bovendien kan de heffingsrente hoger zijn dan eigen betaalde rente c.q. ontvangen rente op eigen vermogen. Leidt dit niet tot lastenverzwaring?

De leden van de CDA-fractie vragen wat er gebeurt indien de belastingdienst niet binnen een redelijke termijn na het indienen van de aangifte een belastingaanslag vaststelt. De belastingbetaler mag hiermee niet geconfronteerd worden en dan ook nog rente moeten betalen. Hoe wordt dat probleem opgelost?

De leden van de VVD-fractie zijn er een voorstander van dat belastingaanslagen zo snel mogelijk c.q. zo efficiënt mogelijk worden geïnd. Door het laten vervallen van het drempeltijdvak zal de belastingplichtige gestimuleerd worden zo snel mogelijk de verschuldigde belasting te betalen. De leden van de VVD-fractie vragen zich af of in dit kader de betreffende aangiftebiljetten danook niet voor bijvoorbeeld 1 oktober van ieder jaar uitgereikt moeten worden, zodat eenieder tijdig over zijn aangiftebiljet beschikt. Thans wordt het aangiftebiljet in januari/februari van het jaar volgend op het betreffende belastingjaar pas uitgereikt.

De leden VVD-fractie vragen of het vervallen van het drempeltijdvak in de praktijk niet erg rigide zal uitpakken. Als een belastingplichtige (natuurlijk persoon of rechtspersoon) wil voorkomen dat er heffingsrente betaald moet worden, dan moet men al in december een volledig overzicht over het inkomen c.q. de winst hebben. De belastingadviseur moet de aangifte er meteen uitdoen. En een paar maanden later moet de definitieve aanslag er liggen. Ook al is er goed op voorlopige aanslagen betaald, dan nog kan er zich een situatie voordoen dat er heffingsrente betaald moet worden. Is dit ook de bedoeling van de Staatssecretaris? Is over deze problematiek contact geweest met de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs en de Nederlandse Federatie van Belastingadviseurs?

Het lijkt de leden van de VVD-fractie noodzakelijk dat wijzigingen in de «aangiftesystematiek» (voor zowel voorlopige aangiftes als definitieve) in overleg gaan met voorgaande organisaties.

In de memorie van toelichting wordt ook opgemerkt dat door de Belastingdienst vanaf 1997 binnen 3 maanden nadat aangifte is gedaan een definitieve of voorlopige aanslag wordt opgelegd. Kan de Belastingdienst dit waarmaken? Een voorlopige aanslag is natuurlijk zo opgelegd, maar wordt dan bijvoorbeeld ook al naar de waardering van de balansposten gekeken? Met andere woorden met welk kwalitatief oog wordt de aangifte bekeken. Gezien het feit dat de werkdruk bij de Belastingdienst hoog ligt, ligt het voor de hand dat er na de indiening van de aangifte een voorlopige aanslag conform de aangifte wordt opgelegd en dat daarna pas de aangifte serieus wordt bekeken. In dat geval is de 3 maandenperiode een wassen neus. Welke garanties kan de Staatssecretaris bieden dat aangiftes binnen 3 maanden definitief kunnen worden afgedaan.

Nu is het nog altijd zo dat er pas een definitieve aanslag kan worden opgelegd als de voorafgaande jaren geregeld zijn. Geldt het voorgestelde regime van het betalen van heffingsrente met ingang voor belastingaanslagen vanaf boekjaar/kalenderjaar 1997? Bij hoeveel belastingplichtigen in de inkomstenbelasting c.q. vennootschapsbelasting moeten de aangiftes uit 1992 respectievelijk 1993, 1994 en 1995 nog definitief geregeld worden. Wat als deze definitieve aanslagregeling op zich laat wachten?

De leden van de VVD-fractie vragen een uiteenzetting van de Staatssecretaris hoe hij met deze overgangsperiode denkt om te gaan. Het lijkt de leden van de VVD-fractie niet de bedoeling dat belastingplichtigen de dupe worden (omdat zij eventueel heffingsrente moeten gaan betalen) als de belastingdienst voorgaande jaren niet heeft afgehandeld.

De leden van de D66-fractie merken op dat het snel vaststellen van de hoogte van een belastingschuld ten goede komt aan de rechtszekerheid. Het beleid van de fiscus om aangiften inkomstenbelasting die zijn ingediend voor 1 april af te doen voor 1 juli zien zij als een positieve ontwikkeling. Is die doelstelling in 1996 al gehaald en zo nee, wanneer zal dat wel het geval kunnen zijn?

De leden van de D66-fractie ondersteunen initiatieven ter versnelling van de vaststelling van definitieve aanslagen en kwaliteitsverbeteringen met betrekking tot voorlopige aanslagen. Deze leden delen de mening dat het mogelijk moet zijn om ondernemers op 1 augustus een schatting te laten geven van het belastbare inkomen of de belastbare winst. Zij realiseren zich evenwel dat een juiste schatting niet altijd mogelijk is. Ondernemers, in het bijzonder startende ondernemers, die vanwege de aard van de werkzaamheden, niet de mogelijkheid hebben een juiste schatting te geven kunnen worden geconfronteerd met extra administratieve lasten.

Het systeem van actuele belastingheffing hoeft in die gevallen niet altijd op te gaan. Melding aan de belastingdienst van de gewijzigde schatting, waarna een nadere voorlopige aanslag zal worden opgelegd, is niet in alle gevallen mogelijk. Te meer niet indien er zich wijziging op wijziging voordoet. Deze leden merken op dat dit tot een stijging van de administratieve lasten kan leiden hetgeen met name voor startende ondernemers niet stimulerend uitwerkt.

Deze leden verzoeken de regering toe te lichten wat de rechtvaardiging is voor het berekenen van heffingsrente indien een schatting die aan de voorlopige aanslagregeling ten grondslag ligt te goeder trouw te laag (of te hoog) is gegeven? Positief staan de leden van de D66-fractie tegenover het informeren van ondernemers over de grondslag van de vast te stellen voorlopige aanslag. Kan het kabinet aangeven welke criteria, naast de gegevens van voorgaande jaren die immers bekend zijn bij zowel belastingdienst als bij ondernemer, worden gehanteerd voor het vaststellen van de grondslag?

Een kwaliteitsverbetering wordt bereikt door ondernemers ten name van wie een voorlopige aanslag wordt vastgesteld die niet is gebaseerd op de schatting van de ondernemer zelf, vooraf in de gelegenheid te stellen hun zienswijze kenbaar te maken. Om welk soort situaties gaat het dan? Welke reden zou er zijn dat de ondernemer de grondslag niet al zelf heeft opgegeven?

Met het oog op het wetsvoorstel openstelling van bezwaar en beroep tegen een aantal fiscale beschikkingen (24 868), merken de leden van de D66-fractie op dat het niet honoreren van de zienswijze van de ondernemer met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid tot een bezwaarschrift zal leiden, met als gevolg extra administratieve lasten. Kan de regering aangeven hoe wordt omgegaan met de zienswijze van ondernemers indien deze afwijkt van de grondslag waarop de voorlopige aanslag is gebaseerd? Is de kans niet groot dat de zienswijze van de ondernemer wordt erkend, omdat anders de kans aanwezig is dat er een bezwaarschrift volgt? Waarin zit het verschil met het verzoek tot vermindering anders dan dat de zienswijze van de ondernemer eerder in het jaar kan worden voorgelegd?

Kan de regering aangeven of heffingsrente wordt berekend over een voorlopige aanslag waartegen bezwaar is aangetekend?

De leden van de D66-fractie constateren dat door kwaliteitsverbetering en intensivering van de voorlopige aanslagen de mogelijkheid ontstaat om het drempeltijdvak te laten vervallen.

Deze leden kunnen zich voorstellen dat een belastingplichtige door omstandigheden buiten zijn schuld niet direct in staat is om de belastingschuld te voldoen. Deze leden willen weten hoe de belastingdienst hier mee om dient te gaan.

De leden van de D66-fractie lezen dat belastingplichtigen een groter belang krijgen bij een juiste voorlopige aanslag en derhalve bij een nauwkeurige schatting van het belastbare inkomen of belastbare bedrag. Ook hier is voorstelbaar dat onvoorziene omstandigheden tot een hoger belastbaar inkomen leiden. Een onverwachte stijging van het belastbare inkomen wordt dan afgestraft door rente te berekenen over een hogere definitieve aanslag. Hoewel het hier uitzonderingen zal betreffen, zal dit tot ontwijkgedrag kunnen leiden. Dit komt de leden niet evenwichtig voor. Kan de regering toelichten hoe er met dergelijke onvoorziene fluctuaties in het belastbare inkomen en de belastbare winst wordt omgegaan. Is het mogelijk/nodig om met een marge te werken waarbinnen een voorlopige en een definitieve aanslag van elkaar mogen afwijken zonder dat rente wordt berekend? Wat is het budgettair belang indien met een marge van respectievelijk 5% en 10% wordt gewerkt?

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van knelpunten met betrekking tot heffings- en invorderingsrente in gevallen van internationaal onderling overleg. Om eenvoudiger onderling overeenstemming te bereiken wordt de mogelijkheid voorgesteld dat de minister van Financiën voor bepaalde gevallen of groepen van gevallen ten aanzien van heffings- en invorderingsrente afwijkingen kan toestaan. Is de minister bereid jaarlijks verslag te doen van de afwijkingen die worden toegestaan? Wat dient te worden verstaan onder bemoeilijking van het bereiken van onderlinge overeenstemming? Betekent dit dat er geen overeenstemming wordt/is bereikt en dat er nog lopende gevallen zijn? Zo ja, om hoeveel gevallen gaat het en kan de staatssecretaris dit nader toelichten?

2. Kortingsregeling

De leden van de PVDA-fractie zijn van mening dat de voorgestelde onbelastbare korting voor belastingplichtigen die in één keer in plaats van in termijnen betalen een positieve bijdrage kan leveren aan de relatie fiscus/belastingplichtige. In dit verband vragen zij of aan de hand van concrete voorbeelden kan worden toegelicht hoe deze regeling in de praktijk zal worden toegepast. Kan aangegeven worden hoe de vorderingsrente vastgesteld wordt? Voor onbeperkt Vpb-plichtige lichamen behoort de betalingskorting tot de winst. Hoe zit dat bij beperkt Vpb-plichtige lichamen zo vragen de aan het woord zijnde leden?

De betalingskortingregeling geeft belastingplichtigen meer mogelijkheden om te bepalen wanneer belasting wordt betaald. De korting kan in het economisch verkeer echter wel het karakter van rente krijgen. Kan de Staatssecretaris helder aangeven dat het wetstechnisch afdoende is geregeld dat deze korting niet belastbaar voor de IB wordt? Bij de vennootschapsbelasting wordt een andere lijn getrokken. Ontstaan hierdoor geen complicaties zo vragen de leden van de CDA-fractie?

Met betrekking tot de voorgestelde betalingskorting vragen de leden van de VVD-fractie zich het volgende af. Een betalingskorting in de inkomstenbelasting zal niet worden belast. In de memorie van toelichting wordt vermeld dat voor wat betreft de betalingskorting in de vennootschapsbelasting alle baten aan de heffing van vennootschapsbelasting zijn onderworpen. Betekent dit nu een reëel verschil in behandeling in de inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting?

De leden van de D66-fractie merken op dat tot op heden onze belastingregelingen vooral zijn ingesteld op het afstraffen van fouten. De kortingsregeling is te zien als een beloning van goed gedrag. De aan het woord zijnde leden juichen ontwikkelingen op dit terrein toe. Wel vernemen de leden van deze fractie graag het standpunt van de regering over de vraag of belastingplichtigen met het oog op een dergelijke kortingsregeling met succes een beroep zouden kunnen doen op het BUPO-verdrag.

3. Criteria voor het vaststellen van een aanslag inkomstenbelasting

De leden van de PVDA-fractie juichen het toe dat met name de nieuwe criteria voor het vaststellen van een aanslag voor de inkomstenbelasting een belangrijke vereenvoudiging betekenen. Zo zal het aantal aanslagen in de inkomstenbelasting kunnen afnemen met circa 100 000. In dit verband vragen deze leden of de nieuwe criteria ook voor de belastingplichtige zelf een zodanige duidelijkheid brengt dat hij/zij vrij eenvoudig kan vaststellen of loonbelasting eindheffing is.

Kan aangegeven worden op welke wijze (onder andere wanneer en voor welke tijdstip) belastingplichtigen er door de inspecteur op worden gewezen dat zij vermoedelijk in aanmerking komen voor een teruggaaf en zij ter zake daarvan door de inspecteur een zogenaamde T-biljet krijgen toegezonden. Wordt daarbij kenbaar gemaakt door de inspecteur welk bedrag vermoedelijk zal worden teruggegeven?

De termijn voor het indienen van een T-biljet zal, evenals thans, worden vastgesteld bij ministeriële regeling. De leden van de PVDA-fractie vragen zich af waarom deze termijn niet in de wet wordt opgenomen.

De fiscus zal T-biljetten uitreiken aan belastingplichtigen die vermoedelijk een teruggave zullen krijgen. Thans worden in dergelijke gevallen veelal A- of E-biljetten uitgereikt als verwacht wordt dat de teruggave vaker zal plaatsvinden (bijvoorbeeld bij aftrek hypotheekrente). De leden van de PVDA-fractie vragen zich af of deze praktijk gehandhaafd zal blijven.

Voorgesteld wordt de loonstaat en de loonbelastingkaart die de werkgever moet invullen belangrijk te vereenvoudigen. Het is de leden van de PVDA-fractie hierbij niet duidelijk of bijvoorbeeld ook de toepassing van de 35%-regeling niet langer op de loonstaat/loonbelastingkaart vermeld hoeft te worden.

De leden van de VVD-fractie kunnen zich volledig vinden in het hetgeen wordt voorgesteld.

Met belangstelling hebben de leden van de D66-fractie kennisgenomen van de maatregelen gericht op het vrijwaren van grote groepen belastingplichtigen van een verplichte aanslag inkomstenbelasting. In onderhavig wetsvoorstel draait het in het bijzonder om vrijwaring van aangiften en aanslagen in die gevallen waarin het gezamenlijk bedrag niet te veel afwijkt van het bedrag van de verschuldigde inkomstenbelasting. Deze leden lezen in de memorie van toelichting dat in alle gevallen waarin meer dan f 400,– moet worden bijbetaald een aanslag dient te worden vastgesteld. Waarom is het bedrag van f 400,– gekozen?

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel tot beperking van de gegevensaanlevering door de werkgever. Wil de regering toelichten waarom de code burgerlijke staat en kolom 18 (vaste en algemene onkostenvergoedingen) op de loonstaat kan vervallen?

4. Verzoekschriften

De leden van de VVD-fractie achten het een goede zaak dat de rechtsbescherming van de burger wordt versterkt. In dit verband hebben de leden van de VVD-fractie de Staatssecretaris ook verzocht een voor beroep vatbare beschikking mogelijk te maken voor het zogenaamde «fictieve salaris».

De leden van de leden van de D66-fractie verzoeken de regering nader toe te lichten waarom administratieve lastenverlichting optreedt als het gaat om aanwijzing als inhoudingsplichtige op verzoek of aanmelding bij de inspecteur als inhoudingsplichtige?

III. Fiscaal-technische herziening van de loon- en inkomstenbelasting

1.2. aftrekbare kosten; algemeen

De leden van de PVDA-fractie stellen vast dat in het voorliggende wetsvoorstel geen voorstel wordt gedaan om de wettelijke omschrijving van het begrip aftrekbare kosten in de zin van art. 36 te wijzigen. Daarmee wordt afgeweken van de suggestie in de nota «gemengde kosten» waarin een nieuwe wettelijke omschrijving wordt voorgesteld. Is de conclusie van deze leden juist dat de nieuwe omschrijving als bedoeld in deze nota in de praktijk zal leiden tot een verruiming van het begrip aftrekbare kosten. Zo ja, dan merken deze leden op dat zij van een dergelijke verruiming geen voorstander zijn.

Hoewel de opmerkingen over de werknemersaftrek in paragraaf III.1.2 en bijlage 1 over de werknemers- en zorgaftrek een nuttige bijdrage zijn, willen de leden van de PVDA-fractie nog uitgebreid met de regering van gedachten wisselen over de mogelijkheden voor een werknemers- of participatieaftrek of werknemers- of participatie-afdrachtkorting.

De leden van de PVDA-fractie hopen dan ook hier de mogelijkheid voor te hebben voordat de regering met haar nota over het toekomstig belastingstelsel komt.

De leden van de D66-fractie ondersteunen de zienswijze inzake aftrekbare kosten dat wat eenvoudiger kan ook eenvoudiger moet. Het is deze leden opgevallen dat in de voorstellen diverse verbeteringen en verduidelijkingen zijn terug te vinden. Verschillende voorstellen gaan wellicht nog niet ver genoeg. Deze leden zullen dit nader toelichten.

1.3. Aanpassing artikel 36

De leden van de PVDA-fractie kunnen op hoofdlijnen instemmen met de aanpassingen van artikel 36 waarbij specifieke kostenposten worden ingeperkt, dan wel worden vereenvoudigd dan wel worden verduidelijkt.

De leden van de PVDA-fractie zijn verheugd over de voorgestelde vereenvoudigde fiscale verhuiskostenregeling. Wel vragen zij zich af of met behoud van de vereenvoudiging deze regeling in het kader van de arbeidsmarkt meer toegesneden kan worden op knelpunten die zich kunnen voordoen in het kader van de arbeidsmobiliteit. Daarbij kan gedacht worden aan het verruimen van de «twee jaar»-grens.

Voor de vraag of een verhuizing op zakelijke gronden plaatsvindt, sluit de regering aan bij de reisafstand. De leden van de PVDA-fractie vragen zich af of de regering heeft overwogen reistijd als criterium te hanteren. Waarom is daar niet voor gekozen?

Betekenen de voorgestelde criteria met betrekking tot de verhuiskosten dat een werknemer die eerst 10,5 kilometer van zijn werk woonde en die verhuist naar een woning op 9,5 kilometer van zijn werk, de kosten van die verhuizing mag aftrekken? Hoe zit het met de werknemer die eerst op 20,5 kilometer woonde en na verhuizing op 10,5 kilometer zo vragen de aan het woord zijnde leden?

De voorgestelde bepalingen betreffende de verhuiskosten van ondernemers hebben, zo begrijpen de leden van de PVDA-fractie, betrekking op de verhuiskosten van de huishouding van de ondernemer en niet op die van het bedrijf. Betekenen de voorgestelde criteria dat de ondernemer met een bedrijf aan huis die om privé-redenen verhuist, zowel de verhuiskosten van het bedrijf als, binnen de gestelde grenzen, die van zijn huishouding mag aftrekken?

Deze leden achten de inperking van de zogenaamde kantoorruimte-aftrek voor huiseigenaren en huurders met het oog op ongewenst en oneigenlijk gebruik terecht. Kan de regering voorbeelden geven van gevallen waarin de huidige regeling onbedoeld tot aftrek leidt? Het «grotendeels»-criterium wordt vervangen door «hoofdzakelijk». Wat betekent hoofdzakelijk»? De aftrekbaarheid van de werkkamer wordt gerelateerd aan de winst en inkomsten uit arbeid. Hoe zit dat als de kamer wordt gebruikt voor het verwerven van inkomsten uit vermogen?

De leden van de PVDA-fractie vragen zich af of de omrekenfactor van netto naar bruto huurwaarde voor de eigen woning worden aangepast als ingevolge het Belastingplan 1997 het huurwaardeforfait wordt gewijzigd. Hoe wordt de kostenaftrek berekend als de werknemer zich niet in het hoofdverblijf van de belastingplichtige bevindt, maar in een tweede huis?

Deze leden vragen waarom deze aftrekregeling niet geschrapt kan worden. Kan de staatssecretaris aangeven hoeveel belastingplichtigen van deze aftrek gebruik maken en om welke groep het daarbij gaat? Is het niet zo, zo merken deze leden op, dat zowel de commissie Stevens als de commissie Oort deze suggestie al eerder hebben gedaan.

De leden van de PVDA-fractie hebben met waardering kennis genomen van het voorstel om de fiscale bijtelling terzake van computers en bijbehorende apparatuur, zoals modems, printers en faxen die door een werkgever aan diens werknemers worden verstrekt, ter beschikking wordt gesteld of vergoed af te schaffen. Zij merken op dat deze tegemoetkoming die tevens een vereenvoudiging inhoudt kan bijdragen aan de inzet van innovatieve technologie en het bevorderen van telewerken.

Kan de staatssecretaris aangeven welke kosten gemoeid zijn bij het in een keer afschrijven van de kosten van computers bij de winstbepaling? En welke kosten gemoeid zijn bij het in een keer afschrijven van computers door particulieren, zodat de f 800 wegens privé-gebruik niet driemaal maar slechts eenmaal in aanmerking wordt genomen?

De voorstellen voor het vereenvoudigen van de kostenvergoedingen juichen deze leden om meerdere redenen toe. Een kostenvergoeding zal straks meer dan thans een vergoeding zijn die overeenkomt met de daadwerkelijk gemaakte kosten. De regeling voorkomt conflicten en is in de praktijk eenvoudig uitvoerbaar.

Klopt het dat de referentieperiode van twee voorafgaande jaren en dit kalenderjaar slechts geldt voor verstrekking van apparatuur en niet van de terbeschikkingstelling ervan?

De leden van de PVDA-fractie vragen zich af of de vrijstelling voor kleine consumpties ook zal gelden voor belastingplichtigen voor wie de inkomsten gelden als opbrengst van niet in dienstbetrekking verrichte werkzaamheden. De vrijstelling voor kleine consumpties geldt niet voor vergoedingen in geld. Betekent dit dat de zogenaamde Besluitenlijst op het gebied van de koffiegeldvergoeding zal worden aangepast?

Voorgesteld wordt reiskosten behorend bij representatiekosten niet meer aftrekbaar te laten zijn. Wordt hiermee niet een moeilijk te controleren punt binnen gehaald? Hoe zijn zakelijke reiskosten te onderscheiden van representatieve reiskosten? De Staatssecretaris stelt voor om de aftrek voor het gebruik van de werkruimte in de woning van de belastingplichtigen aan te passen door het begrip «hoofdzakelijk criterium» te introduceren. Vanuit mobiliteitsoverwegingen wordt thans gestimuleerd meer thuis te werken. Door aanscherping van dit criterium kan minder gebruik worden gemaakt van deze aftrekpost. Dat staat haaks op het bevorderen van thuiswerk.

De leden van de CDA-fractie zouden deze aftrekpost eerder wensen te verruimen om juist telewerken en thuiswerk te stimuleren. Ook wensen deze leden een nadere motivering van de Staatssecretaris waarom bij cursussen een kilometerforfait komt i.p.v. de werkelijke kosten. Er blijft immers een maximum in art. 36? Bovendien kan deze regeling permanente scholing benadelen. Wat te doen met iemand die valt onder de autokostenfictie? Ontstaat op deze manier geen rechtsongelijkheid?

De leden van de VVD-fractie vragen zich af of hetgeen in verband met de reiskosten voor representatie wordt voorgesteld nu een vereenvoudiging met zich meebrengt. Dat representatiekosten niet aftrekbaar zijn is duidelijk. Maar als moet worden bijgehouden hoeveel kilometers worden gereden voor representatieve doeleinden, zal dit in de praktijk veel problemen met zich meebrengen. Betekent dit, dat als er kilometers gereden worden om bijvoorbeeld bij een receptie aanwezig te zijn, deze reiskosten niet aftrekbaar zijn?

Er is sprake van verhuiskosten in het kader van een dienstbetrekking als de werknemer binnen 2 jaar na aanvaarding van een nieuwe dienstbetrekking of na overplaatsing binnen een afstand van 10 km van de plaats van zijn tewerkstelling gaat wonen. Deze 10 km grens komt de leden van de VVD-fractie niet realistisch voor. Moet onder «afstand van 10 km van de plaats van zijn tewerkstelling» worden verstaan de afstand «van kantoor en woonhuis»? Ook het 50% criterium is volstrekt arbitrair. De leden van de VVD-fractie hebben er begrip voor dat getracht wordt onnodige conflicten te voorkomen. Echter, de voorgestelde voorwaarden zullen alleen betrekking hebben op de meest evidente gevallen. Maar deze gevallen leverden in de praktijk al geen problemen op. Ook al wordt aan de voorwaarden niet voldaan, merken de leden van de VVD-fractie op, met het «weerlegbare vermoeden» moet realistisch worden omgegaan en zeker niet te rigide. Deelt de Staatssecretaris deze mening?

De aftrekbeperking met betrekking tot kantoorruimte komt de leden van de VVD-fractie wat vreemd voor. Ook hier geldt dat er begrip bestaat om onnodige conflicten zoveel mogelijk te beperken. Maar door de voorgestelde beperking, kun je je afvragen of de aftrekmogelijkheid überhaupt nog zin heeft. De Staatssecretaris stelt dat het «hoofdzakelijk-criterium» voorkomt dat ambulante personen die in feite niet of nauwelijks gebruik maken van een werkruimte thuis toch voor kostenaftrek ter zake van een dergelijke ruimte in aanmerking komen. Als de Staatssecretaris dit soort situaties wil voorkomen, waarom geeft hij dit dan niet specifiek aan. Nu worden mensen getroffen die weldegelijk 50% van hun inkomen thuis verdienen (maar geen 70%), omdat de Staatssecretaris een aantal ambulante gevallen wil aanpakken. Is dit nu werkelijk de bedoeling? Overigens gaan de leden van de VVD-fractie er vanuit dat ook ambulante personen (wat hieronder ook mag worden verstaan) nog wel degelijk kunnen aantonen hoeveel van hun inkomen zij vanuit huis verdienen. De aanscherpingen komen de VVD-fractie in zijn algemeenheid ook vreemd voor in het kader van het flexibeler moeten kunnen werken.

In relatie tot het terugdringen van bijvoorbeeld files zou je eigenlijk verwachten dat er een regeling wordt gepresenteerd die thuiswerken juist bevorderd. Is de Staatssecretaris bereid in dit kader deze voorgestelde regeling niet nader te willen bezien, zodat reële (deeltijd)thuiswerkers de reële kosten kunnen aftrekken?

De leden van de VVD-fractie zijn het met de voorgestelde bepaling inzake de verstrekking van kleine consumpties eens. Zij gaat er vanuit dat hieronder tevens wordt begrepen de broodjes die tijdens een werklunch worden verstrekt. Kan de Staatssecretaris dit bevestigen? Kan de Staatssecretaris aangeven wat hij onder andere onder kleine consumpties verstaat?

Duidelijkheid over de aftrekbaarheid van werkkleding is gezien de vele jurisprudentie gewenst. De leden van de D66-fractie stellen vraagtekens bij de toevoeging uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt (toevoeging lid 12 a) en bij zodanige kenmerken (toevoeging lid 12 b). Het aanwezig zijn van een logo is volgens jurisprudentie nog niet altijd werkkleding. (Uitspraak van het hof Amsterdam 2 december 1992, nr. 92/0840, gekochte kleding van een verkeersvlieger voorzien van een KLM-logo; geen werkkleding). Discussie over wel of niet werkkleding wordt in het onderhavig wetsvoorstel ingeperkt, maar ruimte voor andere opvattingen lijkt te blijven bestaan. VNO/NCW stellen in hun schrijven van 4 november dat dit voorstel geen rekening houdt met de bestaande praktijk. Wil het kabinet hier op ingaan? De leden van de D66-fractie willen graag weten of aansluiting bij het feitelijk gebruik van werkkleding geen oplossing biedt? Is het mogelijk om voor deze aftrekpost met een forfait te werken? Zo ja, hoe hoog zou dat moeten zijn?

De leden van de D66-fractie achten de voorgestelde regeling inzake verhuizing een verduidelijking. Met het oog op het toenemend aantal flexibele arbeidsrelaties willen de leden weten of de voorgestelde regeling inhoudt dat een werknemer meer dan 1 maal per jaar voor een verhuiskostenvergoeding in aanmerking kan komen? Waarom wordt het maximum bedrag van f 12 000,– niet geïndexeerd?

De leden van de D66-fractie verzoeken het kabinet toe te lichten wat wordt bedoeld met hoofdzakelijk en met de aanvullende eis in belangrijke mate. Deze leden begrijpen dat leraren geen kantoorruimte in aftrek kunnen brengen, als zij de beschikking hebben over bijvoorbeeld een lokaal waar administratieve werkzaamheden kunnen worden verricht. Dit zou voor veel beroepsgroepen, die werkplekken kunnen vrijmaken in ruimten van gebouwen waar zij een deel van hun activiteiten beoefenen, uitsluiting van aftrek voor kantoorruimte kunnen betekenen. Een dergelijk verhaal geldt ook voor bijvoorbeeld rechters. Gedacht zou kunnen worden dat zij hun vonnissen kunnen schrijven in kantines waarin nog een enkele tafel vrij is of in (half) leegstaande zittingzalen. Kan de regering ter verduidelijking een nadere toelichting geven op het vrijmaken van werkplekken – voor administratieve werkzaamheden?

De leden van de D66-fractie zouden van de regering willen vernemen van welke visie hij uitgaat bij het beperken van de kosten van de werkruimte thuis. Deze leden denken hierbij ook aan de vaak gehoorde prognose dat het verrichten van betaalde werkzaamheden – zoals telewerken – in de eigen woning een grote vlucht zal nemen. De leden van de fractie van D66 verzoeken de regering voorts aan te geven of de nieuwe regelgeving inzake de waardering van onroerend goed (WOZ) nog van invloed is op de voorstellen op het punt van de werkruimte.

Kan de regering de leden van de D66-fractie aangeven hoe sterk de relatie tussen de aanschaf van audio-visuele apparatuur en inkomsten moet zijn wil de aanschaf kunnen worden gezien als onder de op inkomsten drukkende kosten tot verwerving inning en behoud van die inkomsten? Meer praktisch: valt de aanschaf van een tweede tv en of radio ten behoeve van het verkrijgen van informatie over het beroepsgebied onder art. 36 lid 2 onderdeel h? Hoe ziet de regering de relatie met telewerken e.d? Is overigens in dit verband niet minstens evenzeer van belang hoe wordt omgegaan met de telefoonkosten verbonden aan gebruik van modems, internet e.d? Kan de regering ingaan op de wijze waarop dit nu is geregeld en waarom wel of niet uitbreiding nodig is? Waarom is in onderhavig wetsvoorstel niet een verruiming opgenomen voor de aftrek van de kosten van een computer voor zowel particulieren als ondernemers?

In toenemende mate wordt aan academische gevormde en vergelijkbare beroepsbeoefenaren en werknemers de eis gesteld dat zij zich laten bijscholen door middel van meerdaagse cursussen en congressen. De daaraan verbonden kosten lijken aanzienlijk te zijn. De leden van de D66-fractie zouden graag een nader inzicht krijgen in de criteria die voor de regering relevant zijn voor de beperking van deze kosten. Kan de regering daarbij ook nader inzicht geven in de omvang waarin zich het fenomeen van de na- en bijscholing heeft ontwikkeld alsmede in de kosten die aan een meerdaagse cursus zijn verbonden?

De leden van de D66-fractie vernemen graag waarom niet bij wet, maar bij ministeriële regeling wordt bepaald dat de inspecteur voor het verstrekken van onbelaste kostenvergoedingen als voorwaarde kan stellen dat daaraan steekproefsgewijs onderzoek ten grondslag ligt van concrete uitgaven die werknemers gedurende enige tijd hebben gemaakt? Om de hoeveel tijd dient het (steekproefsgewijze) onderzoek te worden herhaald?

De veranderingen in het regime van de aftrekposten van artikel 36 Wet IB 1964 brengt voor een groot gedeelte vereenvoudigingen en verduidelijkingen aan. Zo wordt ter wille van de eenvoud voorgesteld om de kosten van muziekinstrumenten, geluidsapparatuur, gereedschap, tekstverwerkers, computers en dergelijke voor aftrek in aanmerking te laten komen, voor zover een jaarbedrag van f 800,– wordt overschreden. De onderlinge verbondenheid van de genoemde elementen uit de nieuw te vormen aftrekbepaling is de leden van de SGP-fractie niet geheel duidelijk geworden. Is deze maatregel alleen ter wille van de vereenvoudiging van het stelsel van aftrekposten opgenomen, of ligt er een diepergaande ratio aan deze maatregel ten grondslag? Gaarne zouden deze leden een nadere toelichting op de voorgestelde maatregel willen hebben.

1.4. Voorstellen in de winstsfeer

Tijdens het algemeen overleg inzake de voorstellen van de commissie van Lunteren hebben de leden van de PVDA-fractie kenbaargemaakt dat zij er een voorstander van zijn om uit het oogpunt van beperking van administratieve verplichting de regeling van de zogenaamde gemengde kosten te vereenvoudigen. Wel vragen zij zich af of de tabellen die voor de fiscale bijtelling met betrekking tot o.a. voedsel worden gehanteerd nog wel een afspiegeling zijn van de werkelijkheid en of deze niet geactualiseerd moeten worden. Ook vragen deze leden voor een precieze onderbouwing van het laten vervallen van de onderhavige 75%-aftrekbeperking.

Is het mogelijk de regeling voor kleine bedrijven in verband met het MKB-beleid waar deze leden een voorstander van zijn zodanig bij te stellen dat meer tegemoet wordt gekomen aan daadwerkelijke privé-besparingen in verband met de regeling voor voedsel e.d. Zou in dit verband bijvoorbeeld ook in dit kader de bijtellingsregeling van de loonbelasting kunnen worden toegepast. Kan de staatsecretaris ingaan op het verschil tussen de voorgestelde gemengde kosten-regeling tussen kleinere en grotere bedrijven waarbij voor kleine bedrijven als regel een bijtellingsregeling dan wel aftrekbeperking van toepassing is, die afwijkt van de grote bedrijven?

In de commissie van Lunteren circuleerde de suggestie dat met de vereenvoudiging een bedrag gemoeid was van f 740 mln, terwijl het vervallen van het drempeltijdvak en de rente te berekenen/vergoeden vanaf 1 januari van het jaar volgend op het belastingjaar een bedrag van f 590 mln leek op te leveren. Hoewel het herstel van de aftrek van gemengde kosten de administratieve lasten voor het bedrijfsleven met f 150 mln vermindert, kan dit niet als een adequate dekking aangevoerd worden. Kan precies aangeven worden wat de verschillen met de voorstellen van de commissie van Lunteren zijn (gezien het feit dat de budgettaire gevolgen anders lijken uit te pakken) zo vragen de leden van de PVDA-fractie? Pakt de voorgestelde operatie herstel aftrek gemengde kosten voor de overheid budgettair neutraal uit of levert het zelfs geld op?

Het wetsvoorstel bevat een aantal maatregelen in de winstsfeer. Kan de Staatssecretaris een nadere motivatie geven waarom een drietal uitsluitingen uit oogpunt van maatschappelijk acceptatie niet aftrekbaar zijn? Voor de persoon van de ondernemer/dga met betrekking tot de gemengde kosten wordt voor een keuzeregime gekozen. Het handhaven van de 75% beperking voor de kosten staat haaks op vermindering administratieve lasten. De leden van de CDA-fractie hebben twijfels of aanpassing van deze aftrekbeperkingen de benodigde administratieve lastenvermindering met zich mee brengt.

De leden van de VVD-fractie merken in het kader van de voorstellen in de winstsfeer op dat zij gelukkig zijn met het vervallen van het 75%-criterium. Zij zijn echter wel verbaasd dat de Staatssecretaris de aftrekbeperking wil handhaven voor de directeurgrootaandeelhouder die bijvoorbeeld met zakelijke relaties buiten de deur gaat eten. De kosten die gemaakt worden voor de relaties zijn volledig aftrekbaar, maar niet de kosten van het maal dat de directeurgrootaandeelhouder verorberd. De leden van de VVD-fractie kunnen zich voorstellen dat de fiscus, net als bij werknemers, rekening wenst te houden met privé-besparingen, maar dit mag naar het oordeel van de VVD-fractie niet resulteren in een aftrekbeperking van 25% van de maaltijdkosten. De leden van de VVD-fractie stellen de Staatssecretaris voor de privé-besparing van een maaltijd te waarderen aan de hand van de tabel in de Loonbelasting (artikel 11 Uitvoeringsregeling LB). Omdat bovendien kosten die te maken hebben met representatie, congressen e.d. niet leiden tot een privé voordeel voor de ondernemer/directeur-grootaandeelhouder dient dit ook niet te leiden tot een aftrekbeperking.

De leden van de D66-fractie verzoeken het kabinet toe te lichten waarom het voorstel van de Commissie van Lunteren om de aftrekbeperking te laten vervallen niet is overgenomen. Waarom is er niet voor gekozen om de symmetrie tussen werknemers en werkgevers te herstellen? De leden van de D66- fractie lezen in het antwoord aan de Raad van State dat rechtvaardiging voor het handhaven van een aftrekbeperking is gelegen in het feit dat voor de inkomstenbelasting een ondernemer en een AB-houder nu eenmaal niet gelijk zijn aan hun werknemers. Dit verschil is volgens de regering gelegen in het feit dat de ondernemer voor de werknemer de privé-besparing bepaalt en dat de ondernemer voor zichzelf in persoon geen enkele behoefte heeft aan een dergelijke afweging. De leden van de D66-fractie verzoeken de regering toe te lichten op welke gronden een werkgever een privé-besparing van een werknemer kan bepalen? Welke rechtvaardiging ziet de regering in het feit dat een werkgever zich met de privé-omstandigheden van de werknemer mag bemoeien?

De leden van de D66-fractie staan positief tegenover de voorgestelde afschaffing van de dubbele toets. De introductie van de fiscale bijtelling naast de mogelijkheid 75% aftrekbeperking doet deze leden zich afvragen wat de waarde is van de administratieve lastenverlichting. Wil de regering hier op ingaan? Waarom is een bedrag van f 3000,– gekozen voor de fiscale bijtelling? Deze leden willen van de regering weten of er ook vaste aftrek voor dit soort kosten bij ondernemers is overwogen?

De leden van de D66-fractie verzoeken de regering nader in te gaan op de achtergrond van de geraamde f 360 mln aan gederfde inkomsten op het punt van de gemengde kosten, terwijl voor veel ondernemers niets lijkt te zullen veranderen?

2.1. OV-reizen woning–werk

De leden van de PVDA-fractie vinden dat er sprake is van discriminatie als een belastingvrije reiskostenvergoeding woon–werkverkeer hoger mag zijn dan de aftrek voor iemand die geen vergoeding krijgt. Kan de regering een reactie op deze stelling geven?

De leden van de PVDA-fractie zijn verheugd over de stimulering van het openbaar vervoer. Zij hebben al eerder aangedrongen op een dergelijke regeling. Kan aangegeven worden of de OV-bedrijven aan de gebruikers de noodzakelijke OV-verklaring tijdig kunnen afgeven?

De leden van de CDA-fractie juichen het toe dat de bewindslieden komen met verruiming fiscale aftrek OV. Zij bepleiten een aftrek voor OV-gebruik als het gaat om woonwerkverkeer. Is het mogelijk dit per 1-1-97 in te laten gaan?

De leden van de VVD-fractie kunnen instemmen met het voorgestelde.

De leden van de D66-fractie ondersteunen maatregelen die het gebruik van het openbaar vervoer stimuleren. Uitbreiding van het gebruik van het hoge OV-aftrekforfait juichen deze leden dan ook toe. Zij betreuren het evenwel dat andere aspecten van de werkgroep vergroening van het fiscale stelsel, zoals de autokostenfictie, niet in dit verband zijn meegenomen.

Met betrekking tot verkeer en mobiliteit zijn in het voorliggende wetsvoorstel enkele bepalingen opgenomen. Zo zal in meer gevallen dan het reizen met jaarkaarten het aftrekforfait voor het openbaar vervoer van toepassing zijn, terwijl de forfaitaire autokilometerprijs zal worden bevroren op het huidige niveau. Deze maatregelen spreken de leden van de SGP-fractie aan. Voor hen is wel de vraag in hoeverre deze maatregel werknemers er daadwerkelijk toe zal brengen voor een andere wijze van woon–werkverkeer te kiezen. Daarover zijn in de memorie van toelichting geen verwachtingen uitgesproken. Is er enig zicht op de te verwachten gedragseffecten ten gevolge van deze maatregel? Door het aldus gevoerde beleid zullen de forfaits voor openbaar vervoer en andere wijzen van vervoer in de toekomst verder uit elkaar groeien. Is er voor de regering wat dit betreft nog een maximaal toelaatbare bandbreedte tussen de verschillende forfaits?

2.2. Overige reizen woning–werk (niet OV-reizen)

De leden van de PVDA-fractie kunnen instemmen met de bevriezing van de forfaitaire kilometerprijs. In dat verband viel het deze leden op dat de autokosten in het kader van de buitengewone lastenregeling niet worden bevroren. Kan aangegeven worden wat de achtergrond hiervan is?

Twijfels hebben de leden van de CDA-fractie over bevriezing van aftrekmogelijkheden op overige reizen op het huidige niveau. Wat is de achterliggende gedachte van het Kabinet om over te gaan tot deze bevriezing?

Ligt het niet in de rede om de indexatie te koppelen aan de stijging van de OV-tarieven? Waarom wordt afgeweken van de jaarlijkse aanpassing bij de forfaitaire kilometerprijs? Bij zakelijk verkeer zullen toch ook de werkelijk kosten worden opgevoerd? Welke lastenverzwaring voor de burger brengen de voorstellen van het Kabinet omtrent reiskosten anders dan OV met zich mee? Zit in de indexering van de accijnzen al niet de meerprijs voor automobilisten? Waarom thans via twee kanten lastenverzwaring zo vragen de leden van de CDA-fractie?

De leden van de CDA-fractie vragen een reactie op het volgende. Op 10 oktober jl. heeft de Hoge Raad uitspraak gedaan over de bijtelling van een auto van de zaak die privé is aangeschaft (arrest 30 726): voor deze auto's geldt geen bijtelling van 20%. Hoe heeft de staatssecretaris zijn belastinginspecteurs geïnstrueerd om hier mee om te gaan? Hoe wordt omgegaan met de bijtelling die de afgelopen jaren ten onrechte heeft plaats gevonden en tot onbedoelde belastingheffing heeft geleid? Is de staatssecretaris bereidt om de te veel betaalde belasting – met terugwerkende kracht vanaf het moment dat het aanhangig is gemaakt – terug te betalen?

De leden van de VVD-fractie kunnen zich niet vinden in het bevriezen van de forfaitaire bedragen voor woon–werkverkeer. Dat geldt voor zowel het betreft de aftrek van kosten woon–werkverkeer als de vergoeding ter zake van woon–werkverkeer. Dat de Staatssecretaris het reizen met het openbaar vervoer wil stimuleren is akkoord, maar dit moet niet gepaard gaan met het «uit de auto pesten» van mensen die hun auto nodig hebben voor hun betaalde baan. De leden van de VVD-fractie beschouwen kosten die gemaakt worden als woon–werkverkeer als zakelijke kosten. Indexatie van de huidige bedragen is op zijn plaats. Bevriezen van deze bedragen is een eerste stap naar afbouw en deze ontwikkeling heeft niet de steun van de leden van de VVD-fractie.

Met betrekking tot de forfaitaire bedragen voor woon- en werkverkeer willen de leden van de D66-fractie weten waarom niet is gekozen voor de door de werkgroep voorgestelde verlaging in plaats van bevriezing van de forfaitaire bedragen? Is het de bedoeling dat dit aspect later aan de orde wordt gesteld? Zo ja, wanneer?

Met belangstelling hebben de leden van de D66-fractie kennisgenomen van de voorstellen met betrekking tot de aftrekbaarheid van omzetbelasting voor een door de werkgever verstrekte dienstfiets. Een werknemer mag f 0,12 cent per kilometer aftrekken als aftrekbare kosten. Iemand met het maximale arbeidskostenforfait, zonder aftrekbare kosten, diende in 1996 eerst 20 892 kilometer zakelijk af te leggen alvorens de eerste f 0,12 cent te kunnen aftrekken. In dit verband willen deze leden graag weten of de regering al zicht heeft op het aantal fietskilometers dat in aftrek wordt gebracht? Ziet de regering mogelijkheden de aftrekbaarheid van zakelijke fietskilometers buiten het arbeidskostenforfait te houden? Is een fiets met hulpmotor als dienstfiets te beschouwen?

2.3. De 20-dagenregeling

Het voorgestelde 40-dagencriterium kan ertoe leiden dat een werknemer die 1 november een nieuwe arbeidsplaats krijgt en daar dagelijks naartoe rijdt, de werkelijke kosten en niet het forfait mag aftrekken. De leden van de PVDA-fractie vragen zich af hoe de regering het verschil in behandeling met iemand die eerder in het jaar een nieuwe arbeidsplaats krijgt rechtvaardigt. Deze leden vragen zich daarom af of het niet beter is een referentieperiode van twaalf maanden te hanteren. Bovendien vragen de leden van de PVDA-fractie zich af waarom de 40-dagenregeling geïntroduceerd wordt naast de huidige, moeilijk hanteerbare criteria en niet in plaats ervan. Deze leden vragen waarom de vraag of meerkosten van maaltijden en dergelijke van ambulant personeel onbelast kunnen worden vergoed, nog steeds beantwoord moet worden aan de hand van het 20-dagencriterium.

De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat het een goede zaak is dat de 20-dagenregeling wordt verruimd tot een 40-dagenregeling. Deze uitbreiding zal ook in het bedrijfsleven in goede aarde vallen.

2.4. forfaitaire kilometerprijs auto

De leden van de VVD-fractie vinden het redelijk dat bij een forfaitaire kilometervergoeding wordt gekeken naar de vaste plus variabele kosten van de auto. Toch kijken deze leden met gemengde gevoelens aan tegen het bevriezen van de 60 cent. Welke kant wil de Staatssecretaris nu uit. Als het gaat om bijvoorbeeld de buitengewone lastenregeling gaat de Staatssecretaris uit van het feit dat slechts 33 cent per kilometer maar mag worden afgetrokken. Deze 33 cent dekt slechts de variabele kosten. Is het zijn bedoeling dat deze 33 cent een norm gaat worden voor wat in de toekomst belastingvrij vergoed mag worden? Naar het oordeel van de leden van de VVD-fractie kan de vergoeding van 60 cent per kilometer voor 1997 verdedigd worden, maar niet een algehele bevriezing omdat dit een aftopping zonder realiteitsgehalte zou zijn.

3. Eindheffing

3.1. Inleiding

De leden van de PVDA-fractie kunnen instemmen met de voorgestelde stroomlijning en vereenvoudiging ten aanzien van de eindheffing.

De leden van de D66-fractie verzoeken de regering te komen met enige voorbeelden waar vanuit een oogpunt van een evenwichtige heffing geen brutering wordt toegepast.

3.2. Naheffing

De eindheffing geldt bij naheffing niet als de inhoudingsplichtige verzoekt deze niet toe te passen. Is de werkgever in dat geval verplicht de belasting te verhalen vragen de leden van de PVDA-fractie zich af? Waarom? Volgens de artikelgewijs toelichting kan dit niet als de inhoudingsplichtige van verhaal heeft afgezien. Waarom zou in een dergelijk geval niet op de thans bestaande wijze een naheffing over het gebruteerde loon mogen worden opgelegd?

De eindheffing geldt niet als de inspecteur dat bij beschikking besluit. Kennelijk heeft de inspecteur daarbij beleidsvrijheid. Zijn er ook andere voor bezwaar vatbare beschikkingen van de inspecteur waarbij deze beleidsvrijheid heeft of is dit een nieuw fenomeen? Aan welke criteria kan de rechter deze beschikkingen toetsen?

Zullen richtlijnen worden opgesteld voor de wijze waarop de inspecteur zijn beleidsvrijheid invult? Ligt het in het voornemen deze beschikking te combineren met de naheffingsaanslag zo vragen de leden van de PVDA-fractie?

3.3. Knelpunten van tijdelijke aard

De leden van de D66-fractie lezen in de memorie van toelichting dat voor acute overgangsproblematiek per inhoudingsplichtige een eindheffingsregeling kan worden getroffen. Is dit voorstel bekeken op misbruikgevoeligheid?

3.6. Loonbestanddelen met een bestemmingskarakter

Omtrent de eindheffing is een delegatiebepaling opgenomen voor loonbestanddelen met een bestemmingskarakter. Kan de Staatssecretaris aangeven hoe hij gebruik gaat maken van deze delegatiebepaling? Kunnen enkele voorbeelden worden gegeven zo vragen de leden van de CDA-fractie?

3.7. Tarief

In bepaalde gevallen zal voor de eindheffing het enkelvoudige tarief gelden, hetgeen betekent dat een lagere belastingheffing plaatsvindt dan bij de reguliere tariefstoepassing. Waarom wordt in deze gevallen niet gebruteerd zo vragen de leden van de PVDA-fractie? Ontstaat zo niet een ongerechtvaardigd voordeel ten opzichte van werknemers die voor de desbetreffende kosten geen bovenmatige of in het geheel geen kostenvergoeding krijgen? Bij ministeriële regeling zullen berekeningsvoorschriften voor de brutering worden vastgesteld. Kan een concept daarvan worden verstrekt zo vragen deze leden?

3.9. Internationale aspecten

In paragraaf 3.9 geeft de regering aan dat de eindheffing niet wordt verrekend bij de werknemer. Hoe gaat dat dan als de werknemer in het buitenland woont en aldaar over het loon belasting wordt geheven met verrekening van Nederlandse bronbelasting zo vragen de leden van de PVDA-fractie?

4. Waardering van loon in natura

4.1. Bereik van het besparingscriterium

De leden van de PVDA-fractie staan positief tegenover de voorgestelde beperking van het besparingscriterium en het feit dat aansluiting is gezocht bij het begrip aftrekbare kosten van dienstbetrekking.

Als de leden van de VVD-fractie de Staatssecretaris goed begrijpen komt de voorgestelde wijziging voort uit het willen beperken van onnodige conflicten tussen fiscus en belastingplichtige. De vraag is alleen of de voorgestelde regeling ook niet tot conflicten zal leiden.

Ten opzichte van de huidige regeling zal de discussie zich verschuiven van het bedrag van de besparing naar de vraag wat de waarde is in het economisch verkeer. Zou het niet effectiever zijn (in het kader van het vermijden van conflicten) een bepaald bedrag aan in natura verstrekkingen onbelast te laten. Heeft de Staatssecretaris deze mogelijkheid overwogen zo vragen de leden van de VVD-fractie?

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de vereenvoudigingsvoorstellen met betrekking tot loon in natura. De vele geschillen inzake het besparingscriterium bij loon in natura maken vereenvoudiging en verduidelijking noodzakelijk. Maatregelen hiertoe dienen te worden getoetst op onder meer toepasbaarheid, eenduidigheid en aan privacy van werknemers inzake financiële en gezinsomstandigheden. De leden van de D66-fractie verzoeken de regering toe te lichten in welke mate werknemers aan de werkgever inzicht in de financiële en gezinsomstandigheden moeten verschaffen om de privébesparing te kunnen bepalen. Hoe dient te worden omgegaan met loon in natura waarin zowel een kostenvoorkomende verstrekking zit verwerkt als een persoonlijke behoeftebevrediging? De leden van de D66-fractie vrezen dat dit onderscheid niet altijd duidelijk is en bovendien kan variëren in tijd.

4.2. Waardering vakantiebonnen

De leden van de PVDA-fractie vragen of de regering met betrekking tot de vakantiebonnen kan aangeven op welke termijn met het bedrijfsleven zal worden overlegd en wanneer concrete voorstellen kunnen worden verwacht? Voorgesteld wordt dat de huidige, begunstigende regeling voor vakantiebonnen nog slechts voor bestaande gevallen zal gelden. Waar en hoe zal dat worden geregeld? Wordt met bestaande gevallen betreffende vakantiebonnen gedoeld op bestaande cao's of op werknemers die thans onder de regeling vallen?

De Staatssecretaris stelt in de memorie van toelichting dat er samen met het bedrijfsleven een oplossing gezocht moet worden voor het probleem van de waardering van vakantiebonnen. De leden van de VVD-fractie vragen de Staatssecretaris of hij al in gesprek is met «het bedrijfsleven»? Wie verstaat hij in dit geval onder «het bedrijfsleven». De Staatssecretaris merkt ook op dat hij geen aanleiding ziet om hangende dit overleg nog nieuwe gevallen van het creëren van vakantiebonnengerechtigden te faciliëren. Wat wordt onder nieuwe gevallen verstaan? Slaat dit op nieuwe fondsen of nieuwe werknemers die instromen? Heeft de Staatssecretaris kennis genomen wat de voorgestelde maatregel betekent voor de schoenmakersbranche? Is dit ook zijn bedoeling zo vragen de aan het woord zijnde leden?

Wanneer kan de regering met een definitief voorstel inzake de waardering van vakantiebonnen komen zo vragen de leden van de D66-fractie?

5. Facultatieve toepassing van het loonbelastingregime

De leden van de PVDA-fractie staan tegenover het voorstel een keuzeregime voor te stellen voor verschillende groepen pseudo-werknemers. Zij vragen zich of ook Tweede-Kamerleden de keuze krijgen om onder de Wet op de loonbelasting 1964 te vallen.

Kan een concept worden verstrekt van de voorgenomen wijzigingen van het UBLB 1965? Zal huispersoneel dat op grond van art. 5 wet LB is vrijgesteld van de optieregeling gebruik kunnen maken?

De leden van de D66-fractie vernemen graag of de regering kan aangeven hoe fiscaal wordt omgegaan met de kosten van degenen die arbeid van overwegend geestelijke arbeid e.d. verrichten voor de aanschaf van boeken en andere literatuur?

6. Identificatieplicht

De leden van de PVDA-fractie erkennen dat de reparatie van de formulering in de wet op de loonbelasting 1964 ten aanzien van de identificatie-plicht voor anonieme werknemers vanuit technisch oogpunt noodzakelijk is. Van de Merwe (WFR 1996/6195, blz. 597) meent dat toepassing van het anoniementarief bij niet voldoen aan de identificatieplicht onjuist is. De leden van de PVDA-fractie vragen de regering een reactie op deze kritiek te geven.

Naar aanleiding van de uitspraak van het Gerechtshof te Den Haag van 22 maart 1996 stelt de Staatssecretaris voor de identificatieplicht anders te formuleren. Inmiddels heeft het Gerechtshof Amsterdam in een uitspraak van 26 september 1996 (V-N 1996, blz. 4006 nr. 3) beslist dat de identificatieplicht in strijd is met het EVRM-verdrag. De leden van de VVD-fractie willen hierop gaarne commentaar van de Staatssecretaris.

De leden van de D66-fractie zijn verbaasd over het gemak waarmee wordt voorgesteld een fiscale sanctie mogelijk te maken voor situaties waarin sprake is van verschil van mening tussen werkgever en werknemer over de interpretatie van bepaalde wetgeving. Is de regering van mening dat het wenselijk is de fiscaliteit te gebruiken voor strafmaatregelen?

7. Stakingsuitkeringen

De leden van de PVDA-fractie staan positief tegenover het onbelast laten van stakingsuitkeringen in de Wet op de inkomstenbelasting 1964.

De leden van de D66-fractie staan positief tegenover de verduidelijking ten aanzien van de behandeling van stakingsuitkeringen.

8. Vereenvoudiging rentevrijstelling

In het wetsvoorstel wordt voorgesteld de rentevrijstelling en de dividendvrijstelling als negatief bestanddeel van het onzuivere inkomen in plaats van de vrijstelling te laten gelden. De leden van de PVDA-fractie vragen zich af of de rente-inkomsten daardoor niet meer meetellen bij berekening aftrek ter zake van buitengewone lasten en giften. Is overwogen de rente- en dividendvrijstellingen om te bouwen tot een objectieve vrijstelling in art. 26a IB? Waarom is daarvan afgezien?

De leden van de D66-fractie staan positief tegenover de maatregelen die een verkorting van het aangiftebiljet ten doel hebben.

9. De buitengewone-lastenregeling

De leden van de PVDA-fractie stemmen in met de voorgestelde wijzigingen in de buitengewone-lastenregeling. Ten eerste zal de fraude-gevoeligheid van geclaimde aftrek voor uitgaven levensonderhoud aan verwanten in het buitenland afnemen. Ten tweede staan deze leden positief tegenover de vereenvoudiging die wordt voorgesteld ten aanzien van de uitgaven ter zake van ziekte, invaliditeit en bevalling door op concrete wijze invulling te geven aan het begrip «extra gezinshulp».

Kan de regering aangeven welke landen zij overweegt aan te wijzen waarheen ondersteuning in natura van behoeftige verwanten mogelijk is?

De regering constateert dat het aanbeveling verdient te laten aantonen aan wie betalingen in verband met gezinshulp zijn gedaan. De leden van de PVDA-fractie vragen zich af hoe zij voorstelt dit te regelen. Het voorgestelde artikel 46-1-1-2 spreekt van «aantonen». Betekent dit hetzelfde als «staven» in art. 47 IB? Waarom is een andere term gebruikt zo vragen deze leden?

In de buitengewone lastenregeling worden enkele aanpassingen doorgevoerd. Het ontgaat de leden van de CDA-fractie waarom twee regimes worden geïntroduceerd betreffende aftrek van extra kosten gezinshulp. Is het niet beter één regime voor te stellen?

Daarnaast wordt voorgesteld een vast bedrag per persoon aan huisapotheek op te voeren. Qua eenvoud lijkt dit mooi, maar welke inkomenseffecten heeft deze maatregel? In individuele gevallen kan dit nogal consequenties hebben. Twijfels hebben de leden van de CDA-fractie bij de wijziging voor extra kosten van vervoer bij ziekte en invaliditeit. Dient vrijwillige hulp aan zieke c.q. invalide mensen niet eerder gestimuleerd te worden? Genoemde leden zijn van oordeel dat vrijwilligerswerk door de fiscus meer gestimuleerd en beloond dient te worden.

De leden van de VVD-fractie vinden het een goede zaak dat de buitengewone lastenaftrek ter zake van kosten van levensonderhoud moeten worden aangetoond aan de hand van schriftelijke stukken. De leden van de VVD-fractie vinden het vreemd dat de aftrekbaarheid van extra gezinshulp inkomensafhankelijk wordt gemaakt. Deze leden vragen zich af of dit voorstel geen ongewenste effecten heeft voor mensen die bijvoorbeeld een inkomen van 55 000 of 60 000 hebben. De leden van de VVD-fractie vindt dat iedere belastingplichtige voor wat betreft het aantonen van aftrekbare kosten gelijk behandeld moet worden.

De leden van de D66-fractie vinden dat fraude zoveel en zo goed mogelijk bestreden moet worden. Het aantonen van gemaakte kosten als het gaat om aftrek voor uitgaven levensonderhoud aan verwanten in het buitenland is een goede stap in de richting van beheersing van een fraudegevoelige aftrekpost. Bij deze maatregelen dient er evenwel voor te worden gewaakt dat de goeden niet onder de kwaden lijden. Wil de regering toelichten hoe wordt omgegaan met risicolanden, waar contact met westerse landen wordt afgestraft, en waar het dus niet gewenst is om middels schriftelijke stukken uitgaven aan te tonen? Getuigt het van realiteitsbesef om voor steun in natura vrachtbrieven te verlangen?

Ter zake van uitgaven in verband met ziekte, invaliditeit en bevalling worden onder andere aangemerkt uitgaven voor gezinshulp. Voorgesteld wordt om belastingplichtigen met een gezamenlijk inkomen boven f 50 000,– het begrip «extra» te forfaiteren. Wat is de achtergrond van de gekozen percentages als drempel? Wil de regering ingaan op de bewijslast waarmee moet worden aangetoond dat er ter zake van het vervoer per auto naar een arts of ziekenhuis kosten zijn gemaakt zo vragen de leden van de D66-fractie?

10. De aftrekbare-giftenregeling

De leden van de PVDA-fractie staan positief tegenover het voorstel de autokosten te forfaiteren op het niveau van de forfaitaire kilometerprijs in de sfeer van de buitengewone lasten (1996: f 0,33).

11. De referentieperiode

Over het verkorten van de referentieperiode ten aanzien van de vaststelling van de tariefgroepindeling van ongehuwd samenwonenden van achttien maanden naar zes maanden zijn de leden van de PVDA-fractie verheugd. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de wens van deze leden om een gelijke behandeling van gehuwden en ongehuwd samenwonenden te realiseren.

Maatregelen gericht op gelijke behandeling vinden instemming bij de leden van de D66-fractie. Zij stemmen in met de verkorting van de referentieperiode naar 6 maanden waardoor gehuwden en ongehuwd samenwonenden gelijk worden behandeld. Zij tekenen bij deze maatregel evenwel aan dat er pas echt sprake is van gelijke behandeling als de toets aan de samenlevingsvorm geheel verdwijnt.

Een meer geïndividualiseerd stelsel maakt gelijke behandeling van alle belastingplichtigen, ongeacht samenlevingsvorm, mogelijk. In het regeeraccoord is hier naar verwezen. Wat doet de regering op dit front zo vragen de leden van de D66-fractie?

De leden van de SGP-fractie reageren op de voorstellen met betrekking tot de verkorting van de referentieperiode van artikel 56, tweede lid, van de Wet IB 1964 van achttien naar zes maanden. Geplaatst in het kader van hun opvattingen over huwelijk en alternatieve samenlevingsvormen, kunnen zij deze maatregel niet toejuichen. Evenzeer dient naar hun mening rekening gehouden te worden met het argument van de Raad van State op dit punt, dat een en ander in het bredere kader van de harmonisering van de fiscale en sociale verzekeringswetten zou moeten worden bezien. Het enkele argument, dat er in de praktijk veel vraag naar is, doet hieraan in de ogen van deze leden niets af. Zou de regering de bedoelde vraag overigens kunnen kwantificeren?

12. Buitenlandse koppelbazen

De leden van de PVDA-fractie zijn verheugd over het voorstel aangaande het creëren van een fictieve vaste inrichting voor buitenlandse tussenpersonen. Deze leden vragen zich af of de 183-dagenregeling die nu van toepassing is met verdragslanden ook voor die landen geldt waarmee geen verdrag is afgesloten.

De leden van de VVD-fractie stemmen in met het voorgestelde.

IV. Budgettaire gevolgen, personele gevolgen en bedrijfseffecten

Kan de regering toelichten wat wordt bedoeld met «aanwending belastingplan» (f –110 mln) zoals vermeld in het overzicht budgettaire gevolgen zo vragen de leden van de D66-fractie?

V. Artikelsgewijze toelichting

Artikel I, onderdeel T (artikel 63 van de Wet op de inkomstenbelasting 1963)

De leden van de PVDA-fractie vragen zich af of de voorgestelde wijziging van art. 63 IB nodig is nu de huidige tekst al aangeeft dat de voorheffing betrekking moet hebben op bestanddelen van het onzuivere inkomen en de aan eindheffing onderworpen loonbestanddelen op grond van art. 23 IB niet tot het inkomen behoren.

Artikel II, onderdeel E (artikel 13 van de Wet op de loonbelasting 1964)

In wat voor gevallen zal gebruik worden gemaakt van de nieuwe laatste volzin van art. 13.2 LB dat loon in natura wordt gewaardeerd op de besparing zo vragen de leden van de PVDA-fractie?

Artikel II, onderdeel G (artikel 15 van de Wet op de loonbelasting 1964)

In het voorgestelde artikel 15, tweede lid, onderdeel a, Wet LB 1964 wordt besloten met de zin «met dien verstande dat voor de gevallen waarin de enkele reisafstand meer beloopt dan 30 kilometer een enkele reisafstand van 30 kilometer in aanmerking wordt genomen». Het is voor de leden van de PVDA-fractie niet duidelijk of deze passage alleen terugslaat op onderdeel 2° (reizen niet per openbaar vervoer), dan wel ook ziet op onderdeel 1° (reizen geheel of gedeeltelijk per openbaar vervoer).

Artikel II, onderdeel M (artikelen, 31, 32, 32a en 32b van de Wet op de loonbelasting 1964)

Het voorgestelde art. 31-2-a spreekt van belasting die niet is betaald. Betekent dat dat de eindheffing ook van toepassing is als de belasting wel is ingehouden, maar niet is afgedragen zo vragen de leden van de PVDA-fractie?

Is het juist zo vragen deze leden dat naheffing over een bovenmatige reiskostenvergoeding als gevolg van toepassing van het 40-dagencriterium zal geschieden naar het enkelvoudig tarief (bladzijde 55, MvT).

Artikel IX, onderdeel A (artikel 6 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering)

In artikel IX wordt voorgesteld om in artikel 6, eerste lid, onderdeel s, «artikel 34a» te vervangen door «hoofdstuk V». Uit de artikelsgewijze toelichting lijkt de conclusie getrokken te kunnen worden dat met deze wijziging niet meer beoogd werd dan spaarloon en winstdelings-uitkeringen buiten de heffing van sociale verzekeringspremies te blijven houden. Bij het letterlijk nemen van de voorgestelde wijziging wordt echter al het loon waarvoor de belasting geheven wordt via een eindheffing buiten de premieheffing voor de sociale verzekeringen gebracht. De leden van de PVDA-fractie vragen of dat de bedoeling is.

Bijlage 1: Beschouwing met betrekking tot aftrekbare arbeidskosten

De leden van de D66-fractie lezen in de memorie van toelichting (pag. 14) dat de ingewikkeldheid in de sfeer van aftrekbare arbeidskosten betrekking heeft op een beperkt aantal belastingplichtigen. Van de belastingplichtigen heeft 2% te maken met het specificeren van werkelijk gemaakte kosten boven het arbeidskostenforfait. In de bijlage «beschouwing met betrekking tot aftrekbare kosten» van de memorie van toelichting wordt nader ingegaan op de consequentie van de invoering van een drempel van f 1000,– en een drempel van f 2500,– boven het arbeidskostenforfait. Dit leidt tot een budgettaire opbrengst van respectievelijk f 70 mln en f 140 mln.

De leden van de D66-fractie vinden de gedachtengang in betreffende bijlage om drempelbedragen boven het arbeidskostenforfait in te voeren een sympathieke gedachte, mits het ook tot een substantiële administratieve lastenverlichting leidt. Waarom heeft de regering deze voorstellen van de werkgroep niet overgenomen?

Met dezelfde notitie meent de regering te hebben voldaan aan zijn toezegging tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen op 3 en 4 oktober 1995. De staatssecretaris van Financiën heeft indertijd toegezegd in een dergelijke notitie de vraag mee te nemen of het mogelijk zou zijn om aan het arbeidskostenforfait een zorgkostenelement toe te voegen. De leden van de D66-fractie constateren met teleurstelling dat elementen die tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen aan de orde waren niet of zeker in onvoldoende mate terugkomen in de notitie. De leden van de D66-fractie heeft zich indertijd op het standpunt gesteld dat de forfaitaire aftrek voor mensen die betaald werk hebben, toe is aan een herijking. In dit kader zouden ook de kosten van de zorg voor kinderen van degenen die buitenshuis werken een plaats moeten krijgen. Nadrukkelijk is tijdens het debat aan de orde geweest dat het daarbij niet gaat om de kosten van kleding, voeding e.d., maar om de kosten van het uitbesteden van de verzorging aan anderen. De leden van de D66-fractie zijn van mening dat deze specifieke soort arbeidskosten erkenning behoeft. Een forfaitaire aftrek voor werkenden met één of meer kinderen onder 12 jaar, ongeacht het aantal, zou zo'n erkenning zijn. Deze elementen vinden deze leden tot hun ongenoegen niet of zeer onvolledig terug in de notitie. Het onderwerp afdoen met een simpele «doorverwijzing» naar de kinderbijslag vormt naar de mening van de leden van de D66-fractie een miskenning van hetgeen hier aan de orde wordt gesteld. Een dergelijke afdoening stelt teleur bij een kabinet dat bevordering van maatschappelijke participatie, primair in de vorm van deelname aan het arbeidsproces, als belangrijke doelstelling zegt te zien. Graag zien de leden van de D66-fractie alsnog een inhoudelijke reactie.

De voorzitter van de commissie,

Ybema

De griffier van de commissie,

Van Overbeeke


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Schutte (GPV), Van Rey (VVD), Terpstra (CDA), Smits (CDA), Reitsma (CDA), Vliegenthart (PvdA), Ybema (D66), voorzitter, Schimmel (D66), Van Gijzel (PvdA), Witteveen-Hevinga (PvdA), Hillen (CDA), Hoogervorst (VVD), ondervoorzitter, Van Wingerden (AOV), Rabbae (GroenLinks), Voûte-Droste (VVD), Adelmund (PvdA), Giskes (D66), H. G. J. Kamp (VVD), Zonneveld (CD), Van Dijke (RPF), Van der Ploeg (PvdA), B. M. de Vries (VVD), Van Zuijlen (PvdA), Van Walsem (D66) en Ten Hoopen (CDA).

Plv. leden: Van der Vlies (SGP), Van Hoof (VVD), De Hoop Scheffer (CDA), Van der Linden (CDA), Wolters (CDA), Noorman-den Uyl (PvdA), Bakker (D66), Jeekel (D66), Van Zijl (PvdA), Liemburg (PvdA), De Jong (CDA), Rijpstra (VVD), Verkerk (AOV), Rosenmöller (GroenLinks), Hofstra (VVD), Crone (PvdA), Assen (CDA), M. M. H. Kamp (VVD), Marijnissen (SP), Leerkes (U55+), Verspaget (PvdA), Hessing (VVD), Van Nieuwenhoven (PvdA), vacature D66 en Van de Camp (CDA).

Naar boven