25 045
Bepalingen inzake het treffen van een inkomensvoorziening voor gewezen zelfstandigen in de binnenvaart (Tijdelijke wet inkomensvoorziening gewezen binnenvaartondernemers)

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 22 november 1996

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen genoegzaam zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Algemeen

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel voor een aanvullende bepaling voor de inkomensvoorziening van gewezen binnenvaartondernemers. Zij hebben niettemin enige vragen. Deze komen hieronder aan de orde.

De leden van de CDA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het wetsvoorstel. Op deze wijze wordt tijdig zekerheid verschaft aan een groep binnenvaartondernemers. Wel willen deze leden vernemen wat er gebeurt met binnenvaartondernemers die vanaf nu in vergelijkbare omstandigheden terechtkomen. Komen deze ondernemers rechtstreeks in aanmerking voor een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz)?

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Er van uitgaande dat er eerdere afspraken zijn gemaakt om de Bedrijfsbeëindigingsregeling binnenvaart (BBB) per 1 januari 1999 te laten vervallen en hierbij de groep ex-schippers te ondersteunen die hierdoor in de problemen komen om aan de voorwaarden voor de Ioaz te voldoen, kunnen de leden van de VVD-fractie, althans in hoofdlijnen, instemmen met het wetsvoorstel. Wel heeft de VVD-fractie nog de volgende vragen.

Kan worden aangegeven welke eerdere afspraken er precies zijn gemaakt rond de afschaffing van de BBB?

Is er afdoende nagegaan of er van dit wetsvoorstel geen precedentwerking uit kan gaan, waardoor andere groepen zich achtergesteld

kunnen voelen en ook aanspraak willen maken op deze of een gelijkwaardige regeling?

De leden van de D66-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Deze leden constateren dat deze wet een vervolg vormt op de BBB, een herstructureringsregeling voor een groep van niet meer dan 150 gewezen binnenvaartondernemers. In de Ioaz wordt een uitzondering gemaakt voor de desbetreffende groep personen dat deze niet voldoen aan de normale voorwaarden voor het recht op een Ioaz-uitkering, zoals die zijn neergelegd in artikel 5, tweede en derde lid, van de Ioaz.

Deze leden vragen de regering of nog eens kort uiteen gezet kan worden wat de voorwaarden zijn om in aanmerking te komen voor de BBB.

De leden van de D66-fractie constateren dat er niet gekozen is voor een bij het Bureau Zelfstandigen en Scheepvaart te Rotterdam geconcentreerde uitvoering, maar dat het recht op deze uitkering bestaat jegens burgemeester en wethouders van de gemeente waar de belanghebbende zijn woonplaats heeft. Deze leden vragen de regering wat het verschil van efficiency en kostenbesparing is tussen de geconcentreerde uitvoering en de gespreide uitvoering is en hoe zij dit hebben berekend. De aan het woord zijnde leden vragen waar de belanghebbende terecht kan indien hij nog geen vaste woon- of verblijfplaats heeft.

De leden van de D66-fractie vragen de regering of, en zo ja, wat er wordt gedaan aan voorlichting aan deze groep binnenvaartondernemers over dit wetsvoorstel.

De leden van de fractie van D66 vragen de regering of het niet beter is dat er wordt gesproken van binnenvaartondernemers, daar waar staat binnenvaartschippers of ex-schippers.

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel en de daarbij behorende toelichting. Zij merken op, dat de voorliggende regeling met ingang van 1 januari 1999 de BBB zal gaan vervangen. De tijdelijkheid van het voorliggende wetsvoorstel is gegeven door het feit, dat met ingang van 1 januari 2009 de binnenvaartondernemers, die onder de regeling vallen, de leeftijd van 65 jaar zullen hebben bereikt. In dit verband vragen deze leden of het niet mogelijk was geweest de BBB tot dat tijdstip te verlengen.

Financiële paragraaf

De leden van de PvdA-fractie hebben begrepen dat deze tijdelijke bepaling ertoe strekt de bedrijfsbeëindiging in het kader van de herstructurering van de binnenvaart beter mogelijk te maken. Het wetsvoorstel is het vervolg op een regeling die door de minister van Verkeer en Waterstaat tot stand is gebracht. Deze leden vragen naar de reden waarom het wetsvoorstel niet geheel door het ministerie van Verkeer en Waterstaat wordt gefinancierd. Welk gedeelte van de totale kosten wordt door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gedragen? Vervolgens vragen deze leden waarom de BBB niet gewoon is doorgezet tot het jaar 2009 en eenvoudigweg de instroom per 1 juli 1999 is gestaakt.

De leden van de PvdA-fractie vragen of zij het goed hebben begrepen dat bij de overgang van de BBB naar de Ioaz er, indien het vrij te laten vermogen meer is dan f 202 000 maar minder is dan 1,5 maal zoveel (BBB), de ex-binnenvaartondernemer eerst dat deel van het vermogen van maximaal ongeveer f 100 000 zal moeten interen alvorens het recht op Ioaz geëffectueerd kan worden.

Deze leden vragen vervolgens waarom binnenvaartondernemers een hoger voormalig inkomen mogen hebben bij toegang tot de Ioaz. Is de regering voornemens voor alle zelfstandigen bij toelating tot de Ioaz de bepalingen in deze zin aan te passen?

De leden van de D66-fractie vragen de regering hoeveel hoger de kosten die voor rekening van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zijn dan ze zouden zijn geweest bij verstrekking van een Ioaz-uitkering.

De leden van de SGP-fractie hebben geconstateerd dat de voorliggende regeling strengere voorwaarden bevat met betrekking tot de toekenning van de uitkering dan de BBB. Zo is de vermogensvrijlatingsregeling in de BBB 1,5 maal hoger dan in de Ioaz. De mogelijkheid bestaat dus dat een aantal gewezen binnenvaartondernemers, die op grond van de BBB voor uitkering in aanmerking komen, op grond van de voorliggende regeling geen verlenging van die uitkering tegemoet kunnen zien. Is die zienswijze juist? Acht de regering een en ander wenselijk, onder meer lettend op de gewenste continuïteit in het uitkeringsritme en de rechtszekerheid van betrokkenen? Welke consequenties zal het niet in aanmerking komen voor verlening van de uitkering op basis van de Ioaz voor betrokkenen hebben? Is er zicht op voor hoeveel betrokkenen deze situatie zich mogelijk zal voordoen?

De voorzitter van de commissie,

De Jong

De wnd. griffier van de commissie,

Nava


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Doelman-Pel (CDA), Biesheuvel (CDA), Vliegenthart (PvdA), ondervoorzitter, De Jong (CDA), voorzitter, Scheltema-de Nie (D66), Van Middelkoop (GPV), Schimmel (D66), Rosenmöller (GroenLinks), Van Zijl (PvdA), Bijleveld-Schouten (CDA), Middel (PvdA), Van Hoof (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), Vreeman (PvdA), Adelmund (PvdA), Dankers (CDA), Giskes (D66), Marijnissen (SP), Essers (VVD), Van der Stoel (VVD), Van Dijke (RPF), Bakker (D66), Klein Molekamp (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), R. A. Meijer (Groep Nijpels).

Plv. leden: Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), Th. A. M. Meijer (CDA), Sterk (PvdA), Terpstra (CDA), Van Rooy (CDA), Van der Vlies (SGP), Fermina (D66), Rabbae (GroenLinks), Van der Ploeg (PvdA), Wolters (CDA), Dijksma (PvdA), M. M. H. Kamp (VVD), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Van Nieuwenhoven (PvdA), Apostolou (PvdA), Ten Hoopen (CDA), Van Boxtel (D66), vacature CD, J. M. de Vries (VVD), B. M. de Vries (VVD), Leerkes (U55+), Van Vliet (D66), Hofstra (VVD), Hoogervorst (VVD), R. A. Meijer (Groep Nijpels).

Naar boven