nr. 22
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BINNENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 13 februari 1998
Bij de behandeling van het wetsvoorstel tot gemeentelijke herindeling
in de provincie Drenthe zijn twee moties aangenomen (kamerstukken II 1996–97,
25 046, nrs. 19 en 20). Na de behandeling van het wetsvoorstel in de
Eerste Kamer heeft de heer Wiegel vragen gesteld over de verschillende grenskwesties
die tussen de provincies Groningen en Drenthe spelen (Aanhangsel Eerste Kamer,
vergaderjaar 1996–97, nr. 27). Over deze kwesties heb ik op 15 mei overleg
gevoerd met de provincies Groningen en Drenthe. De daarop volgende correspondentie
is medio december 1997 afgerond. In deze brief informeer ik u, mede in antwoord
op het verzoek daartoe van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken d.d.
11 september 1997, over de stand van zaken.
Motie van het lid Zijlstra c.s. inzake het inventariseren
van de voor- en nadelen van een samengaan van de provincies Groningen en Drenthe
In het overleg op 15 mei 1997 is met het oog op deze motie afgesproken
dat de provinciebesturen van Drenthe en Groningen het bij hen aanwezige materiaal
over dit thema zouden actualiseren (vooral met het oog op de toekomstige ontwikkelingen
in de regio Groningen/Assen) en daarover aan mij zouden rapporteren. Inmiddels
heb ik van de provincies bij brief van 2 december 1997 een rapportage ontvangen.
Deze brief gaat als bijlage hierbij.1
De conclusie van de provincies kan in mijn ogen als volgt worden samengevat.
Gezien de voortgang die wordt geboekt bij de gezamenlijke aanpak van grensoverschrijdende
problemen, zouden discussies over een mogelijke fusie van de provincies slechts
nadelig werken.
Van de brief van de provincies heb ik kennis genomen. Hoewel ik niet alle
overwegingen deel, ben ik met de provincies van mening dat het op dit ogenblik
niet opportuun is om tot samenvoeging van de provincies Groningen en Drenthe
over te gaan. Een en ander overigens zonder mogelijke ontwikkelingen voor
de toekomst uit te sluiten. Aan wijziging van de provinciale indeling
wordt door het kabinet geen prioriteit gegeven, voor zover het niet de vorming
van de stadsprovincies in de regio's Rotterdam en Zuidoost Brabant betreft.
Motie van de leden Zijlstra en Hoekema inzake de evaluatie
van de «Regiovisie Groningen-Assen 2030»
Om uitvoering te kunnen geven aan deze motie heb ik met de provincies
afgesproken dat de wensen van regio en rijk zoveel mogelijk in hetzelfde evaluatie-onderzoek
aan de orde zullen komen, waarbij de mogelijkheid moet bestaan om ook van
rijkszijde alle gewenste inhoudelijke ijkpunten in te brengen.
Met deze afspraak meen ik de voorwaarden te hebben geschapen voor een
evaluatie van uitvoering van de regiovisie in 1999 en 2001, waarbij zoveel
mogelijk relevante informatie naar voren kan komen. Over de resultaten van
de evaluatie zult u te zijner tijd geïnformeerd worden.
Grenskwestie Eelde/Groningen
Met betrekking tot het grensbeloop tussen de gemeente Groningen en de
voormalige gemeente Eelde (per 1 januari 1998 Zuidlaren) gaf ik bij de behandeling
van het wetsvoorstel tot gemeentelijke herindeling in Drenthe reeds aan dat
een meer omvangrijke wijziging dan de provincies voor ogen stond mijn voorkeur
had. In overleg met de provincies heb ik gepoogd te bereiken dat die zienswijze
zou worden overgenomen. Een en ander heeft ertoe geleid dat ik met de provincies
ben overeengekomen dat bij de evaluatie van de uitvoering van de regiovisie
in 1999, opnieuw het grensbeloop tussen de gemeente Zuidlaren en de gemeente
Groningen, ten noorden van Eelde/Paterswolde aan de orde zal worden gesteld.
Op dat moment zal meer duidelijkheid bestaan over de feitelijke aantallen
te bouwen woningen in aansluiting op de bebouwing van de stad Groningen en
over de mate waarin het wenselijk is dat de bouw daarvan in handen van de
gemeente Groningen zal komen. Onverminderd deze afspraak hebben de provincies
per 1 januari 1998 reeds een grenscorrectie gerealiseerd voor het gebied «Piccardthof».
Hierdoor wordt de gemeente Groningen in staat gesteld voort te gaan met de
bouw van een groot aantal woningen op eigen grondgebied.
Grenskwestie Stadskanaal/Borger-Odoorn
Tijdens de voorbereiding en parlementaire behandeling van de herindeling
in Drenthe is gebleken dat de gemeente Stadskanaal van oordeel is dat gebiedsuitbreiding
in Drentse richting gewenst is. In het gesprek dat ik op 15 mei 1997 met de
provincies voerde, bracht de Groninger vertegenwoordiging naar voren aan Stadskanaal
gevraagd te hebben de knelpunten te inventariseren die de gemeente tot die
overtuiging brengen. Op basis daarvan zal de provincie een standpunt innemen.
Ik heb verzocht daarbij uitdrukkelijk aandacht te besteden aan twee noties
die in verband met het Beleidskader gemeentelijke herindeling relevant zijn:
– los van de kwantitatieve ruimtelijke behoefte van Stadskanaal
moet het belang van de kwalitatieve ontwikkeling van de kern Stadskanaal goed
in het oog worden gehouden;
– indien, met inachtneming van het rijksbeleid op het gebied van
ruimtelijke ontwikkeling, mocht blijken dat uitbreiding ten behoeve van Stadskanaal
in westelijke richting gewenst is, past het binnen het rijksbeleid voor gemeentelijke
herindeling dat die ontwikkeling op (eventueel toekomstig) grondgebied van
de gemeente Stadskanaal plaatsvindt.
Overeengekomen is dat de provincies mij te zijner tijd over hun conclusies
ten aanzien van Stadskanaal zullen informeren. Uit de brief van de provincies
van 2 december 1997 blijkt dat dat stadium nog niet is bereikt.
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken,
A. G. M. van de Vondervoort