nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP
Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet houdende
wijziging van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing en van de Woningwet
(gevolgen niet naleven financiële bepalingen, opheffen Rijkscommissie
voor de Volkshuisvesting en Coördinatiecommissie stadsvernieuwing).
De memorie van toelichting (en bijlagen), die het Wetsvoorstel vergezelt,
bevat de gronden waarop het rust.
En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.
's-Gravenhage
7 oktober 1996
Beatrix
nr. 2
VOORSTEL VAN WET
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is dat passende
gevolgen kunnen worden verbonden aan het niet naleven van bepalingen in de
Wet op de stads- en dorpsvernieuwing die betrekking hebben op het beheer van
en de verantwoording over de stadsvernieuwingsfondsen, en dat de Rijkscommissie
voor de Volkshuisvesting en de Coördinatiecommissie stadsvernieuwing
ophouden te bestaan;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der
Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en
verstaan bij deze:
ARTIKEL I
De Wet op de stads- en dorpsvernieuwing wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 4 vervalt.
B
In artikel 42 wordt «een accountantsverklaring» vervangen
door: een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste
lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
C
Na artikel 42 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 42a
1. Onze Minister bevestigt binnen vier weken de ontvangst van de in artikel
42 bedoelde bescheiden.
2. Indien een of meer van de in artikel 42 bedoelde bescheiden niet tijdig
of naar het oordeel van Onze Minister onvolledig zijn verstrekt, deelt Onze
Minister dit mee aan het betrokken gemeentebestuur of provinciaal bestuur
in de ontvangstbevestiging, bedoeld in het eerste lid.
3. Onze Minister stelt bij de in het tweede lid bedoelde mededeling een
termijn van ten hoogste acht weken binnen welke de ontbrekende bescheiden
alsnog moeten worden verstrekt.
4. Door het verloop van de ingevolge het derde lid gestelde termijn wordt,
met ingang van 1 januari van het kalenderjaar dat onmiddellijk volgt op de
in artikel 42, eerste volzin, bedoelde dag, de uitbetaling van het bedrag,
bedoeld in artikel 39, derde of vierde lid, voor dat kalenderjaar opgeschort.
Op het tijdstip dat wegens een zodanige opschorting een bedrag is ingehouden
ter hoogte van 20 procent van het uitgekeerde bedrag, bedoeld in artikel 39,
derde of vierde lid, voor het kalenderjaar dat onmiddellijk aan die dag voorafgaat,
hervat Onze Minister die uitbetaling.
5. De opschorting wordt opgeheven op het tijdstip waarop naar het oordeel
van Onze Minister blijkt dat de ontbrekende bescheiden alsnog zijn verstrekt,
of, indien dat tijdstip gelegen is vóór het tijdstip, bedoeld
in de tweede volzin van het vierde lid, op laatstbedoeld tijdstip. Het wegens
de opschorting ingehouden bedrag wordt terstond na de opheffing van de opschorting
uitbetaald, of zo spoedig als daarvoor kasmiddelen beschikbaar zijn, doch
uiterlijk zes maanden na die opheffing.
Artikel 42b
1. Indien het gemeentebestuur of het provinciaal bestuur zes maanden na
de in artikel 42, eerste volzin, bedoelde dag de ontbrekende bescheiden niet
heeft verstrekt, kan Onze Minister de opschorting opheffen onder wijziging,
ten nadele van de betrokken gemeente of provincie, van het besluit tot verlening
van geldelijke steun als bedoeld in artikel 39, eerste lid, voor het kalenderjaar
dat onmiddellijk aan die dag voorafgaat.
2. Indien Onze Minister tot een wijziging als bedoeld in het eerste lid
overgaat, stelt hij de hoogte van het als gevolg daarvan terug te vorderen
bedrag vast, welk bedrag 20 procent beloopt van de bij het betrokken besluit
verleende geldelijke steun.
3. Onze Minister stelt het bedrag, bedoeld in het tweede lid, ter beschikking
aan de andere gemeenten en provincies dan die, bedoeld in het eerste lid,
ter storting in hun stadsvernieuwingsfondsen. Het volgens de eerste
volzin ter beschikking gestelde bedrag bedraagt voor elk van die gemeenten
en provincies een gelijk percentage van de aan hen verleende geldelijke steun,
bedoeld in artikel 39, eerste lid, voor het kalenderjaar dat onmiddellijk
voorafgaat aan de in artikel 42, eerste volzin, bedoelde dag.
ARTIKEL II
Indien het in artikel IV bedoelde koninklijk besluit inhoudt dat artikel
I van deze wet niet meer dan zes maanden na het verstrijken van een kalenderjaar
in werking treedt, zijn de artikelen 42a en 42b van de Wet op de stads- en
dorpsvernieuwing, zoals zij door deze wet zijn komen te luiden, vanaf die
inwerkingtreding van toepassing op de besteding van en de verantwoording over
verleende geldelijke steun als bedoeld in artikel 39, eerste lid, van genoemde
wet voor dat kalenderjaar.
ARTIKEL III
De Woningwet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 66 vervalt.
B
In artikel 68 wordt «64 tot en met 67» vervangen door: 64,
65 en 67.
ARTIKEL IV
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat,
aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven,
De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,