25 044
Wijziging van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing en van de Woningwet (gevolgen niet naleven financiële bepalingen, opheffen Rijkscommissie voor de Volkshuisvesting en Coördinatiecommissie stadsvernieuwing)

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 19 november 1996

De vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer1, belast met het voorbereidend onderzoek van het onderhavige wetsvoorstel, brengt als volgt verslag uit van haar bevindingen.

I ALGEMEEN

1. Inleiding

De leden van de PvdA-fractie kunnen gedeeltelijk instemmen met het voorstel tot wijziging van de Wet op de Stads- en dorpsvernieuwing en die van de Woningwet.

De leden van de CDA-fractie hebben met instemming kennis genomen van het onderhavig wetsvoorstel.

De VVD-fractie heeft na bestudering van het onderhavige wetsvoorstel een aantal vragen opmerkingen en vragen. «Met het van kracht worden van deze wijziging zou de wetgevingsarbeid in het kader van de uitvoering van de Nota Beleid voor Stadsvernieuwing in de toekomst tot afronding komen». Bedoelt de regering hiermee te zeggen dat met de aanname van dit wetsvoorstel de wetgevingsarbeid zoals hierboven bedoeld ten einde is? Hoeven deze leden in dit kader geen nieuwe wetsvoorstellen meer te verwachten? Hoe moet dit worden geïnterpreteerd in samenhang met de herijking van Belstato in 1997 en de daarmee samenhangende motie van deze leden, ingediend tijdens de behandeling van de begroting van het ministerie van VROM voor 1997?

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zeker omdat de zwanezang op de stadsvernieuwingsmiddelen te vroeg werd ingezet en omdat deze middelen o.a. met de herijking Belstato een voorlopig vervolg zullen krijgen, is het volgens deze leden van belang dat de controle op, en de begeleiding van de wijze waarop deze middelen ook in de toekomst aan fondsbeherende gemeenten en provincies ter beschikking zullen worden gesteld, ook in de resterende periode goed zijn geregeld.

2. Sancties

Het mogelijk maken om hardere sancties op te leggen aan gemeenten, die in gebreke blijven én aan provincies heeft de instemming van de leden van de PvdA-fractie. Het is immers niet meer dan logisch dat andere overheidsorganen op tijd en volledig rapporteren over de besteding van rijksmiddelen.

Kan een overzicht worden gegeven van de gemeenten en provincies die op dit moment nalatig zijn op dit punt?

Het voorgestelde controleprotocol zoals dat al voor budgethoudende gemeenten functioneert, kan eveneens bij de provinciale accountantscontrole worden gebruikt. De regering stelt dat dit systeem op hoofdlijnen functioneert. De leden van de CDA-fractie willen van de regering weten of er gevallen bekend zijn van het niet-functioneren van dit controlesysteem en wat daarvan de oorzaken zijn.

Bij het naleven van de huidige wet zijn er weleens problemen opgetreden. Welk soort problemen, en hoe kwamen deze bij de verantwoording voor?

De voorgestelde sanctie bij het niet naleven van de wet is te zien als een opschorten van de stadsvernieuwingsgelden. Zijn er behalve niet tijdig of onvolledig indienen van de verantwoordingsbescheiden andere redenen tot sancties, bijvoorbeeld de wijze van besteden van gelden of het niet volledig benutten van gelden? Zijn er gevallen bekend – en zo ja, welke, – waarbij sancties moesten worden opgelegd, anders dan vanwege het hier genoemde?

Als een gemeente of provincie geheel in gebreke blijft, wordt dan de toegekende stadsvernieuwingsgelden in het geheel niet uitgekeerd, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Kan er een nadere uitleg worden gegeven over het verschil tussen fondsbeherende en niet-fondsbeherende gemeenten danwel provincies, zo vragen de leden van de VVD-fractie? Is het nu zo, dat de fondsbeherende gemeenten en provincies de beheerders zijn van de middelen van de niet-fondsbeherende gemeenten? Vloeit hieruit automatisch voort dat de fondsbeherende gemeenten en provincies als beheerders van de niet fondsbeherende gemeenten de verantwoordingsbescheiden tijdig en volledig moeten indienen voor de stadsvernieuwingsgelden van de niet-fondsbeherende gemeenten? Als dit niet correct is gebeurd, op wie wordt de sanctie dan toegepast? Wie is de verantwoordelijke in dezen?

Het gebruik van een controleprotocol voor de gemeentelijke accountant wordt in artikel 13, derde lid, van het Besluit op de stads- en de dorpsvernieuwing verplicht gesteld. Gesproken wordt over: «Er is geen reden om aan te nemen dat dit bij het van toepassing verklaren van een genoemd protocol op de provinciale accountantscontrole anders zou zijn». Bedoelt de regering met deze zinsnede te zeggen dat zij voornemens is om artikel 13, derde lid, van het voornoemde besluit ook van toepassing te verklaren voor de provinciale accountantscontrole? Zo ja, wordt dit ook in dit wetsvoorstel geregeld of wanneer dan? Zo nee, waarom niet?

De leden van de D66-fractie begrijpen dat met het voorstel sancties op te nemen op late of onvolledige indiening van verslagen over besteding van de stadsvernieuwingsgelden, een belofte wordt ingelost omdat ten tijde van de wetswijziging van februari 1994 (Wet op de stads- en dorpsvernieuwing) deze sancties nog in ontwikkeling waren. In afwijking van het destijds aangekondigde voorstel, beperkt het voorliggende voorstel zich tot een sanctie op het niet tijdig of onvolledig indienen van verantwoordingsbescheiden. De beperking houdt volgens de memorie van toelichting (MvT) in dat wordt afgezien van een nieuwe sanctie op tekortkomingen in die bescheiden. Deze leden vragen waarin het nuanceverschil tussen «onvolledig indienen» en «tekortkomingen» schuilt. Sluit volledig indienen niet in dat tekortkomingen ontbreken?

Uit de passage waarin gesteld wordt dat het wettelijk verplicht gestelde controleprotocol voor de gemeentelijke accountant een dergelijke aanvullende sanctie in de praktijk min of meer blijkt te ondervangen, maken deze leden op dat dit niet het geval is. De opmerking in het advies van de Raad van State over de onduidelijkheid op dit punt blijft ten dele staan. Voldoende duidelijk is dat het niet de bedoeling is in de toekomst met aanvullende sancties te komen. Onduidelijk blijft op welk soort tekortkomingen (verschillend van de «onvolledigheden» waarop de sanctie die wèl in de wet wordt opgenomen kan zijn gericht) in de verantwoordingsbescheiden de sancties waarvan wordt afgezien precies betrekking zouden moeten hebben. Graag zagen zij verheldering op dit punt.

Hoewel de leden van de D66-fractie wat betreft het controleprotocol willen aantekenen dat gebruik hiervan goed verankerd zal moeten zijn in de wet, onderschrijft zij dat het belang van een algemene regel («single audit») bij het vormgeven aan de controletaak, hiermee is gediend. Gesteld wordt in de MvT dat het systeem in de praktijk in grote lijnen goed functioneert. Kan de regering gedetailleerder verslag doen van het functioneren van dit systeem, in het bijzonder van de eventueel gebleken tekortkomingen hierin? Deze leden menen dat de duidelijkheid van de wetgeving ermee gediend is dat bij het wederom opnemen van een sanctie in de wet zelf, deze voortaan op gelijke wijze geldt voor zowel fondsbeherende gemeenten als -provincies. Deze leden vragen wel nadere uitleg over de wijze waarop de verantwoording door fondsbeherende provincies in de afgelopen overgangsperiode wettelijk werd geregeld. Zijn de regels van het provinciale accountantsprotocol dezelfde als die van het gemeentelijk accountantsprotocol? Is er wat dit betreft een verband met het in artikel I, onderdeel B, gemaakte onderscheid tussen een registeraccountant en een accountant-administratieconsulent (zie artikelsgewijze toelichting)? Kan de regering over de afgelopen jaren het aantal gevallen noemen dat, bij niet of onvolledig ingediende verantwoordingsbescheiden, een meer formeel bestuurlijk ingrijpen zijnerzijds noodzakelijk is geweest, zowel in richting van fondsbeherende gemeenten als -provincies?

Verder begrijpen deze leden dat de in dit wetsvoorstel opgenomen sanctie in zoverre verschilt van de tot dusver geldende sanctie, dat het recht op de toegekende middelen bij overschrijding van de uiterste termijn hooguit gedeeltelijk kan vervallen. Zien zij dit juist? Bij de sanctie tot dusver vervalt dit recht bij termijnoverschrijding automatisch. In het voorliggende wetsvoorstel is een besluit tot intrekking van stadsvernieuwingsmiddelen niet langer automatisch uitvloeisel van termijnoverschrijding, maar mede afhankelijk van overwegingen van behoorlijk bestuur (MvT, blz. 5). De leden van de D66-fractie menen dat het op zich juist is dat de regering bij een dergelijk besluit gehouden wordt rekening te houden met omstandigheden die ten grondslag liggen aan te laat of onvolledig indienen van verantwoordingsbescheiden. Wel zouden zij graag nader omschreven zien aan welke omstandigheden daarbij te denken valt, en vooral ook aan welke níet.

Deze leden vragen de regering verder om een volledig overzicht van verschillen in procedurele bepalingen en termijnen zoals die van kracht zijn volgens de oude en de nu in het wetsvoorstel voorgestelde sanctie.

De leden van de D66-fractie onderschrijven het uitgangspunt dat intrekking van stadsvernieuwingsgelden niet langer ongeacht de omstandigheden zal worden toegepast en achten het, bij onverkort toepassen van sancties indien daartoe aanleiding bestaat, billijk dat per situatie kan worden beoordeeld of intrekking gerechtvaardigd en zinvol is. Vindt deze beoordeling jaarlijks plaats, dus ook bij herhaaldelijk in gebreke blijven van een fondsbeherende gemeente of provincie? Verder stemmen deze leden in met het voorgestelde systeem dat ten doel heeft eenmaal in het stadsvernieuwingsfonds gestorte middelen voor de stadsvernieuwing beschikbaar te houden.

3. Opheffing Coördinatiecommissie stadsvernieuwing (CCSV) en Rijkscommissie voor de Volkshuisvesting (RCV)

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom de CCSV moet worden opgeheven. Het argument dat de stadsvernieuwing op z'n einde loopt vinden deze leden niet sterk, nu het komend jaar de herijking van de stadsvernieuwing zal plaatsvinden. Waarom wordt deze herijking niet afgewacht, voordat tot opheffing wordt besloten? Immers, op dat moment is de stand van de stadsvernieuwing bekend en is er duidelijkheid over het vervolg. Ook dan is te bepalen wat het beste alternatief is voor de CCSV.

Gesteld wordt dat CCSV en de RCV worden opgeheven. De RCV wordt door het vervallen van artikel 66, Woningwet, zoals voorgesteld in het onderhavige wetsvoorstel opgeheven. Hoe wordt de CCSV opgeheven en per wanneer?

Ten aanzien van de voorgestelde opheffing van de CCSV vragen de leden van de D66-fractie of het hiervoor genoemde hoofdmotief, «eindigheid van (de rijksbetrokkenheid bij) het stadsvernieuwingsproces», als belangrijkste reden kan gelden. Gelet op de samenhang met de herstrukturering, de herziening van het Besluit woninggebonden subsidies (BWS) en de nog lopende herijking Belstato, staat de eindigheid van dit proces immers nog allerminst vast. Graag een reactie hierop, alsmede een uitvoeriger toelichting op de overige overwegingen die een rol hebben gespeeld bij het voorstel de CCSV op te heffen. Deze leden zijn namelijk van mening dat ook het vervolg dat het stadsvernieuwingsproces de komende jaren krijgt, goed begeleid zal moeten worden en die begeleiding zal zeker gediend zijn met in de afgelopen jaren opgebouwde know-how ten aanzien van de stadsvernieuwingsproblematiek. Kan de regering garanderen dat deze expertise met de voorgestelde opheffing van de CCSV niet overboord wordt gegooid? Gezien de door de commissie uitgebrachte adviezen (bijvoorbeeld over een eerdere versie van dit wetsvoorstel) kan toch nog onverkort worden gesproken van een zinvolle bijdrage van deze commissie? Verder willen de leden van de D66-fractie weten hoe de regering de voorgestelde opheffing ziet in het kader van het totale rijksbeleid. Is er bijvoorbeeld rekening gehouden met de samenhang met het grote stedenbeleid? Hieraan leveren ook deelnemers van de CCSV immers een actieve bijdrage.

Kan een overzicht gegeven worden van de CCSV-adviezen sinds de instelling van dit lichaam en van de mate waarin de regering deze adviezen heeft gevolgd?

Tegen de voorgestelde opheffing van de RCV hebben de leden van de D66-fractie geen bezwaar. Als het tripartite overleg tussen Rijk, IPO en VNG een bevredigend overleg vormt dat de RCV-bemoeienis met dezelfde onderwerpen kan vervangen, dan heeft het de voorkeur zich tot een van beide te beperken. Aangezien IPO en VNG meer op de praktijk zijn geënt, ligt beperking tot overleg met deze instanties meer voor de hand omdat een aparte commissie deze praktijkinformatie langs eigen wegen zal moeten opdoen.

II ARTIKELEN

De leden van de D66-fractie vragen of de regering bereid is de tekst van de gehele Wet op de stads- en dorpsvernieuwing, zoals deze er door de voorgestelde wijzigingen uit gaat zien, in kopie bij te voegen.

Artikel 1, onderdeel A

De D66-fractie stelt voor het laten vervallen van artikel 4 van de wet op de stads- en dorpsvernieuwing te heroverwegen, of tenminste uitvoeriger te motiveren.

Artikel 1, onderdeel C

Bij dit onderdeel wordt voorgesteld na artikel 42, artikel 42a en 42b toe te voegen. Een artikel 42b is in de bestaande wet niet opgenomen. Een artikel 42 echter wel. Wat gebeurt er met het bestaande artikel 42a? Wordt dit in zijn totaliteit vervangen door het voorgestelde nieuwe artikel 42a? In het nu geldende artikel wordt ter precisering van artikel 42 (oud) vastgelegd dat fondsbeherende gemeenten en provincies aan resp. Gedeputeerde Staten en Onze Minister verslag uitbrengen over de voor het lopende kalenderjaar en de daarop volgende vier jaren te verwachten behoefte aan middelen ten behoeve van de stadsvernieuwing. Als dit in het nieuwe artikel vervalt, acht de regering in dat geval handhaving van een wettelijke bepaling met betrekking tot de raming voor de komende jaren in het vervolg onnodig, zo vragen de leden van de D66-fractie.

Verder vragen deze leden over de in artikel 42a en artikel 42b genoemde percentages van 20 het volgende. Gaat het bij het na termijnoverschrijding terug te vorderen bedrag van 20% van de toegekende middelen om het definitief niet toekennen van het eerdere bij opschorting ingehouden bedrag van 20%, of gaat het om, opschorting en terugvordering opgeteld, 2 x 20% van het toegekende bedrag? Zij gaan er van uit dat dit laatste niet het geval zal zijn, maar menen dat dit onvoldoende duidelijk wordt gemaakt in de tekst. De toelichting van de regering naar aanleiding van een redactionele kanttekening in het nader rapport, voegt op dit punt onduidelijkheid toe. Opschorting van uitbetaling van de toegekende middelen zal in de praktijk als sanctie toch voorafgaan aan daarop volgende terugvordering bij termijnoverschrijding. In dat geval kan altijd hooguit 80% zijn uitgekeerd, zodat terugvordering verrekening met het al ingehouden bedrag betekent. In het andere geval, dus als op het moment van terugvordering al wel het hele bedrag is uitgekeerd, rest de vraag wat dan het middel «opschorting» in de praktijk inhoudt. Of gaat het er slechts om dat «verrekening» pro forma moet worden aangeduid als «terugvordering» omdat de toegekende gelden wettelijk al bij toekenning als in principe volledig uitbetaald moeten worden beschouwd?

De voorzitter van de commissie,

Versnel-Schmitz

De wnd. griffier van de commissie,

Van Luyk


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Lansink (CDA), Van Erp (VVD), Te Veldhuis (VVD), Van den Berg (SGP), Verspaget (PvdA), Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), M. M. van der Burg (PvdA), Versnel-Schmitz (D66), voorzitter, Van Gijzel (PvdA), Verbugt (VVD), Aiking-van Wageningen (Groep Nijpels), Poppe (SP), Gabor (CDA), Augusteijn-Esser (D66), Duivesteijn (PvdA), Giskes (D66), Stellingwerf (RPF), Crone (PvdA), M. B. Vos (GroenLinks), Dijksma (PvdA), Klein Molekamp (VVD), Hofstra (VVD), Assen (CDA), Jeekel (D66) en Th. A. M. Meijer (CDA).

Plv. leden: Biesheuvel (CDA), Blauw (VVD), O. P. G. Vos (VVD), Van Middelkoop (GPV), Houda (PvdA), Bukman (CDA), Oudkerk (PvdA), Jorritsma-van Oosten (D66), Valk (PvdA), Van Blerck-Woerdman (VVD), Hendriks (HDRK), vacature CD, Leers (CDA), Reitsma (CDA), Huys (PvdA), De Graaf (D66), Leerkes (Unie 55+), Van Heemst (PvdA), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Witteveen-Hevinga (PvdA), Keur (VVD), H. G. J. Kamp (VVD), Ten Hoopen (CDA), Van 't Riet (D66) en Van de Camp (CDA).

Naar boven