25 045
Bepalingen inzake het treffen van een inkomensvoorziening voor gewezen zelfstandigen in de binnenvaart (Tijdelijke wet inkomensvoorziening gewezen binnenvaartondernemers)

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

Algemeen

Om te komen tot herstructurering van de binnenvaart wordt tot en met december 1998 aan een klein aantal gewezen binnenvaartondernemers uitkering verleend op grond van de Bedrijfsbeëindigingsregeling binnenvaart (BBB). Per 1 januari 1999 dient voor hen de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz) open te staan. Omdat de betreffende personen niet voldoen aan de normale voorwaarden voor het recht op Ioaz-uitkering, zoals deze zijn neergelegd in artikel 5, tweede en derde lid, van de Ioaz, wordt in het voorgestelde artikel 2 van dit wetsvoorstel voor hen een uitzondering gemaakt.

Het wetsvoorstel is eenvoudig van opzet. Slechts op het punt van een tweetal voorwaarden voor het recht op Ioaz-uitkering wordt een bijzondere regeling getroffen. De geringe omvang van de potentiële doelgroep van deze wet – niet meer dan 150 gewezen binnenvaart-ondernemers – en het tijdelijke karakter van de regeling (vóór 1 juli 1999 moet een aanvraag zijn ingediend) nopen niet tot het opnemen van de betreffende bepalingen in de Ioaz zelve.

Anders dan bij de Bedrijfsbeëindigingsregeling binnenvaart is niet gekozen voor een bij het Bureau Zelfstandigen en Scheepvaart te Rotterdam geconcentreerde uitvoering. Het recht op Ioaz-uitkering bestaat – ook voor de gewezen binnenvaartschippers die ingevolge het wetsvoorstel voor uitkering krachtens de Ioaz in aanmerking komen – jegens burgemeester en wethouders van de gemeente waar de belanghebbende zijn woonplaats heeft.

Uit een oogpunt van efficiency en kostenbesparing ontmoet deze gespreide uitvoering geen bezwaar. Het wetsvoorstel bevat een eenvoudige regeling. Ook is het niet nodig om na de datum waarop uiterlijk een aanvraag moet zijn ingediend de kennis op peil te houden. Na toetsing van de aanvraag stromen de gewezen binnenvaartondernemers immers in het normale Ioaz-bestand in.

Financiële paragraaf

Van de 150 ex-schippers zullen er naar raming circa 40 vóór 1 januari 1999 om uiteenlopende redenen de BBB inmiddels hebben verlaten. De overige circa 110 gewezen binnenvaartschippers zullen op 1 januari 1999 vanuit de dan beëindigde BBB de Ioaz instromen. Ongeveer 90 van deze ex-schippers komen op genoemde datum voor de eerste maal ten laste van de Ioaz. De met de instroom van deze ex-schippers gemoeide kosten bedragen in 1999 naar raming f 2,2 mln. De kosten lopen jaarlijks terug tot f 0,1 mln in 2008. Vanaf 2009 zijn er geen kosten meer, omdat de betrokkenen allen de leeftijd van 65 jaar hebben bereikt.

De overige 20 ex-schippers komen op grond van een afspraak met het ministerie van Verkeer en Waterstaat via doorbelasting in 1996 tot en met 1998 al voor 90% voor rekening van het begrotingsartikel Ioaz van SZW. Reden voor deze afspraak is dat de betreffende ex-schippers op grond van hun inkomen ook een beroep op de Ioaz hadden kunnen doen; de kosten zouden dan eveneens voor 90% ten laste van SZW komen. De voor rekening van SZW komende kosten zijn in genoemde jaren wél iets hoger dan ze zouden zijn geweest bij verstrekking van een Ioaz-uitkering. Dit komt doordat de vermogensvrijlatingsgrens in de BBB 1,5 maal hoger is dan de vermogensvrijlatingsgrens van de Ioaz.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Het eerste lid van dit artikel bevat de omschrijvingen van de begrippen «Ioaz» en «gewezen zelfstandige». Voor wat betreft het begrip «gewezen zelfstandige» wordt aangesloten bij de betekenis die aan dat begrip wordt toegekend in de Ioaz. Deze methode geniet hier vanwege de na te streven beknoptheid van dit wetsvoorstel de voorkeur.

De in het tweede lid gegeven gelijkstelling komt in materieel opzicht geheel overeen met die in artikel 2, tweede tot en met vierde lid, van de Ioaz.

Artikel 2

Dit artikel verwijst naar een aantal Ioaz-voorwaarden waaraan de gewezen binnenvaartondernemers niet hoeven te voldoen om voor uitkering krachtens die wet in aanmerking te komen. De normale voorwaarden voor het recht op Ioaz-uitkering zijn dat de aanvraag moet worden ingediend voor de beëindiging van het bedrijf. Uiterlijk binnen anderhalf jaar na het indienen van de aanvraag moeten de ondernemersactiviteiten zijn gestaakt. Daarnaast moet het inkomen van de gewezen zelfstandige duurzaam beneden het in de Ioaz opgenomen bedrag liggen.

De gewezen binnenvaartondernemers kunnen niet aan deze, – in artikel 5, tweede en derde lid, van de Ioaz –, opgenomen vereisten voldoen. Zij hebben immers in de afgelopen jaren ten laste van de begroting van Verkeer en Waterstaat een bedrijfsbeëindigingsuitkering ontvangen en geen bedrijf in de binnenvaart meer gevoerd. Wel is vereist dat de betreffende gewezen binnenvaartondernemers in het jaar 1998 een bedrijfsbeëindigingsuitkering hebben ontvangen en dat zij vóór 1 juli 1999 een aanvraag om Ioaz-uitkering hebben ingediend.

Artikel 3

De toepassing van Bedrijfsbeëindigingsregeling binnenvaart eindigt met ingang van 1 januari 1999. Teneinde zeker te stellen dat geen samenloop plaatsvindt met een uitkering krachtens de bedrijfsbeëindigingsregeling is in dit artikel bepaald dat het recht op Ioaz-uitkering niet eerder ontstaat dan met ingang van 1 januari 1999.

Artikel 4

Dit artikel regelt de inwerkingtreding en het vervallen van de wet. De datum van inwerkingtreding sluit aan bij de datum waarop de uitkeringen ingevolge de Bedrijfsbeëindigingsregeling binnenvaart worden stopgezet. De wet vervalt met ingang van 1 januari 2009 omdat op dat tijdstip de regeling in materieel opzicht is uitgewerkt.

Artikel 5

In de citeertitel wordt de tijdelijkheid van de wet tot uitdrukking gebracht.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. P. W. Melkert

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink

Naar boven