25 036
Goedkeuring van de op 20 november 1995 te Brussel tot stand gekomen Euro-Mediterrane Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en haar lid-staten, enerzijds, en de Staat Israël, anderzijds

nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 19 februari 1997

De regering heeft met belangstelling kennisgenomen van de door de algemene commissie voor Europese Zaken gestelde vragen. De vragen zullen zoveel mogelijk in de volgorde van het verslag worden beantwoord.

Algemeen

De leden van de fractie van de PvdA wijzen er op dat in de memorie van toelichting artikel 23 als rechtsbasis wordt genoemd en in het nader rapport artikel 238. Wij bevestigen dat de rechtsbasis inderdaad artikel 238 van het EG-verdrag is en verontschuldigen ons voor deze fout.

De leden van de PvdA-fractie vragen naar de reactie van het Europees Parlement over het onderhavige verdrag en hoe het Europees Parlement zich over het verdrag heeft uitgelaten. Hierop antwoorden wij dat het Europees Parlement op 29 februari 1996 instemde met het voorstel voor het besluit van de Raad inzake sluiting van het Euro-Mediterrane verdrag met Israël (265 stemmen voor, 2 tegen en 3 onthoudingen). Bij deze gelegenheid heeft het Europees Parlement geen resolutie aangenomen. Wel werd tijdens het debat, voorafgaand aan de stemming, door diverse afgevaardigden gewezen op het belang van het onderhavige verdrag ter ondersteuning van het Midden-Oosten vredesproces en de uitwerking van de Verklaring van Barcelona. Ook Commissaris Van den Broek ging bij deze gelegenheid nader in op deze aspecten. Een formele reactie van de Raad is niet gevolgd. Verdere uitspraken terzake in de vorm van resoluties zijn door het Europees Parlement niet gedaan.

De leden van de fractie van de PvdA vragen, evenals de leden van de fractie van D66, naar de invloed van het verdrag in het kader van het Middellandse Zee-beleid. De plaatsing van het verdrag in het kader van het versterkte Middellandse Zee-beleid van de Europese Unie heeft geen directe invloed gehad op de aard van de onderhandelingen of de inhoud van het verdrag, zo antwoorden wij. Wel bleek dat de Middellandse Zee-partners, meer dan voorheen, zeer nauwgezet de concessies in het oog hielden die van Europese zijde op met name landbouwgebied werden gedaan. Daarnaast werden, mede vanuit het oogpunt van de voorziene Euro-Mediterrane vrijhandelszone, de bepalingen over cumulatie van oorsprongsregels opgenomen.

De leden van de fractie van de PvdA vragen naar een beoordeling van de Euro-Mediterrane verdragen in het licht van het vredesproces. Ook de leden van de fractie van het CDA, D66 en het RPF vragen hiernaar. Hierop antwoorden wij dat het Midden-Oosten een regio van groot belang voor Europa is, die daarom intensieve aandacht van de Europese Unie vraagt. Met de verdere ontwikkeling van het beoogde Euro-Mediterrane partnerschap poogt de Unie naar vermogen bij te dragen aan de schepping van een gedeelde zone van welvaart, vrede en stabiliteit. Dit kan bijdragen aan de beslechting van het conflict in het Midden-Oosten. In onderhandelingen met andere partners in de Middellandse Zee-regio wordt dan ook met voortvarendheid gestreefd naar de afsluiting van verdere Euro-Mediterrane verdragen. Een formele koppeling van het Barcelona-proces, waarvan de Euro-Mediterrane verdragen deel uitmaken en het Midden-Oosten vredesproces, wordt door de Unie niet wenselijk geacht.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de Raad met betrekking tot de politieke dialoog over een adequaat instrumentarium beschikt om politieke afspraken te toetsen. Tevens vragen zij over de informatievoorziening aan het nationale en het Europees Parlement. Hierop antwoorden wij dat de Raad in de politiek dialoog diverse mogelijkheden ten dienst staan om politieke afspraken te maken met Israël. Dit kan onder meer via de in het verdrag voorziene bijeenkomsten, alsmede door trojka-bezoeken en demarches. De Associatieraad vormt het meest geëigende forum om eventuele afspraken te toetsen op nakoming. De Raad kan alle belangrijke aspecten die zich in het kader van het verdrag voordoen en alle andere belangrijke bilaterale of internationale vraagstukken van gemeenschappelijk belang behartigen. Mocht duidelijk sprake zijn van niet-nakoming van een algemene of bijzondere maatregel die vereist is om te voldoen aan de verplichtingen krachtens het verdrag, dan kunnen de verdragsluitende partijen passende maatregelen treffen.

Informatieverstrekking aan het parlement verloopt via de reguliere mondelinge en schriftelijke verslaglegging aan het parlement. Informatieverstrekking aan het Europees Parlement gebeurt door het voorzitterschap dan wel de Commissie tijdens regulier overleg met de betrokken parlementaire commissies.

Tevens vragen deze leden aan de hand van twee voorbeelden hoe de regering via de Europese samenwerking en aan de hand van het onderhavige verdrag de politieke dialoog met Israël (verder) inhoud wil geven. De regering bevestigt dat de twee genoemde voorbeelden reeds geruime tijd de aandacht van de Unie hebben en onderwerp zijn in de politieke dialoog met Israël.

De leden van de fractie van de PvdA vragen hoe de bijzondere EU-gezant en de EU-Trojka zullen worden betrokken bij het gestalte geven aan de politieke dialoog. Hierop antwoorden wij dat de politieke dialoog met Israël gestalte wordt gegeven in de veelvuldige contacten met dat land op politiek niveau. Of de EU daarbij door de Trojka wordt vertegenwoordigd, wordt van geval tot geval besloten. Jaarlijks vindt, en marge van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, Trojka-overleg met Israël plaats, alsook tijdens bezoeken die de Trojka aan de regio brengt. De aanstelling van een speciale afgevaardigde van de Europese Unie, die zijn richtlijnen van het voorzitterschap ontvangt en via het voorzitterschap rapporteert, geeft ook aan de politieke dialoog met Israël een grotere frequentie en diepgang.

De leden van de fractie van de PvdA vragen op welke wijze in het verdrag invulling wordt gegeven aan het multilaterale karakter, en op welke wijze de onderlinge economische samenwerking tussen Israël en zijn buurlanden wordt bevorderd en versterkt. Tevens vragen zij naar de wijze waarop deze Euro-Mediterrane verdragen op termijn bijdragen aan de beoogde vrijhandelszone tussen de Middellandse Zee-partners onderling. Hierop antwoorden wij dat het Euro-Mediterrane verdrag met Israël heel duidelijk een bilateraal karakter heeft, maar het moet wel degelijk gezien worden in het licht van de bredere doelstellingen zoals gesteld in het kader van de versterking van het Middellandse Zee gebied van de EU. Om te komen tot deze versterking wordt een multilateraal kader tot stand gebracht. Daarnaast worden de bilaterale betrekkingen tussen de EU en de MZ-partners verder verdiept en verbreed. De Euro-Mediterrane Associatie-verdragen moeten gezien worden in het licht van dit laatste. De grondslagen voor het multilaterale kader zijn gelegd tijdens de Europeesmediterrane Ministerconferentie die in november 1995 in Barcelona plaatsvond.

Een van de daar overeengekomen doelstellingen is in het jaar 2010 te komen tot een vrijhandelszone tussen de EU en de betrokken Mediterrane partners. Het moge duidelijk zijn dat de totstandkoming van de Euro-Mediterrane Associatieverdragen ook voor deze meer multilaterale doelstelling één van de noodzakelijke bouwstenen is.

Met het oog op de voorgenomen vrijhandelszone zullen de MZ-partners vanzelfsprekend ook onderling tot vrijhandel dienen te komen. De afspraken daarover zullen echter tussen de MZ-partners zelf moeten worden gemaakt, de (bilaterale) Euro-Mediterrane verdragen voorzien daarin niet direct. Dit wil overigens niet zeggen dat de Euro-Mediterrane verdragen voorbij gaan aan het meer multilaterale kader waarin zij gezien moeten worden. In het onderhavige verdrag zijn bijvoorbeeld de oorsprongsregels op zodanige manier versoepeld dat mogelijk gemaakt wordt dat Israëlische producten gedeeltelijk in de Gazastrook en de Westelijke Jordaanoever worden vervaardigd. Voorts spreekt de Gemeenschap in een Verklaring bij de Slotakte de bereidheid uit om, wanneer Israël vrijhandelsverdragen sluit met buurlanden, cumulatie van oorsprong toe te passen.

In zo'n geval wordt het vrijhandelsregime dan uitgebreid naar producten die achtereenvolgens in verschillende landen zijn vervaardigd.

Voorts is het in meer algemene zin mogelijk om regionale grensoverschrijdende projecten te financieren uit de MEDA-begrotingslijn. Op deze wijze wordt getracht de samenwerking tussen Israël en zijn buurlanden te intensiveren.

Omdat deze generatie verdragen op den duur moet leiden tot een vrijhandelszone van de EU met de betrokken landen, willen de leden van de PvdA-fractie vernemen voor welke (groepen) producten en/of diensten daar nu al sprake van is in dit verdrag, en welke (groepen) producten en/of diensten daar ook in de toekomst bij de verwezenlijking van de vrijhandelszone uitgezonderd van blijven.

Wij antwoorden hierop dat reeds in 1989 op basis van het oude verdrag van 1975 tussen de EG en Israël volledige vrijhandel voor industrieproducten werd verwezenlijkt. Voor EGKS-producten bestond, op basis van een afzonderlijk verdrag tussen de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal en de Staat Israël, al eerder vrijhandel. Ten aanzien van de liberalisering van de dienstverlening beperkt het onderhavige verdrag zich tot het bevestigen van de meestbegunstigingsbehandeling krachtens de Algemene Overeenkomst inzake de Handel in Diensten (GATS; bijlage 1 bij het WTO-Verdrag). Wel verbinden partijen zich in het onderhavig verdrag te onderhandelen en afspraken te maken over een wederzijdse preferentiële behandeling die verder gaat dan genoemde GATS-bepaling. Of bepaalde diensten van verdergaande liberalisering zullen worden uitgezonderd, is dus afhankelijk van nog te voeren onderhandelingen terzake. Wel dient opgemerkt te worden dat eventuele uitzonderingen beperkt zullen dienen te zijn tot die uitzonderingen die in GATS-kader zijn toegestaan.

Wat de landbouwproducten betreft is het streven er op gericht in de toekomst tot een vrijhandelszone te komen. In principe zouden in deze sector dan ook geen uitzonderingen meer mogen gelden.

Graag willen deze leden, evenals de leden van de fractie van de SGP, vernemen in hoeverre karakter en inhoud van dit verdrag, zowel kwalitatief en kwantitatief (inclusief quota en export-termijnen), afwijkt van het reeds ondertekende verdrag met Tunesië en met de nog uit te onderhandelen verdragen met de andere Middellandse Zee-partners. De leden vragen in hoeverre het afwijkingen betreft die van meer principiële aard zijn omdat de relatie met Israël uniek is en een andere voorgeschiedenis kent.

Er bestaat een zekere mate van parallelliteit (qua inhoud en formaat) tussen dit verdrag en de overige verdragen met de Middellandse Zee-landen. Zoals al eerder gezegd komen de Euro-Mediterrane verdragen immers voort uit het streven een nieuwe dimensie te geven aan de betrekkingen tussen de EU en de MZ-partners en een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van deze regio in brede zin. Wel is in de individuele verdragen ruimte om in te spelen op de specifieke karakteristieken van (de bilaterale betrekkingen met) het betrokken MZ-land.

Zeker in het verdrag met Israël komt dit laatste aspect naar voren gezien de bijzondere positie die Israël inneemt ten opzichte van de overige Mediterrane partners van de EU. Deze bijzondere positie heeft met name te maken met het hoge ontwikkelingsniveau en de al van oudsher relatief open en ontwikkelde, op het Westen georiënteerde, economie van Israël.

Het voorliggende verdrag met Israël kenmerkt zich ten opzichte van de overige Euro-Mediterrane verdragen dan ook door een grote mate van wederkerigheid.

Duidelijk voorbeeld van een en ander is dat in het verdrag met Israël het bestaan van een vrijhandelszone wordt bevestigd, terwijl het verdrag met Tunesië evenals het verdrag met Marokko voorziet in de geleidelijke verwezenlijking van een dergelijke zone. Op basis van de bestaande verdragen van de EEG met Tunesië en Marokko uit 1976 was immers slechts sprake van eenzijdige vrije toegang voor Tunesische en Marokkaanse industrieproducten tot de Europese markt, terwijl Israël en de EG al in 1989 tot volledige vrijhandel voor industrieproducten waren gekomen.

Wat de landbouwproducten betreft zijn de concessies die beide partijen hebben gedaan omvangrijker dan die bijvoorbeeld zijn gedaan in het verdrag met Tunesië. Tussen de EG en Israël zijn de concessies ook op landbouwterrein gedaan op basis van wederkerigheid. Ook op dit terrein is dit met name mogelijk doordat beide partners een ontwikkelde economie hebben. In het geval van Tunesië is dit veel minder het geval geweest. De EG heeft op dit moment meer concessies gegeven dan gekregen, gebaseerd op de graad van de economische ontwikkeling van Tunesië. Bij de uiteindelijke voltooiing van de Euro-Mediterrane vrijhandelszone zal deze asymmetrie opgeheven moeten zijn.

Verschillen tussen de individuele verdragen zijn dus met name ingegeven door de stand van de (economische) ontwikkeling van het betrokken land, het welvaartsniveau van de bevolking en in specifieke gevallen door de gevoeligheid van producten. Met betrekking tot de Mediterrane verdragen waarover momenteel nog onderhandelingen plaatsvinden kan dan ook gezegd worden dat deze inhoudelijk dichter bij de genoemde verdragen met Marokko en Tunesië zullen aansluiten dan bij het voorliggende verdrag.

Factoren van meer principiële aard spelen in het gehele proces in beginsel geen rol.

Ook vragen deze leden of de andere Euro-Mediterrane partners in principe en in de praktijk in aanmerking komen voor dezelfde handelsconcessies, met name op het terrein van de landbouwproducten, als nu aan Israël worden verleend. Hierop antwoorden wij dat de EU bij de verlening van handelsconcessies in principe geen onderscheid maakt op het terrein van de landbouwproducten, tussen diverse mediterrane partners. In principe dient alle wederzijdse handel tussen de EU en de mediterrane partners van de EU op termijn te worden geliberaliseerd. In de aanloopsituatie kunnen verschillen per land voorkomen afhankelijk van bijvoorbeeld de specifieke gevoeligheid van bepaalde producten en de mate van economische ontwikkeling.

Vervolgens vragen deze leden of aan de hand van het voorbeeld van handel in citrusvruchten of sinaasappels in een uitvoerig overzicht kan worden aangegeven wat de kwalitatieve en kwantitatieve verschillen zijn tussen het voorliggende verdrag en het verdrag met Tunesië. Hierop antwoorden wij dat in de praktijk tussen een concessie voor een bepaald product kleine verschillen kunnen optreden tussen de Europese Unie en de verschillende mediterrane partnerlanden. Dit is bijvoorbeeld het geval bij verse sinaasappels (GN code ex 080510). Aan Tunesië is een tariefcontingent van 31 360 ton toegekend dat met een tariefreductie van 100% in de EU mag worden ingevoerd. Tevens is bepaald dat dit contingent vanaf 1 januari 1997 tot en met 1 januari 2000 jaarlijks wordt verhoogd in 4 gelijke tranches, waarvan de omvang 3% van het contingent bedraagt. De invoerrechten worden verlaagd met 80% wanneer de export van verse sinaasappels vanuit Tunesië het overeengekomen contingent overschrijdt.

Aan Israël is een contingent verse sinaasappelen van 290 000 ton toegekend dat met een tariefreductie van 100% mag worden ingevoerd in de EU. Boven dit contingent wordt het invoertarief verlaagd met 60% . Overigens is het tariefcontingent van 290 000 per 1 juli 1996 verlaagd tot 200 000 ton. Dit is het resultaat van onderhandelingen die zijn gevoerd tussen de Europese Unie en Israël op basis van een briefwisseling over de tenuitvoerlegging van de nieuwe uit de Uruguay-Ronde voortvloeiende regels van de WTO, die deel uitmaakt van het onderhavige verdrag en van de daarbij behorende Interim-Overeenkomst tussen de EG en Israël die op 18 december 1995 is ondertekend.

De leden van de fractie van de PvdA vragen naar de stand van zaken van het verdrag inzake de samenwerking op het gebied van wetenschap, techniek, telecommunicatie en informatietechnologie. Hierop antwoorden wij dat Israël met ingang van 1996 mee betaalt aan het totale budget van het vierde Europese Kaderprogramma voor onderzoek, naar rato van BNP, en onderzoekers bij bedrijven en instellingen in Israël kunnen meedoen aan de onderzoeksteams in de EU.

Voorstellen voor dergelijke projecten dienen eerst de normale selectie op kwaliteit te passeren. Er zijn nog geen gegevens beschikbaar over de mate waarin Israëlische partners meedoen; deze worden in de loop van dit jaar verwerkt en zullen aan de Kamer worden meegedeeld, bijvoorbeeld bij een verslag van een Onderzoeksraad.

Tevens vragen deze leden naar eventuele bezwaren bij deelname van Israël aan het non-nucleaire kaderprogramma. De leden van de fractie van het CDA vragen tevens naar Israëlische deelname aan de programmacommités van het kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling. Hierop antwoorden wij dat Israëlische waarnemers sinds kort meedoen aan de meeste programmacommités die de deelprogramma's binnen het Kaderprogramma begeleiden. Dit is van belang voor de uitwisseling van informatie over ontwikkelingen op de onderzoekgebieden. Dit is hiermee goed geregeld. Tegen deze deelname vanuit Israël zijn bij de voorbereiding van het verdrag geen bezwaren geuit door andere Europese lid-staten met het oog op mogelijke proliferatie van wapentechnologieën. Het Kaderprogramma bevat ook geen onderzoek ten behoeve van wapens.

Tenslotte vragen de leden van de fractie van de PvdA naar de laatste stand van zaken van de onderhandelingen over de overige Euro-Mediterrane verdragen.

Hierop antwoorden wij dat de verdragen met Tunesië, Israël en Marokko inmiddels tot stand zijn gekomen. Een interim-overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap, enerzijds, en de PLO, waarbij de PLO optrad ten behoeve van de Palestijnse Autoriteit, werd op 10 december 1996 geparafeerd door de onderhandelaars. De verdragen met Jordanië, Libanon en Egypte bevinden zich in een vergevorderd stadium van voorbereiding; ondertekening van deze verdragen wordt nog in 1997 voorzien. De onderhandelingen over een verdrag met Algerije zijn onlangs aangevangen en zullen naar verwachting van de Commissie nog geruime tijd duren. Met de Syrische autoriteiten worden verkennende gesprekken gevoerd met het oog op een voorstel van de Commissie voor een onderhandelingsmandaat. Een spoedige afronding van deze gesprekken wordt niet verwacht. De overige mediterrane partners (Turkije, Cyprus en Malta) zijn reeds geassocieerd aan de Gemeenschap; met deze partners worden derhalve geen Euro-Mediterrane verdragen gesloten.

De leden van de fractie van het CDA vragen of een overzicht gegeven kan worden van de handelsbetrekkingen tussen Nederland en Israël in 1995, onderverdeeld in industrieproducten, landbouw- en visserijproducten en kapitaalverkeer. Het gevraagde overzicht is in een aparte bijlage bij deze nota opgenomen.

Op de vraag van de leden van de CDA-fractie hoe de lasten als gevolg van de vergroting van de markttoegang worden verdeeld over de EU-lid-staten en wat de geschatte gevolgen zijn, zowel absoluut als relatief, ten opzichte van andere lidstaten, antwoorden wij als volgt. Aangezien de onderlinge handel met betrekking tot industrieproducten tussen Israël en de EG al sinds 1989 geliberaliseerd was, brengt de totstandkoming van dit deel van het verdrag geen nadere financiële gevolgen (kosten) voor Nederlandse en Europese bedrijven met zich mee.

Op de vraag van deze leden of de regering aan kan geven wat de uitbreiding van de bestaande mogelijkheden van de handel in landbouwproducten voor consequenties heeft, en of sprake is van wederkerigheid, antwoorden wij als volgt. Bij de afsluiting van Euro-Mediterrane verdragen met de mediterrane partners van de EU wordt gestreefd naar wederkerigheid in de te verlenen concessies. In hoeverre deze wederkerigheid gerealiseerd kan worden, hangt af van de mate van ontwikkeling van de economie van de betreffende partner. Het uiteindelijke doel van de verdragen is de totstandkoming van een vrijhandelszone tussen de EU en de mediterrane partners. In de overgangsperiode kan het daarom voorkomen dat concessies door de EU gedaan worden die asymmetrisch zijn. In het verdrag met Israël is naar het inzicht van beide partijen van wederkerigheid sprake. Een voorbeeld hiervan is dat Israël in ruil voor aanvullende concessies door de EU voor snijbloemen concessies heeft gedaan voor een contingent snijbloemen uit de EU en belangrijke fytosanitaire belemmeringen heeft opgeheven.

De regering kan bevestigen aan de leden van de fractie van het CDA dat het bekend is dat een aantal land- en tuinbouwproducten verbouwd en geproduceerd in Palestijns gebied door Israël wordt opgekocht en als Israëlische producten wordt uitgevoerd.

Producten van oorsprong uit Israël worden als zodanig beschouwd als deze geheel en al bestaan uit in Israël verkregen producten in de zin van artikel 4 van Protocol no. 4 bij het verdrag. In Israël verkregen producten, waarin materialen zijn verwerkt, die daar niet geheel en al zijn verkregen en mits deze materialen in Israël een bewerking of verwerking hebben ondergaan die toereikend is in de zin van artikel 5 van Protocol no. 4 van het verdrag, worden ook als producten van oorsprong uit Israël aangemaakt. Bijlage II bij Protocol no. 4 geeft precies aan welke bewerkingen voor bepaalde producten die niet van oorsprong uit Israël zijn het karakter van oorsprong verlenen. Afgezien van Palestijnse land- en tuinbouwproducten zoals bijvoorbeeld citrusvruchten en bloemen, waarvan de export grotendeels via Israël loopt en die dan vaak als «Israëlische» producten worden aangemerkt, worden er in beperkte mate ook industriële producten zoals textiel en plastics als onderdeel van Israëlische producten vervaardigd. Exacte cijfers hierover zijn niet bekend, omdat deze producten niet separaat in Israëlische statistieken voorkomen.

Voor de categorie levende planten en producten van de bloementeelt bijvoorbeeld geldt steeds het in artikel 4, van Protocol no. 4 omschreven criterium van «geheel en al in Israël verkregen product».

De leden van deze fractie vragen naar de stand van zaken met betrekking tot de in artikel 35 genoemde onderwerpen waarover de onderhandelingen worden voortgezet. Wij wijzen erop dat genoemde onderhandelingen inmiddels zijn afgerond en hebben geresulteerd in twee ontwerp-verdragen tussen de Europese Gemeenschap en de Staat Israël inzake aanbesteding door de overheid en telecommunicatiebedrijven. Israël heeft deze verdragen inmiddels bekrachtigd, terwijl de verwachting is dat de EG de verdragen op korte termijn zal bekrachtigen.

De leden van de fractie van de PvdA vragen waarom er geen concrete instrumenten geschapen zijn ter voorkoming of beperking van illegale migratiestromen. Hierop antwoorden wij dat er geen directe koppeling is gelegd met een terugkeerregeling voor illegaal in de EU verblijvende onderdanen van Israël omdat de discussie binnen de Unie om te komen tot de opneming van dergelijke bepalingen in akkoorden van de Unie nog niet was afgerond ten tijde van het afsluiten van de onderhandelingen met Israël. Op 23 november 1995 heeft de Raad, onder andere op Nederlands initiatief, daartoe een aantal aanbevelingen aangenomen.

Zowel de leden van de fractie van de VVD, als de leden van de fracties van D66 en het RPF vragen naar het onderzoek van de Commissie naar de juridische mogelijkheid van een akkoord tussen de Europese Gemeenschap en de Palestijnse Autoriteit. Tevens vragen de leden van de fractie van de VVD of er bij de Palestijnen verwachtingen zijn gewekt over de mogelijk om een overeenkomst te sluiten met de EG. Hierop antwoorden wij, dat de Commissie van mening is dat een volwaardig Euro-Mediterraan verdrag de Palestijnse Autoriteit een status zou geven die niet wordt voorzien in de bestaande akkoorden tussen de PLO en Israël.

De beperkte bevoegdheden van de Palestijnse Autoriteit zijn vastgelegd in artikel IX van het Israeli-Palestinian Interim Agreement on the West Bank and the Gaza Strip van 28 september 1995. Artikel IX, onder b, van deze Agreement legt vast in welke gevallen de PLO overeenkomsten mag onderhandelen en tekenen ten behoeve van de Palestijnse Autoriteit. Tot deze gevallen behoren onder meer economische overeenkomsten. Op grond hiervan zijn met de PLO onderhandelingen gevoerd over een Euro-Mediterrane interim overeenkomst inzake handel en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap, enerzijds, en de Palestijnse Autoriteit, anderzijds. Op 10 december 1996 werd de tekst van deze interim overeenkomst geparafeerd door de twee onderhandelaars. De interim overeenkomst zal nog tijdens het Nederlandse voorzitterschap ter goedkeuring aan de Raad worden voorgelegd.

Op vragen van de leden van de fracties van de VVD, de RPF en de SGP inzake de volkenrechtelijke status van de Palestijnse Autoriteit en de mogelijkheid van het sluiten van verdragen – dat wil zeggen volkenrechtelijk verbindende internationale overeenkomsten – door de Europese Gemeenschappen dan wel haar lid-staten of andere staten met de Palestijnse autoriteit wil de Regering als volgt antwoorden. Artikel IX, vijfde lid, van de Israeli-Palestinian Interim Agreement on the West Bank and the Gaza Strip van 28 september 1995 dat in dezen van belang is, kwam in vrijwel identieke vorm reeds voor in artikel VI, tweede lid, van de Israeli-Palestine Liberation Organization Agreement on the Gaza Strip and the Jericho Area van 4 mei 1994.

Onderdeel (a) in beide bepalingen maakt duidelijk dat de Palestijnse Autoriteit behoudens het hieronder gestelde geen bevoegdheden heeft in de sfeer van de buitenlandse betrekkingen (waaronder begrepen het vestigen van ambassades, consulaten of andere soorten van buitenlandse missies of posten in het buitenland dan wel het toelaten van het vestigen daarvan op de Westelijke Jordaanoever of in de Gaza strook, of het uitoefenen van diplomatieke functies). Uit deze paragraaf blijkt voorts, dat verdragsluitende bevoegdheid niet aan de Palestijnse Autoriteit toekomt. Volgens onderdeel (b) van deze bepalingen komt de bevoegdheid tot het sluiten van overeenkomsten ten behoeve van de Palestijnse Autoriteit toe aan de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie in bepaalde limitatief opgesomde gevallen. Tot die gevallen behoren bepaalde in de bijlage bij het verdrag gespecificeerde economische overeenkomsten, overeenkomsten met donorlanden inzake hulp aan de Palestijnse Autoriteit, overeenkomsten ter uitvoering van bepaalde reeds overeengekomen of nog over een te komen regionale ontwikkelingsplannen, en tenslotte overeenkomsten op het gebied van cultuur, wetenschap en onderwijs. Als voorbeeld van de eerste categorie van verdragen kan worden verwezen naar het hierboven genoemde interim verdrag met de PLO.

Het voorgaande sluit evenwel niet uit dat de Palestijnse Autoriteit contacten kan onderhouden met vertegenwoordigers van buitenlandse mogendheden of internationale organisaties en dat op de Westoever en in de Gaza strook vertegenwoordigende kantoren anders dan de bovengenoemde ambassades en dergelijke mogen worden gevestigd ten behoeve van de uitvoering van de door de PLO ten behoeve van de Palestijnse Autoriteit te sluiten overeenkomsten. Dat soort zaken zullen dan volgens onderdeel (c) van de bovengenoemde bepaling niet als «buitenlandse betrekkingen» worden beschouwd.

Uit het voorgaande blijkt dat de Palestijnse Autoriteit zelve geen volkenrechtelijke status bezit en ook geen verdragsluitende bevoegdheid heeft. De Palestijnse Autoriteit zal slechts als bevoordeelde kunnen fungeren uit hoofde van door de PLO ten behoeve van de Palestijnse Autoriteit te sluiten overeenkomsten.

Verder vragen deze leden naar de besluitvormingsprocedure binnen de Associatieraad. Hierop antwoorden wij dat de Associatieraad besluit op basis van unanimiteit. De Europese Unie wordt vertegenwoordigd door de leden van de Raad van de Europese Unie en de leden van de Commissie. Het gemeenschappelijk standpunt van de EU wordt, afhankelijk van het onderwerp en de daarmee samenhangende interne bevoegdheidsverdeling, vastgesteld bij gekwalificeerde meerderheid dan wel unanimiteit.

Ook vragen de leden van de fractie van de VVD naar de politieke dialoog, en met name in het geval deze niet in het kader van de Associatieraad plaatsvindt. De politieke dialoog, zo antwoorden wij, kan ook plaatsvinden tijdens ontmoetingen tussen (afgevaardigden van) de Europese Unie en Israëlische vertegenwoordigers, zowel op ambtelijk als op politiek niveau. De EU wordt vertegenwoordigd door de leden van de Raad – al dan niet in Trojka verband – van de Europese Unie en de leden van de Commissie. Gezien de aard van de dialoog geschiedt besluitvorming over het door de Unie in te nemen standpunt met unanimiteit.

De leden van de fractie van de VVD vragen wat, gezien de inhoud van de aan de Slotakte gehechte briefwisseling waarin wordt gesteld dat de hangende kwesties in verband met de toepassing van het verdrag van 1975 zijn opgelost, de inhoud van deze oplossing is. Hierop antwoorden wij dat een aantal bestaande problemen bij de toepassing van het verdrag van 1975 (oneffenheden van Israëlische kant) en marge van de onderhandelingen van het onderhavige verdrag is besproken en inhoudelijk tot een voor beide partijen aanvaardbare oplossing gebracht. Zo werd onder andere met Israël overeengekomen dat de verkoopbelasting «tamah» niet langer discriminatoir zou worden toegepast en deed Israël de toezegging zijn systeem van invoervergunningen niet langer toe te passen ten aanzien van producten van oorsprong uit de Gemeenschap. In praktijk blijken de belemmeringen voor het handelsverkeer inmiddels grotendeels te zijn weggenomen, terwijl Israël heeft toegezegd, daar waar nodig, ook in formele zin (door aanpassing van de relevante wet- en regelgeving) nog voor de inwerkingtreding van het onderhavige verdrag de nodige aanpassingen te zullen doorvoeren.

Op de vraag van deze leden, en ook de leden van de fractie van de VVD vragen hiernaar, wat de reden is dat de EG en Israël pas binnen drie jaar na inwerkingtreding van het verdrag de mogelijkheden willen onderzoeken om elkaar concessies te doen voor visserijproducten, kan geantwoord worden dat beide onderhandelingspartners de overtuiging hadden dat de situatie tijdens de onderhandelingen zodanig was, dat geen zinvolle wederzijdse concessies mogelijk waren. Wel is met de afspraak om uiterlijk binnen drie jaar de situatie opnieuw te onderzoeken aangegeven, dat ook in de visserijsector concessies tot de mogelijkheden gerekend mogen worden.

Tevens vragen de leden van de fractie van de VVD welke van de in het verdrag genoemde Israëlische landbouwproducten een waterintensieve productiewijze kennen, en wat de EG door middel van haar handelsbeleid kan doen om de overgang in Israël naar een minder waterintensieve landbouw te stimuleren.

Hierop antwoorden wij dat van de zijde van Israël bij de onderhandelingen is verzocht om het quotum voor sinaasappelen te verlagen en het quotum voor deze zogenaamde «easy peelers» te verhogen. De reden hiervoor was dat de «easy peelers» een minder waterintensieve teelt vergen dan de normale klassieke sinaasappelen. De EU heeft dit verzoek om deze reden dan ook kunnen accepteren.

De leden van de fracties van D66, GroenLinks en de SGP vragen het verband tussen schendingen van de rechten van de mens en de mogelijkheid om het verdrag op te schorten. Hierop antwoorden wij dat opschorting van een verdrag het zwaarste sanctiemiddel is voor het niet nakomen van een verplichting van het verdrag waaronder de eerbiediging van mensenrechten (artikel 2). Ingevolge dit artikel maakt de eerbiediging van de mensenrechten een essentieel onderdeel uit van het verdrag. Schending van de mensenrechten door één van de verdragspartijen houdt dan ook een materiële schending van het Euro-mediterrane verdrag zelf in. Het uiterste signaal, namelijk het inroepen van de opschortingsclausule vanwege niet-naleving van de mensenrechtenverplichtingen, zal alleen geschieden wanneer andere mogelijkheden (zoals stille diplomatie en open dialoog) niet het gewenste resultaat hebben opgeleverd.

De leden van de D66-fractie vragen hoe de Israëlische regering de rol van de Europese Unie in het vredesproces ziet. Hierop antwoorden wij dat de Israëlische regering de Europese rol in het vredesproces, die complementair zal zijn aan die van de Verenigde Staten, heeft verwelkomd.

Op de vraag van de leden van de fractie van GroenLinks of het waar is dat artikel 2 van het verdrag verwijst naar het ius cogens inzake mensenrechten, en naar alle door Israël geratificeerde mensenrechtenverdragen, zoals het Internationaal Verdrag inzake Burger en Politieke rechten, het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten, het Verdrag inzake de Rechten van het Kind, het Internationaal Verdrag tegen foltering en andere vormen van wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, antwoorden wij dat de verwijzing in dit artikel naar de mensenrechten kan worden begrepen als de mensenrechten, neergelegd in de diverse hogergenoemde verdragen, waarbij Israël partij is. Het begrip mensenrechten, zoals bedoeld in artikel 2 van het verdrag, ziet in beginsel niet op verdragen van het internationaal humanitair recht, waar Israël partij bij is, zoals de Vierde Geneefse Conventie.

Dit sluit niet uit dat, gelet op de relatie tussen mensenrechten en internationaal humanitair recht bij de toepassing van het onderhavige verdrag, rekening kan worden gehouden met de verdragen van het internationaal humanitair recht.

Ook vragen deze leden hoe de regering denkt dat, in het geval het onderhavige verdrag bekrachtigd is (en in werking getreden), een verbetering van de mensenrechtensituatie in Israël, de bezette gebieden en het autonoom gebied van de Palestijnse Autoriteit kan worden bereikt.

Hierop antwoorden wij dat, hoewel het verdrag niet primair de verbetering van de mensenrechtensituatie als doel heeft, het verdrag wel, als gevolg van de daarin opgenomen mensenrechtenclausules en de politieke dialoog, kan bijdragen tot de verbetering van de mensenrechtensituatie. Zoals hierboven reeds is gememoreerd, ligt het in het voornemen met de PLO een separate overeenkomst te sluiten.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen naar de relatie tussen enerzijds de veiligheidsclausule in het verdrag (artikel 76) en anderzijds de mensenrechtenclausule (artikel 2 en preambule) en internationale mensenrechtenverdragen, in het bijzonder het Internationaal Verdrag inzake Burger en Politieke Rechten. Hierop antwoorden wij als volgt. De in artikel 2 weergegeven mensenrechtenclausule beheerst, zoals de tekst ook aangeeft, alle overige bepalingen van het verdrag en is dan ook daarom een prominente plaats in de tekst toegekend. Dat wil zeggen dat alle activiteiten die door partijen worden ondernomen op basis van het verdrag te allen tijde de mensenrechtentoets dienen te doorstaan.

De in artikel 76 opgenomen veiligheidsclausule verwijst weliswaar eveneens naar alle overige bepalingen van het verdrag, maar is in negatieve zin geformuleerd:

het verdrag staat niet in de weg aan de mogelijkheid tot het nemen van de aldaar specifiek genoemde maatregelen. Daarmee biedt artikel 76 echter geen rechtsbasis voor het nemen van die maatregelen. Die basis moet elders worden gevonden. En waar die basis ook gevonden wordt, onomstotelijk staat vast dat partijen in al hun doen en laten gebonden zijn aan verplichtingen die zij onder internationaal recht op zich hebben genomen. Een van de belangrijkste verplichtingen – de fractieleden van GroenLinks wezen er reeds op – is de naleving van mensenrechtenverdragen waaronder het Internationaal Verdrag inzake Burger en Politieke Rechten, waarbij zowel Israël als alle landen van de Europese Unie partij zijn. Zij hebben zich ten overstaan van de internationale gemeenschap verplicht de bepalingen daarvan na te leven, met inbegrip van de zogenoemde «non-derogable» rechten van de mens (artikel 4 van het laatstgenoemde verdrag), oftewel rechten die nooit beperkt mogen worden in geval van een noodtoestand.

De toepassing van de veiligheidsclausule (artikel 76 van het onderhavige verdrag) wordt dan ook in ieder geval beperkt door deze «non-derogable» rechten. Van deze bepalingen van mensenrechtenverdragen mogen zij niet bij bilateraal verdrag afwijken.

Artikel 2 is in feite slechts een bevestiging van deze gebondenheid en brengt tot uitdrukking dat de partijen zich bij de tenuitvoerlegging van het onderhavige verdrag begrensd weten door bestaande verplichtingen op het gebied van de mensenrechten.

De leden van de fractie van het RPF vragen naar de voorbereiding van een Euro-Mediterraan akkoord met Syrië. Deze leden menen dat, gelet op de mensenrechtenschendingen in Syrië en het vredesproces in het Midden-Oosten, geen prioriteit aan onderhandelingen met Syrië moet worden gegeven. Hierop antwoorden wij dat sinds april 1996 de Commissie een aantal malen verkennende besprekingen heeft gevoerd met de Syrische autoriteiten over de mogelijke inhoud van een Euro-Mediterraan verdrag. Een nieuwe gespreksronde is voorzien voor begin maart 1997. In het kader van het Euro-Mediterrane partnerschap en met name de instelling van een Euro-Mediterrane vrijhandelszone worden Euro-Mediterrane verdragen voorzien met negen partners, waaronder Syrië. Vanwege economische en politieke obstakels wordt echter geen bijzondere spoed betracht bij de voorbereidingen voor het sluiten van een dergelijk verdrag met Syrië.

Overigens wordt ook van Syrische zijde weinig haast gemaakt om de voorbereidende besprekingen af te ronden.

De leden van de RPF-fractie vragen in hoeverre de gemaakte afspraken ten aanzien van verse snijbloemen, rozen en anjers alsmede de exotische bloemen nadelig uitvallen voor de Nederlandse tuinbouw. De EU heeft concessies die zijn gegeven aan Israël voor rozen en anjers via een minimum invoer prijssysteem geclausuleerd, zo antwoorden wij. De rechtenvrije toegang tot de EU van de zogenaamde exotische bloemen is kwantitatief beperkt tot 5000 ton en geldt alleen voor een bepaalde periode van het jaar (1 november tot en met 15 april).

Bovendien gaat het om variëteiten die niet rechtstreeks concurreren met Nederlandse bloemen. De EU heeft rechtenvrije toegang voor snijbloemen gekregen voor een referentie hoeveelheid van 1000 ton. Bovendien zijn via Protocol no. 3 betreffende de gewasbescherming jarenlange problemen die op dit vlak bestonden, op een voor de EU gunstige wijze opgelost. Nederland zal als grootste producent van snijbloemen in de EU zeker van deze concessies kunnen profiteren.

De leden van de fractie van de SGP vragen of op dit moment het maximaal mogelijke is bereikt in de verruiming van de handelsbetrekkingen tussen Israël en de EG. Tevens vragen zij of de regering mogelijkheden ziet om tot verdere verruiming over te gaan en of kan worden aangegeven welk effect dit verdrag naar verwachting zal hebben op de omvang van de handelsnormen tussen de EU en Israël. Hierop antwoorden wij als volgt. Het verdrag met de daarin opgenomen concessies moet op dit moment als het maximaal haalbare worden beschouwd.

Aangezien de onderlinge handel met betrekking tot industrieproducten tussen Israël en de EG al sinds 1989 geliberaliseerd is, liggen de mogelijkheden om tot een verdere verruiming van de handelsbetrekkingen te komen met name op het gebied van de verdere liberalisering van de handel in landbouwproducten en het diensten- en kapitaalverkeer. Aan deze verruiming kan, naast bijvoorbeeld in multilateraal WTO-kader, worden gewerkt op basis van het onderhavige verdrag dat de aanzet geeft om in de nabije toekomst te komen tot verdergaande onderhandelingen tussen de EU en Israël op genoemde terreinen. Bijvoorbeeld op het gebied van landbouwproducten zijn beide partijen het met elkaar eens dat het verdrag aanknopingspunten biedt voor verdere concessies op basis van wederkerigheid, getuige hetgeen in de artikelen 7 en 10 van het verdrag is opgenomen.

Of in de toekomst concrete resultaten geboekt kunnen worden zal met name afhangen van de houding van Israël terzake. Het moge duidelijk zijn dat het algemene streven van de Nederlandse regering in dergelijke processen is te komen tot een zo groot mogelijke liberalisatie in al deze sectoren.

Overigens blijft in het kader van een eventuele verruiming van de handelsbetrekkingen tevens van cruciaal belang of de private sector ook in de toekomst op de kansen, die de ontwikkelde markt van Israël biedt, wenst in te spelen.

De leden van de fractie van de SGP vragen tevens naar culturele samenwerking.

Hierop antwoorden wij dat er nog geen bedragen zijn voorbestemd voor de culturele samenwerking tussen de Europese Unie en Israël en het valt nog niet te voorzien welke culturele projecten in dit kader zullen worden ondersteund. De bepalingen inzake de culturele samenwerking moeten vooral worden gezien als een intentieverklaring.

Deze leden willen tevens weten hoe de besluitvorming inzake de opschorting van het verdrag is geregeld, nu naast de Europese Gemeenschap ook de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) en hun lid-staten partij zijn bij het verdrag. Hierop antwoorden wij dat het feit dat de EGKS tevens partij is bij het verdrag niet noodzakelijkerwijs betekent dat voor de afstemming van hun standpunten bij de uitvoering van dit verdrag tussen de Gemeenschappen en de lid-staten afwijkende procedures moeten worden toegepast.

Het optreden van de Gemeenschappen en van de lid-staten zal onderling moeten worden afgestemd. Voorzover bij een besluit om verdragsbepalingen op te schorten, het een materie betreft, waarvoor de Gemeenschappen bevoegd zijn, zal een dergelijk besluit in overeenstemming met de daarop van toepassing zijnde bepalingen uit de verdragen moeten worden genomen.

Voorzover het onderwerpen betreft, die tot de bevoegdheden van de lid-staten moeten worden gerekend, zal in onderlinge overeenstemming door de lid-staten terzake moeten worden beslist.

De leden van de fractie van de SGP vragen tenslotte of de opschortingsclausule in geval van ernstige schending van de mensenrechten onderdeel uitmaakt van alle gesloten of nog te sluiten Euro-Mediterrane verdragen. Hierop antwoorden wij dat de eerbiediging, de bevordering en de bescherming van de rechten van de mens en de democratische beginselen een essentieel onderdeel vormen van de betrekkingen tussen de Europese Gemeenschap en de derde landen. Er wordt naar gestreefd om associatie-overeenkomsten, economische en samenwerkingsovereenkomsten van bepalingen te voorzien die de mogelijkheid creëren om tot opschorting, of beëindiging over te gaan indien één der partijen geen uitvoering geeft aan één van de essentiële elementen van het verdrag.

Eerbiediging van de democratische beginselen en de rechten van de mens die ten grondslag liggen aan het interne en internationale beleid van partijen vormt zo'n essentieel element. De reeds tot stand gekomen Euro-Mediterrane verdragen met Tunesië en Marokko kennen een dergelijke bepaling, en de Unie streeft ernaar om ook in de nog volgende Euro-Mediterrane verdragen een dergelijke clausule op te nemen.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

H. A. F. M. O. van Mierlo

De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,

M. Patijn

BIJLAGE (BEHOREND BIJ VRAAG 19)

Overzicht van de handelsbetrekkingen tussen Nederland en Israël in 1995, onderverdeeld in industrieproducten, landbouw- en visserijproducten en kapitaalverkeer

Nederlandse uitvoer naar IsraëlEenheid: 1 000 000,–
  jan-dec
   
 TOTAAL961,5
   
 TOTAAL LANDBOUW115,6
   
0Voeding en levende dieren77,5
02Zuivelproducten en eieren1,3
022Melk, room en melkprod., ex. boter en kaas0,4
03Vis, schaal- en weekd., incl. bereidingen15,1
034Vis; vers, gekoeld of bevroren13,1
04Granen en graanprodukten6,6
048Graanprep., incl. vruchte- en groentemeel5,8
05Groenten en fruit19,1
054Groenten en wortels, vers, gekoeld, bevr.12,4
056Groenten en wortels; bereid of verduurz.3,0
06Suiker en suikerwerken, honing5,6
07Koffie, thee, cacao, spec. en fabr. daarvan10,9
072Cacao7,1
09Bereide voedingsmiddelen n.a.g9,6
098Bereide voedingsmiddelen n.a.g9,2
   
11Dranken10,7
   
29Andere ruwe dierl. en plant. produkten9,8
292Ruwe plantaardige produkten n.a.g.9,0
   
4Dierl. en plantaardige oliën en vetten17,2
42Plantaardige oliën en vetten10,4
421Plantaardige fijne oliën en vetten10,3
431Bereide oliën en vetten; was (niet cons.)6,7
   
 TOTAAL lNDUSTRIE845,8
   
5Chemische produkten263,3
51Organische chemische produkten43,8
511Koolwaterstoffen n.a.g.12,8
513Carbonzuren10,1
515Org. verbindingen, heterocyclische verb.8,2
52Anorganische chemische produkten6,4
53Kleur, looi- en verfstoffen19,6
533Pigmenten, verven, vernissen e.d. prod.16,0
54Medicinale, farmaceutische produkten16,9
541Medicinale, farm. prod. (- sitcgroep 542)6,2
542Geneesmiddelen (incl. veterinaire geneesm)10,6
55Eth. oliën, parf., zeep en reinigingsmidd.16,8
551Etherische oliën en reukstoffen10,6
57Kunststof in primaire vormen100,2
571Polymeren van ethyleen, in prim. vormen25,2
572Polymeren van styreen, in primaire vormen8,1
574Polyacetalen e.d. in primaire vormen48,1
575Ander kunststof, in primaire vormen13,7
58Werken van kunststof n.a.g.10,7
582Platen, vellen, foliën e.d. van kunststof9,6
59Andere chemische produkten n.a.g.39,9
592Zetmeel, inuline en tarwegluten e.d.11,7
597Smeermiddelen, dopes, antivriespreparaten10,3
598Andere chemische produkten n.a.g.11,2
   
6Fabrikaten, gerangschikt naar grondstof143,1
62Rubberwaren, n.a.g.8,4
625Buiten- en binnenbanden van rubber7,1
64Papier, karton en artikelen daarvan21,1
641Papier en karton14,4
65Garens, weefsels e.d.42,5
651Garens33,2
66Fabr. van niet-metaalhoudende mineralen4,3
667Edelstenen, halfedelstenen en parels0,9
67lJzer en staal15,4
672Ingots e.d. vormen van ijzer of staal3,7
674Prod. van niet geleg. staal, geplatteerd4,3
68Non-ferrometalen27,2
684Aluminium en aluminiumlegeringen (ruw)25,1
69Metaalwaren, n.a.g.19,6
   
7Machines en vervoermaterieel364,6
71Generatoren en motoren5,3
714Straalmotoren; schroef- en gasturbines0,9
72Gespecialiseerde machines30,7
721Landbouwmachines (behalve tractors)3,3
726Mach. voor de drukkerij en boekbinderij5,3
727Machines voor de voedingsindustrie6,3
728Machines en toestellen n.a.g.8,5
74Diverse machines, n.a.g.39,5
744Mechanisch transportmaterieel12,0
745Andere niet-elektrische machines6,2
75Kantoor- en autom. geg. verwerkende mach.51,4
752Automatische gegevens verwerkende mach.33,6
759Onderdelen en toebehoren voor machines12,6
77Elektrische apparaten, n.a.g.60,7
774Elektromedische en radiologische app.11,3
775Apparaten voor huishoudelijk gebruik9,8
776Elektronenbuizen, transistors e.d.18,0
778Elektrische machines en apparaten n.a.g.8,2
78Voertuigen voor wegvervoer166,5
782Automobielen voor goederenvervoer110,5
783Overige automobielen38,0
784Delen en onderdelen voor automobielen14,7
   
8Diverse gefabriceerde goederen61,7
87Instr. en app. voor beroepsuitoefening11,7
872Medische instrumenten en apparaten6,1
89Diverse fabrikaten, n.a.g.30,8
893Artikelen van kunststof, n.a.g.8,8
Nederlandse uitvoer naar lsraëlEenheid: 1 000 000,–
  jan-dec
   
 TOTAAL1036,2
   
 TOTAAL LANDBOUW290,3
   
0Voeding en levende dieren89,1
05Groenten en fruit67,6
054Groenten en wortels, vers, gekoeld, bevr.16,6
057Fruit; vers of gedroogd36,3
059Ongegiste groente- en vruchtesappen11,2
09Bereide voedingsmiddelen n.a.g8,7
098Bereide voedingsmiddelen n.a.g8,7
   
272Natuurlijke meststoffen18,1
29Andere ruwe dierl. en plant. produkten181,7
292Ruwe plantaardige produkten n.a.g.181,7
   
 TOTAAL INDUSTRIE745,8
   
28Metaalertsen en metaalafvallen20,2
288Resten van non-ferrometalen15,8
   
3Minerale brandstoffen, smeermiddelen e.d.0,8
33Ruwe aardolie en aardolieprodukten0,8
334Geraffineerde produkten van aardolie0,8
   
5Chemische produkten287,4
51Organische chemische produkten65,9
511Koolwaterstoffen n.a.g.15,5
515Org. verbindingen, heterocyclische verb.32,2
52Anorganische chemische produkten53,0
522Anorg. chem. elementen, oxyden, halogeenzout34,7
523Metaal- en peroxozouten van anorg. zuren18,2
54Medicinale, farmaceutische produkten11,7
56Kunstmatige meststoffen115,2
562Kunstmatige meststoffen115,2
58Werken van kunststof n.a.g.19,4
582Platen, vellen, foliën e.d. van kunststof14,8
   
6Fabrikaten, gerangschikt naar grondstof97,2
63Kurk- en houtwaren, behalve meubelen14,1
634Fineer-, duplex-, triplexhout e.d.14,1
65Garens, weefsels e.d.21,5
66Fabr. van niet-metaalhoudende mineralen12,4
667Edelstenen, halfedelstenen en parels10,9
68Non-ferrometalen16,0
684Aluminium en aluminiumlegeringen (ruw)15,4
69Metaalwaren, n.a.g.19,0
   
7Machines en vervoermaterieel214,6
72Gespecialiseerde machines14,2
74Diverse machines, n.a.g.20,6
75Kantoor- en autom. geg. verwerkende mach.106,8
751Kantoormachines64,9
752Automatische gegevens verwerkende mach.20,2
759Onderdelen en toebehoren voor machines21,6
76Toestellen voor telecommunicatie25,6
764Toest., onderdelen voor telecommunicatie23,6
77Elektrische apparaten, n.a.g.16,4
778Elektrische machines en apparaten n.a.g.8,2
79Ander vervoermaterieel24,7
792Lucht- en ruimtevaartuigen; delen24,7
   
8Diverse gefabriceerde goederen113,1
84Kleding en toebehoren45,5
843Heren-, jongenskleding van brei-, haakwerk8,4
845Babykleding e.d.; kleding van textiel n.a.g.16,2
846Kledingtoebehoren van textielstoffen11,0
87lnstr. en app. voor beroepsuitoefening18,3
874Meet-, controle- en analyse instrumenten16,0
89Diverse fabrikaten, n.a.g.42,9
893Artikelen van kunststof, n.a.g.22,2

Kapitaalverkeer Israël. Betalingsverkeer van de niet monetaire sectoren in miljoenen guldens

  19911992199319941995dec '95, nov '96
 Lopende rekening op kasbasis       
        
 Goederenverkeer      
1.1.1Ontvangsten goederenuitvoer6476689191 0351 1551 253
1.1.2Uitgaven goedereninvoer7707307949021 0921 232
1.1Saldo goederenverkeer– 123– 621251336320
        
 Onzichtbaar verkeer       
1.2.1.Ontvangsten140143188152180196
1.2.2Uitgaven170214174168227319
1.2Saldo onzichtbaar verkeer– 30– 7113– 16– 48– 126
1Saldo lopende rekening op kasbasis– 154– 13313811715105
        
 Lang kapitaalverkeer particuliere sector1      
        
 Toeneming (+) van verplichtingen       
2.1.1Verkoop/terugkoop (–) van NL effecten610– 64– 99198228
2.1.2Directe investeringen in Nederland– 128307480
2.1.3Opneming van leningen00– 1120
2.1.4Overige verplichtingen– 40– 45– 43– 22– 4– 2
2.1Totale toeneming (+) van verplichtingen– 45– 27– 77– 46204226
        
 Toeneming van vorderingen       
2.2.1Aankoop (–)/verkoop van buitenl. effecten– 1186– 10471– 35– 204
2.2.2Directe investeringen in het buitenland– 17– 10– 18– 16– 32– 77
2.2.3Verstrekking van leningen– 10– 2– 14– 2512
2.2.4Overige vorderingen001000
2.2Totaal toeneming (–) van vorderingen– 2877– 12341– 91– 268
2Totaal lang kapitaalverkeer particuliere sector– 7350– 200– 6113– 42
        
 Kort kapitaalverkeer particuliere sector       
        
 Toeneming (+) van verplichtingen       
3.1.1.Rekening-courant en geldmarktbeleggingen– 10039115113
3.1.2Opneming van kredieten000000
3.1.3Overige verplichtingen000000
3.1Totaal toeneming (+) van verplichtingen– 10039116114
        
 Toeneming (–) van vorderingen       
3.2.1Rekening-courant en geldmarktbeleggingen00– 413028– 25
3.2.2Verstrekking van kredieten000000
3.2.3Overige vorderingen533432
3.2Totaal toeneming (–) van vorderingen53– 383431– 22
3Totaal kort kapitaalverkeer particuliere sector53– 377314791
        
 Overig kapitaalverkeer       
4.1Eenzijdige kapitaaloverdrachten– 6– 7– 5– 9– 4– 7
4.2Totaal overheidskapitaalverkeer000000
4Totaal overig kapitaalverkeer– 6– 7– 5– 9– 4– 7
5Totaal kapitaalverkeer (2 t/m 4)– 7546– 2435922542
6Overschot niet monetaire sector (1 + 5)– 229– 87– 105176270– 63
        
De posten 2 tot en met 6 betreffen saldo's
        
De Nederlands Bank – Afdeling Statistische informatie en rapportages

1 Met uitzondering van de posten 1.1.2 en 1.2.2. duidt een minteken op een uitgaande geldstroom.

Naar boven