Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1998-1999 | 25017 nr. 11 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1998-1999 | 25017 nr. 11 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 23 oktober 1998
In het Regeerakkoord is aangegeven dat op de drempel van de 21e eeuw de Nederlandse samenleving in vele opzichten moet worden versterkt, hetgeen over een breed terrein omvangrijke investeringen vergt. Op basis van de integrale, samenhangende benadering uit de Impulsbrief van het vorige kabinet1, heeft invulling van de voor de komende periode ter beschikking staande bedragen, plaatsgevonden. In totaal 6,425 mld. Het kabinet doet van deze nadere uitwerking en concretisering in bijgaande notitie verslag.
De Minister van Economische Zaken,
A. Jorritsma-Lebbink
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
J. P. Pronk
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
T. Netelenbos
De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
H. H. Apotheker
De Minister voor Grotesteden- en Integratiebeleid,
R. H. L. M. van Boxtel
OP DE DREMPEL VAN DE 21E EEUW: HET INVESTERINGSPROGRAMMA VOOR DE RUIMTELIJK-ECONOMISCHE STRUCTUURVERSTERKING (1999–2002)
Zonder een gezonde economische ontwikkeling kan geen sprake zijn van groeiende werkgelegenheid, een stevige sociale samenhang en een goede kwaliteit van milieu en leefomgeving. Dat is de les van de afgelopen jaren.
Het kabinet ziet het grote belang van investeringen in de economische structuur. Daarvoor wil het de komende vier jaar 6,425 miljard gulden extra inzetten. Door publiek-private samenwerking kunnen de effectiviteit en de omvang van deze investeringen groter worden. Deze mogelijke financiële voordelen worden niet op voorhand ingeboekt, maar kunnen als ze zeker zijn worden ingezet om extra investeringen te genereren.
In deze brief wordt, na een korte terugblik, de invulling van de vijf beleidspakketten voor de structuurversterking van Nederland uit het Regeerakkoord zo concreet mogelijk aangegeven. Het kabinet wil nu alleen besluiten over het bedrag voor de komende vier jaar. Als bijlage is per pakket de financiële uitwerking opgenomen. Tot slot wordt aandacht besteed aan de monitoring hiervan en aan het doorzicht naar het investeringsprogramma voor de jaren 2003 tot en met 2010. Aan het einde van deze kabinetsperiode zal daarop een visie worden uitgebracht. Het ligt voor de hand dat ook volgende kabinetten nadere investeringsprioriteiten zullen stellen. De indruk mag dan ook niet ontstaan dat tot 2010 geen additionele investeringsmogelijkheden gevonden zullen worden.
1.1 Regeerakkoord en Regeringsverklaring
In het Regeerakkoord en in de Regeringsverklaring is benadrukt dat er grote tekorten in de samenleving zijn. De sociale, fysieke en kennisinfrastructuur zijn nog onvoldoende toegerust op de eisen van de toekomst en de duurzaamheid en kwaliteit van onze omgeving ligt nog niet op het vereiste, internationaal concurrerende niveau. Aandacht zal daarom ook in deze kabinetsperiode blijven uitgaan naar de noodzakelijke groei van de werkgelegenheid, vernieuwingen in de economie, verbetering van de leefomgeving en de zorg voor kwetsbare groepen. De Nederlandse samenleving moet op de drempel van de 21e eeuw in vele opzichten versterkt worden en dat vergt omvangrijke investeringen over een breed terrein.
Het is immers van groot belang dat ons land zich blijvend profileert door goede en moderne verbindingen met onze Europese partners, een hoogwaardige kennisinfrastructuur, vitale en krachtige steden, een kwalitatief waardevol en economisch vitaal landelijk gebied, een aantrekkelijk vestigingsklimaat, een goed opgeleide beroepsbevolking en een schone en aantrekkelijke omgeving om in te wonen, werken en recreëren.
Door de invoering van de Euro als Europees betaalmiddel en de daardoor verdergaande integratie van de Europese economieën is het op orde zijn van een concurrerende en duurzame ruimtelijk-economische structuur nog extra van belang. Deze is in het Europees kerngebied en ook in ons land opgebouwd uit de grootstedelijke concentraties, de belangrijkste lucht- en zeehavens en de verbindende megacorridors. Het kabinet wil deze positionering van Nederland in Europa versterken.
Conform het Regeerakkoord heeft het kabinet dan ook vijf beleidspakketten voor de ruimtelijk-economische structuurversterking van Nederland opgenomen. Het betreft samenhangende pakketten van nieuwe investeringen alsmede flankerende maatregelen met betrekking tot bereikbaarheid, vitaliteit steden, milieu, ruimtedruk en ruimtelijke kwaliteit en kennis. De investeringen bestrijken de periodes 1999–2002 en 2003–2010. Voor de periode 1999–2002 heeft het kabinet 6 425 miljoen gereserveerd en voor de periode 2003–2010 22 075 miljoen: totaal derhalve 28 500 miljoen.
In de afgelopen jaren is in een drietal brieven de Tweede Kamer een analyse aangereikt inzake de noodzakelijke beleidsinitiatieven voor de versterking van onze concurrentiepositie binnen het Noordwest-Europese economische kerngebied, de verdergaande transformatie naar een duurzame economische ontwikkeling en het vergroten van de bijdrage van de regio's aan de economie.
In de Missiebrief van 1996 zijn de vier belangrijkste uitdagingen voor de komende jaren geïdentificeerd:
– Het zorgen voor voldoende werkgelegenheid voor de groeiende beroepsbevolking. Essentieel hiervoor is een langdurige, duurzame economische groei van 3%, die samen gaat met een beter beheer van ruimte, natuur, biodiversiteit en een absolute daling van emissies, welke voor CO2 in de context van een internationale aanpak is geplaatst.
– Het verbeteren van de bereikbaarheid, vooral in het Westen van ons land, waar deze een bedreiging is gaan vormen voor vitale economische functies.
– Het verstandig omgaan met de ruimtedruk die door de groei van de bevolking, de daarmee samenhangende groei van de werkgelegenheid en mobiliteit is versterkt, door beter gebruik van de bestaande en van de nog niet benutte ruimte.
– Het herstel van de sociaal-economische vitaliteit van de stedelijke centra om de dreiging van sociale tweedeling te keren.
In de Voortgangsrapportage Missiebrief uit 1997 is aan deze vier uitdagingen een vijfde toegevoegd: de noodzaak van meer richtingsgevoel en daadkracht op alle niveaus van het openbaar bestuur. Van belang is verder dat in deze brief een eerste stap is gezet om te komen tot concrete, maar nog niet voldoende samenhangende investeringsplannen, beleidsinstrumenten (zoals heffingen en regelgeving) en kennis om de beleidstekorten weg te werken.
De planbureaus CPB, RIVM, AVV en SCP hebben een groot deel van de investeringswensen geanalyseerd op hun bijdrage aan de aanpak van de uitdagingen. Deze analyse, Kiezen of delen: ICES-maatregelen tegen het licht, is in maart dit jaar aan de Tweede Kamer toegezonden. Ook is het besluitvormingsproces doorgelicht op verbeteropties en zijn de mogelijkheden voor publiek-private samenwerking bezien.
In de derde brief, Impuls voor de Ruimtelijk-Economische Structuur uit maart 1998 zijn de investeringswensen gebundeld tot samenhangende beleidpakketten. Uit de verrichte analyses is gebleken dat de uitdagingen uit de Missiebrief in principe effectief tegemoet getreden kunnen worden door een aanpak van bundeling van investeringen en flankerende instrumenten. Deze pakketten waren illustratief omdat nadere uitwerking, effectiviteitstoetsing en uiteraard politieke besluitvorming nodig zijn alvorens tot uitvoering kan worden overgegaan.
De afgelopen jaren zijn al belangrijke besluiten genomen inzake de Betuweroute, de HSL-Zuid, de uitbreiding van Schiphol met een vijfde baan en het starten van een PKB+ procedure gericht op het oplossen van het ruimtetekort in de Rotterdamse haven, gekoppeld aan de aanleg van natuur- en recreatieterrein indien een Tweede Maasvlakte wordt aangelegd. Tevens is besloten de integratie van milieu en economie te versterken, vooral door de absolute ontkoppeling van economische groei en milieuthema's naderbij te brengen.
Ook in financiële zin is een start gemaakt door de aanpak van concrete en dringende investeringsknelpunten. Voor de periode tot en met 2010 is daarom bijna 12 miljard gulden aan beleidsintensiveringen doorgevoerd. Het beleid gericht op bodemsanering, groen, natuur en landschap is geïntensiveerd. Besloten is vanaf 1998 per jaar structureel 500 miljoen gulden extra van de binnenlandse gasbaten in het FES te laten vloeien. Van de beschikbare middelen is bijna 1,9 miljard gulden bestemd voor de ontsluiting per openbaar vervoer van een viertal VINEX-locaties (Noord-Zuidlijn, IJburg, Hengelo, Deventer) en voor de vergroting van de capaciteit van de A4/A16.
Het kabinet neemt zich voor om, conform het Regeerakkoord, de voeding van het FES eenduidiger te bepalen op een vast percentage van de totale opbrengsten van aardgas. Het kabinet wil een wetsontwerp FES uitbrengen en daarin dit percentage op 41,5% van de zgn. niet-belastingmiddelen (NBM) vaststellen.
1.4 Uitwerking investeringsprogramma Regeerakkoord
Het kabinet wil zo spoedig mogelijk starten met de uitvoering van de investeringen voor de periode 1999–2002 uit de beleidspakketten voor de ruimtelijk-economische structuurversterking uit het Regeerakkoord. De integraliteit en de samenhang zullen daarbij nauwlettend worden bewaakt. Er kunnen echter faseverschillen optreden die een gedifferentieerde uitvoering in de tijd nodig maken. De balans tussen de pakketten zal echter niet verloren mogen gaan.
De departementen zullen bij de behandeling van hun begroting in de Tweede Kamer nader ingaan op de afzonderlijke investeringen op hun terrein. Waar dit nog niet mogelijk is zal verder worden aangegeven hoe de investeringsprojecten zullen worden geconcretiseerd en wanneer daarover wél aan de Tweede Kamer kan worden gerapporteerd.
1.5 PPS, innovatief aanbesteden en snellere besluitvorming
Het kabinet wil een sterke impuls geven aan publiek-private samenwerking bij de realisering van infrastructurele werken in Nederland. Op 26 mei 1998 is het eindrapport «Meer Waarde door Samen Werken» aan de Tweede Kamer aangeboden. In het Regeerakkoord zijn de belangrijkste aanbevelingen uit het rapport overgenomen. Langs de lijnen van dit rapport werkt het kabinet hard aan het vergroten van de betrokkenheid van het bedrijfsleven bij het realiseren van infrastructurele projecten.
PPS biedt kansen op het boeken van efficiëntiewinst en een betere kosten/baten-verhouding en daarom ook op het vergroten van het investeringsbudget. Zo ontstaat een win-win situatie: commerciële kansen voor het bedrijfsleven en meer waar voor het overheidsgeld. De voordelen van een PPS-arrangement moeten een optelsom zijn van lagere kosten door een grotere efficiëntie en hogere transactie- en financieringskosten. Als de uitkomst positief is, dan is er voldoende grond om een PPS-arrangement aan te gaan.
Het ontwikkelen van zo'n arrangement is maatwerk. Het kabinet zal verdergaande vormen van PPS, zoals concessieverlening in combinatie met tolheffing, niet uit de weg gaan. Het privatiseringstraject van de HSL-Zuid is hiervan een goed voorbeeld: het in een openbare aanbesteding verkopen van een concessie aan een private partij voor de exploitatie. Voorwaarde is uiteraard wel dat de beleidsdoelstellingen overeind blijven. Zo zal bijvoorbeeld het toestaan van tolheffing bij een tunnel tot een verschuiving van verkeersstromen kunnen leiden. Van geval tot geval zal daarom moeten worden bezien wat de mogelijkheden zijn en hoe ongewenste neveneffecten kunnen worden voorkomen.
PPS is niet eenvoudig: verschillende doelstellingen, belangen en verantwoordelijkheden tussen private en publieke partijen moeten zodanig op elkaar worden afgestemd dat ook daadwerkelijk een win-win situatie ontstaat. Nadere gesprekken met partijen binnen en buiten de rijksoverheid hebben dan ook uitgewezen dat er sterke behoefte bestaat aan een centraal aanspreekpunt binnen de rijksoverheid op het vlak van PPS, waar de nodige expertise aanwezig is ten behoeve van bedrijfsleven en betrokken departementen. In deze lijn is het kabinet voornemens een kenniscentrum in te stellen, met deskundigheid uit de private en de publieke sector. Dit kenniscentrum, een nieuwe directie van het ministerie van Financiën, zal projectleiders op de verschillende verantwoordelijke departementen ondersteunen in concrete PPS-trajecten, zodat de overheid zich als geheel kan ontwikkelen tot een capabel onderhandelingspartner. Tevens zal deze directie de kwaliteit van PPS-arrangementen bevorderen door in PPS-processen te participeren en via een keurmerk een kwalificatie af te geven over de mogelijkheid bij een concreet project werkelijk tot succesvolle PPS te komen. De directie moet op 1 januari 1999 operationeel zijn.
Er zijn inmiddels veel voorstellen ingediend voor PPS-projecten, rijp en groen door elkaar. Deze zijn zowel afkomstig uit de publieke als uit de private sector. We moeten echter niet dezelfde fouten maken als landen die ons zijn voorgegaan door te snel te veel te willen doen. Publiek en privaat moeten geleidelijk de vereiste capaciteit om PPS-transacties te doen opbouwen. Met de vakdepartementen wordt op dit moment gewerkt aan de selectie van laaghangend fruit-projecten. Projecten die op hun PPS-potentieel worden onderzocht liggen op het vlak van de stedelijke ontwikkeling, wegen, light rail en people-movers, transferia, bedrijventerreinen, groene infrastructuur en kennisinfrastructuur. Ook de projecten die onderdeel uitmaken van de investeringsimpuls worden onderzocht op PPS-potentieel. Het streven is op 1 januari 1999 enkele projecten te hebben geselecteerd.
Innovatief aanbesteden (IA) door de overheid, dat onderdeel uitmaakt van de Clusterbrief, stimuleert de innovatiekracht en creativiteit van bedrijven en kennisinstellingen en kan leiden tot lagere kosten en kwalitatief betere en meer marktgerichte investeringen. De investeringsprojecten die in deze brief worden aangekondigd zullen vrijwel alle door aanbestedingen worden gerealiseerd. De aanbestedende overheidsdiensten worden aangespoord innovatie in de marktsector te bevorderen door (delen van) projecten integraal uit te besteden aan marktpartijen en daarbij functionele, hoge eisen te stellen en de technische uitwerking over te laten aan de markt, bijvoorbeeld door een ontwerpcompetitie. Bij het aanbesteden van het gehele traject van ontwerp tot onderhoud ontstaat ook een extra prikkel om kostenefficiënt te werken. Bovenstaande wordt verder uitgewerkt. Nog dit jaar zal een tussentijdse rapportage over IA naar de Tweede Kamer worden gestuurd.
De realisatie van de investeringen en de ruimtelijke inpassing vergt ook een intensivering van de samenwerking tussen overheden. Het rijk heeft de regie bij belangrijke projecten met een nationale uitstraling. De provincies en gemeenten zullen een sterkere verantwoordelijkheid krijgen voor het opstellen van regionale visies en het realiseren van regionale projecten.
Met het oog op stroomlijning van de besluitvorming van de projecten onder regie van het rijk wordt dit najaar een adviesaanvraag over aanpassing van de Wet op de Ruimtelijke Ordening op dit punt naar de Raad van State gestuurd. Voorop staat het behalen van winst in tijd en kwaliteit door eerdere samenwerking met andere overheden en belanghebbende organisaties.
2 Invulling Investeringsprogramma 1999 – 2002
Het kabinet wil de investeringen in brede samenhang binnen het rijk en tussen het rijk en de mede-overheden bezien. Deze aanpak is succesvol gebleken. Door te toetsen op effectiviteit, onderlinge samenhang en flankerende maatregelen zijn investeringen die in eerste instantie optelden tot ver boven de 100 miljard tot ruim 28 miljard teruggebracht. Zo is een integraal investeringspakket samengesteld dat binnen het rijksbudget in te passen is en dat een waardevolle bijdrage levert aan de realisatie van de beleidsuitdagingen.
Van groot belang voor deze realisatie is het de investeringen uit te voeren in synergie met heffingen, milieuwetgeving, ruimtelijke ordeningsbeleid en arbeidsmarkt- en sociale zekerheidsbeleid. De departementen zullen deze samenhang binnen hun eigen beleid en in relatie tot het beleid van andere departementen moeten vormgeven.
Het kabinet heeft voor elk van de investeringpakketten uit het Regeerakkoord het eerstverantwoordelijk departement verzocht de uitwerking in overleg met de andere betrokken departementen te coördineren. Uiteraard is bij de concretisering van de diverse pakketten het inhoudelijke verband met het reguliere beleid en de meerjarenbegrotingen gelegd. Voor de uitvoering en financiering van de concrete investeringen is bezien waar en in hoeverre publiek-private samenwerking tot effectiviteitsverhoging kan leiden. Ook de fasering in de tijd, wanneer kan het project echt van start, komt aan de orde. Tot slot is ook aandacht besteed aan mogelijk flankerende maatregelen: zijn er ondersteunende prijsmaatregelen mogelijk, kan middels regelgeving de effectiviteit van de maatregel worden vergroot.
De meeste in deze brief opgenomen investeringspakketten zijn op hoofdlijnen en voor zover de uitwerking zulks mogelijk maakt door de planbureaus op hun effectiviteit beoordeeld en onderverdeeld in robuuste, opwaardeerbare en zwakke maatregelen. Waar de concretisering nog moet plaatsvinden, zoals bij Vitaliteit steden (exclusief monumentenzorg) en ICT en Onderwijs zal de planbureaus opdracht worden gegeven een aanvullende toets uit te voeren.
Verder is bezien welke investeringsuitgaven binnen de criteria van het Fonds Economische Structuurversterking (FES) passen en welke rechtstreeks aan de begrotingen van de departementen zullen worden toegevoegd.
2.3 Uitwerking beleidspakketten
De regering heeft in het Regeerakkoord een extra bedrag voor bereikbaarheid gereserveerd van 2 730 miljoen voor de periode 1999–2002. De invulling van dit bedrag is nauw verweven met het Meerjarenprogramma Infrastructuur en Transport 1999–2003 (MIT 1999). Dit programma zal vrijwel gelijktijdig met deze brief verschijnen. Aan de middelen voor de uitvoering van het MIT wordt nu 12 miljard toegevoegd. Toch moeten er nog steeds prioriteiten worden gesteld. Voor een aantal projecten is op korte termijn geen geld. Mogelijk kan private financiering helpen extra investeringen te realiseren.
Het MIT 1999 zal dus duidelijke keuzes bevatten. Daarbij zal onderzocht worden in hoeverre op benuttingsmaatregelen kan worden ingezet.
Deze aanpak van gelijktijdige afweging van projecten en middelen sluit aan bij de aanbevelingen van het Interdepartementale Beleidsonderzoek Inpassing Infrastructuur (IBO). De infrastructuurprojecten zijn gebudgetteerd op een uitvoeringswijze die aan de wettelijke en beleidsmatige eisen voldoet. Daarnaast is voor 2003–2010 2 miljard beschikbaar voor additionele inpassingseisen of voor extra investeringsprojecten. De kabinetsreactie op de IBO Inpassing Infrastructuur zal binnenkort verschijnen.
Bij het hoofdwegennet is gekozen voor het prioriteren van de belangrijke achterlandverbinding (A4 Burgerveen – Leiden en Delft – Schiedam) in relatie tot de mainports Schiphol en Rotterdam en voor de Verlengde Westrandweg, die een samenhang vertoont met de 5e baan op Schiphol. Totaal gaat het in de periode 1999–2002 voor het hoofdwegennet om een bedrag van 780 miljoen. De projectuitgaven voor de A4 Burgerveen – Leiden bedragen in totaal 1 282 miljoen, waarvan 80 miljoen in de periode 1999–2002. Voor de Verlengde Westrandweg bedragen de totale projectuitgaven 600 miljoen, waarvan 455 miljoen in de periode 1999–2002.
Tevens zal een aantal projecten in het Noorden worden uitgevoerd: de A7 – zuidelijke ringweg Groningen (fase 1) ad 45 miljoen (totale projectkosten 283 miljoen), de A7 – zuidelijke omlegging Sneek ad 129 miljoen (start in 2005), de N31 Leeuwarden – Drachten, die in de komende periode 90 miljoen vergt en waarvan de aanleg al in 2000 kan starten (totale projectkosten 175 miljoen), en de N33 Spijk – Eemshaven voor 26 miljoen. In deze bedragen zit een bedrag van in totaal 96 miljoen van de regio en Brussel.
2.3.1.b Regionaal/lokaal vervoer
Op regionaal gebied wordt een aantal belangrijke projecten met een sterk ruimtelijk en economisch karakter in uitvoering genomen. Het betreft onder meer het resterende deel van de Noord-Zuidlijn (CS – Noord) ad 60 miljoen (totale kosten 518 miljoen), de Zuidtangent tweede fase ad 500 miljoen (te starten in 2003), de VINEX-ontsluitingen Rotterdam Carnisselande ad 10 miljoen (totale kosten 100 miljoen) en Rotterdam Nesseland ad 60 miljoen (totale kosten 80 miljoen), Randstadrail voor een bedrag van 70 miljoen van de totale 1,1 miljard en Tramplus fase 2 Rotterdam ad 70 miljoen (totale kosten 130 miljoen).
Verder wordt conform het Regeerakkoord ook een impuls gegeven van 270 miljoen aan de gebundelde doeluitkeringen voor mede-overheden en aan de investeringsbijdrage aan het Onderliggend Wegennet van 360 miljoen in de periode 2003 – 2010.
Bij het personenvervoer over het spoor is de Hemboog als belangrijke schakel rond Amsterdam – Schiphol (een A-project uit de PKB Schiphol) ad 45 miljoen (totale kosten 250 miljoen) opgenomen, alsmede een groot aantal projecten, die overigens pas grotendeels na 2002 echt van start gaan, in het kader van de spoorverdubbeling en aanpassing van de sporen bij Utrecht (totaal 650 miljoen) en Arnhem (totaal 410 miljoen). Tevens wordt een aanzet gegeven voor een programma dat gericht is op het beter benutten van het bestaande spoor. Uit de reguliere middelen van V&W zal op korte termijn de voorbereidende studie voor de Hanzelijn worden gestart. In het MIT 1999 is ook de aanleg van de lijn voor 1 450 miljoen opgenomen. Gestart zou kunnen worden in 2002. Op dit moment ontbreken nog de gegevens die nodig zijn om de planvorming van de Zuiderzeelijn af te sluiten. Deze wordt op korte termijn afgerond, waarbij het streven is voor 2010 met de uitvoering te kunnen beginnen. In relatie tot de Hanzelijn wordt bezien in hoeverre Hanze- en Zuiderzeelijn rivaliserend zijn en welke gevolgen daaraan worden verbonden. De Zuiderzeelijn wordt niet alleen vanuit een nationale, maar ook vanuit een internationale invalshoek bezien. Het kabinet zal aan het eind van deze kabinetsperiode een besluit nemen, ook over de financiering. Bij het aanboren van extra middelen moet niet alleen gedacht worden aan het inzetten van financiële meevallers, zowel binnen het infraprogramma als anderszins, maar ook aan PPS-constructies.
Voor het goederenvervoer over het spoor is de verbinding Roosendaal – Antwerpen van belang. Dit project kan in 2004 van start gaan en vergt een investering van 370 miljoen.
Bij de vaarwegen ligt het accent op de Fries-Groningse kanalen in het Noorden des lands. Daarbij gaat het om investeringen ten bedrage van 280 miljoen, waarvan 10 miljoen tot en met 2002. Dit project kan in 2001 van start gaan. Het project Almelo – Coevorden wordt in de planstudiefase van het MIT opgenomen, mits nut en noodzaak van de subsidieverlening worden aangetoond.
Een aantal projecten uit het pakket bereikbaarheid kan pas starten na de periode 1999–2002. Dit heeft te maken met realistische schattingen inzake de mogelijke aanvangsdatum en met beleidsmatige keuzes in relatie tot de bijdrage van de projecten aan de ruimtelijk-economische structuurversterking en aan het oplossen van vervoerstechnische knelpunten. De uitgaven voor de projecten sluiten daarom niet precies aan op de bedragen die in het Regeerakkoord zijn opgenomen voor het pakket Bereikbaarheid. De in totaal beschikbare middelen worden overigens wel integraal en in samenhang met het Infrafonds ingezet.
In het Regeerakkoord heeft het kabinet zich ten doel gesteld het grote steden-beleid, gericht op het versterken van potenties en het aanpakken van de problemen, voort te zetten. Het accent zal daarbij liggen op versterking van de drie pijlers van het grote steden-beleid: de economische, de fysieke en de sociale infrastructuur.
In het kader van de ruimtelijke en economische structuurversterking wordt voor de versterking van de vitaliteit van de steden 930 miljoen beschikbaar gesteld in de periode 1999–2002. Hieronder vallen investeringen voor bedrijventerreinen, monumentenzorg, stedelijke vernieuwing, lokale milieuhinder en sleutelprojecten. Deze extra middelen wil het kabinet integraal en probleemgericht inzetten. Bij de vormgeving wil het kabinet onder meer het advies van de SER «Samen voor de Stad» betrekken, met name wat betreft het sturen op output in plaats van input en de clustering van middelen voor leefbaarheid, stedelijke vernieuwing, economische stimulering en bevordering arbeidsdeelname.
Het is voor het rijk – en niet in de laatste plaats ook voor de steden zelf – noodzakelijk dat de steden met goed onderbouwde visies en concrete ontwikkelingsprogramma's komen. De invulling van het pakket Vitaliteit steden gebeurt in overleg met de G25-steden in twee fasen. Eind dit jaar wordt een doorstartconvenant gesloten en vóór de zomer van 1999 worden concrete afspraken met de afzonderlijke steden gemaakt. De rijksmiddelen zullen probleem- en kansgericht worden ingezet. Daarnaast telt de kwaliteit van de plannen. Naast de bestaande positie van Groningen en Leeuwarden in het kader van het grote steden-beleid, zal het Noorden meedelen in de zogenoemde niet-rechtstreekse middelen in het kader van het grote steden-beleid. Daarbij hebben Emmen en Assen bijzondere aandacht.
Binnen het pakket Vitaliteit steden is geld gereserveerd voor de herstructurering van de woningvoorraad. Voor de financiering van herstructureringsprojecten in Noord-Nederland komen – binnen het reguliere kader van het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing – ook projecten buiten de hier genoemde steden in aanmerking.
De middelen om de vitaliteit van Lelystad te versterken zullen vooral uit het pakket «Vitaliteit steden» komen, waarbij tevens een verruiming van de bestedingsvrijheid van bestaande ICL-middelen (Interdepartementale Commissie Lelystad) zal worden betrokken.
In het Regeerakkoord is verwoord dat Nederland succesvol is in het ombuigen van de trend dat economische groei gepaard gaat met een evenredige groei van de milieudruk. Dit kabinet heeft de ambitie om deze absolute ontkoppeling van economische groei en de druk op het milieu indien dat vanuit het oogpunt van de kosten reëel is, zelfs ten aanzien van de klimaatgassen binnen bereik te brengen. Het gedachtegoed uit de Nota Milieu en Economie is een richtsnoer voor de investeringen van dit kabinet. Zoals in het Regeerakkoord is aangegeven blijven marktconforme instrumenten daarin centraal staan. Daarbij moet wel worden bedacht dat vrijwillige afspraken tussen overheid en sectoren (zoals convenanten) een traditie zijn die wordt voortgezet. Naast de investeringsimpuls wordt ook een vergroening van het belastingstelsel voorgesteld en is besloten tot het versterken de inzet van technologie en kennis.
Belangrijke knelpunten in het milieubeleid zijn, zo blijkt uit het NMP3, de klimaat-problematiek, ernstige geluidshinder als gevolg van het verkeer, de mest en ammoniakproblematiek, de uitstoot van NOx in het verkeer, de stagnerende aanpak van verontreiniging van (water)bodems, fijn stof en biodiversiteit.
De onderstaande maatregelen betekenen een aanzienlijke intensivering van het milieubeleid ten opzichte van het NMP3.
Voor het realiseren van een omschakeling van maatschappelijke processen naar een duurzame economische ontwikkeling zijn kennis en technologie van groot belang. Deze kan de spanning tussen de verschillende beleidsdoelen wegnemen, leiden tot een afname van de milieudruk en tot extra kansen voor economische ontwikkeling.
Dit kabinet stelt in deze kabinetsperiode 60 miljoen aan extra middelen beschikbaar voor milieurelevante technologie.
De middelen worden in deze kabinetsperiode voor éénderde ingezet op de Uitbreiding Programma Milieutechnologie (ProMT), bedoeld om nieuwe instrumenten zoals beschreven in de nota Milieu en Economie en het NMP3 verder te ontwikkelen en toe te passen. Deze instrumenten zijn met name geschikt om nieuwe strategische thema's te verkennen, technologische veranderingsprocessen versneld op gang te brengen en milieubesparende producten en diensten rijp te maken voor marktintroductie.
De overige tweederde van de middelen, 40 miljoen, worden in deze kabinetsperiode ingezet voor een uitbreiding van de regeling Economie, Ecologie en Technologie (EET). Dit programma richt zich op het stimuleren van technologische doorbraken die op een termijn van 5 tot 20 jaar moeten leiden tot daadwerkelijke economische én ecologische voordelen.
2.3.3.b Duurzame energie-impuls en klimaatbeleid
In deze kabinetsperiode zal het kabinet binnen het klimaatbeleid concrete en herkenbare nieuwe stappen zetten om in de periode 2008–2012 te kunnen voldoen aan de 6% reductieverplichting die Nederland als gevolg van het Kyoto-Protocol en binnen de EU-lastenverdeling onder voorwaarden is aangegaan.
De regulerende energiebelasting wordt per 1 januari 1999 verhoogd en van de opbrengst komt circa 15% (vanaf 2001 500 miljoen per jaar) beschikbaar voor fiscale stimulering van energiebesparing. Voor reducties bij de overige broeikasgassen wordt een apart reductieplan voorbereid waarvoor 50 miljoen wordt uitgetrokken uit al eerder gereserveerde middelen. Daarnaast wordt 800 miljoen beschikbaar gesteld voor projecten gericht op reductie van broeikasgassen in ontwikkelingslanden en in Midden- en Oost-Europa, waarbij Nederland een deel van de reductiewinst mag inboeken.
Met het oog op de 10% doelstelling voor duurzame energie (in 2020) komt er een aparte investeringsimpuls (voor deze regeerperiode 80 miljoen), zowel gericht op nu beschikbare technieken (warmtepompen en biomassa) als op technieken voor de lange termijn (zon-pv).
Om de kosteneffectiviteit van het klimaatbeleid te kunnen verbeteren, komt er een experiment met verhandelbare rechten.
Met deze maatregelen wil het kabinet een substantiële vermindering van de CO2-emissies realiseren.
De waterbodem in Nederland is op vele plaatsen ernstig verontreinigd. In rijkswateren zijn meer dan 200 locaties aangewezen. In regionale wateren is eveneens een groot aantal verontreinigingen bekend, maar is de omvang nog niet volledig in kaart gebracht. In gemeentelijke wateren zijn recent inventarisaties uitgevoerd. De verontreiniging leidt tot hoge kosten van onderhouds- en saneringsbaggerwerk waardoor de functies van de wateren zijn bedreigd.
In het Regeerakkoord is 115 miljoen beschikbaar gesteld in de periode 1999–2002 voor de aanpak van verontreinigde waterbodems. De middelen worden ingezet voor de realisering van additionele stort- en verwerkingsfaciliteiten (waarschijnlijk Koegorspolder en Molengreend), voor sanering in regionale wateren en voor de programmering van aanpak van verontreinigde waterbodems in gemeentelijke en regionale wateren. Dit zal in samenhang gebeuren met de aanpak van verontreinigde waterbodems in rijkswateren, overeenkomstig de bestuurlijke afspraken die daartoe zijn gemaakt tussen VNG, IPO, Unie van Waterschappen, V&W en VROM. Voor de programmering, die de basis legt voor de uitvoeringsplanning, is in deze kabinetsperiode 20 miljoen beschikbaar (15 miljoen voor gemeentelijke en 5 miljoen voor regionale waterbodems). Daarnaast zal in deze kabinetsperiode een beperkte versnelling van de sanering in regionale wateren plaatsvinden. Hiervoor komt 10 miljoen beschikbaar. Van de middelen voor sanering van waterbodems zal naar verwachting ook een deel in het Noorden worden besteed.
Met het beleidspakket van het NMP3 worden de huidige doelstellingen voor NOx en geluidshinder niet gerealiseerd. Met de aanvullende maatregelen in het Regeerakkoord wil het kabinet een deel van dit beleidstekort verminderen.
In het Regeerakkoord is aangegeven dat mede gelet op de EU-Nitraatrichtlijn aanvullend beleid noodzakelijk is voor nitraatuitspoeling, ammoniak en fosfaatverzadigde gronden. Het aanvullend ammoniak- en fosfaatbeleid zijn specifiek gericht op de ecologisch waardevolle en kwetsbare gebieden.
Van de in het Regeerakkoord binnen het cluster ruimtedruk en ruimtekwaliteit gereserveerde middelen voor reconstructie (2.3.4.e) zal een substantieel deel, 100 miljoen in de periode 1999–2002, worden uitgetrokken voor maatregelen om de bovengenoemde doelstellingen te realiseren. Uit de «overige NMP3 opties» wordt 30 miljoen voor de periode 1999–2002 en 120 miljoen voor 2003–2010 uitgetrokken voor het aanvullend stikstofbeleid buiten de kwetsbare gebieden, ook in het Noorden.
Uit het vigerend beleid wordt voor de periode 1999–2010 een bedrag van 250 miljoen beschikbaar gesteld voor aanvullend stikstof-, ammoniak- en fosfaatbeleid.
De invulling van de conform het Regeerakkoord resterende 65 miljoen van het onderdeel Overige NMP3-opties zal nader worden uitgewerkt alvorens het kabinet tot definitieve voorstellen zal komen.
2.3.4 Ruimtedruk en Ruimtelijke kwaliteit
In het Regeerakkoord is de uitdaging verwoord om het beschermen van de ruimtelijke kwaliteit van ons land te verwezenlijken gegeven de combinatie van bevolkingsgroei, toenemende mobiliteit, ruimtebeslag van wonen, werken en recreëren en de wens om de natuur meer kansen te geven.
In de Impulsbrief wordt daarom de opgave geschetst om enerzijds tegemoet te komen aan de gerechtvaardigde verlangens op het terrein van wonen, werken, reizen en recreëren en anderzijds de kwaliteit van de leefomgeving en collectieve goederen als natuur, landschap en cultuurhistorie te versterken. Voor het landelijk gebied gaat het om versterking en verbreding van de plattelandseconomie – regionaal ingevuld – in samenhang met het realiseren van de gewenste ruimtelijke en milieukwaliteit en om versterken en uitbreiden van de natuurwaarden. Dit alles vanuit een gebiedsgericht samenhangend perspectief. Daarom heeft het kabinet in het Regeerakkoord middelen beschikbaar gesteld voor de uitwerking van het beleidspakket ruimtedruk en ruimtelijke kwaliteit. In samenhang met de overige investeringspakketten wil het kabinet zorgen voor evenwicht tussen economische kracht en behoud van de kwaliteit van ons leefmilieu.
Conform het Regeerakkoord is gekozen voor de realisering van natuurprojecten van internationale allure, mede gericht op recreatie in de flanken van de stedelijke agglomeraties. Het budget van 100 miljoen voor de periode 1999–2002 zal worden besteed aan verwerving en inrichting van gronden in de Zuid-Hollandse Delta en IJsselmeer/Randmeren en versterking, herstel en inrichting rijkswateren. Van andere belanghebbenden zoals recreatie-ondernemers en waterschappen wordt medefinanciering verwacht. Flankerend zijn de bestaande fiscale instrumenten voor private financiering en groen beleggen.
In beperkte mate is natuurontwikkeling in het noordelijk deel van het IJsselmeer aan de orde. Er ligt een relatie met de afspraak in het Regeerakkoord om te investeren in het Noorden. Het gaat hier om een indicatief bedrag van 25 miljoen.
De grondprijzen voor de realisatie van de EHS zijn de afgelopen jaren trendmatig gestegen en deze liggen boven het niveau waarmee in SGR rekening is gehouden. De middelen, ongeveer 235 miljoen voor de periode 1999–2002, worden daarom aangewend voor grondverwerving, met name in de stedelijke invloedssfeer zoals Strategische Groenprojecten. Het kabinet wil met een doeltreffend flankerend beleid de grondprijs in de toekomst beteugelen opdat het voorziene budget toereikend zal zijn.
Verwacht wordt dat meer dan 10%, 25 miljoen van de beschikbare middelen, zal worden besteed in het Noorden van het land.
2.3.4.c Agrarisch natuurbeheer
Door een impuls in agrarisch natuurbeheer en landschapsbeheer van 45 miljoen in de periode 1999–2002 wil het kabinet het regionaal economisch draagvlak en de leefbaarheid en culturele identiteit van het landelijk gebied versterken. Daartoe zullen cultuurhistorische landschappen worden hersteld en beheerd en nieuwe kwalitatief hoogwaardige landschappen worden aangelegd in de directe nabijheid van stedelijke functies, aansluitend bij de verwachte uitkomsten van Belvedère. Ingezet wordt op een gebiedsgerichte aanpak, aansluitend op concrete initiatieven van boeren.
Investeringen in dit kader zullen mogelijk ten bedrage van 5 miljoen in het Noorden van het land plaatsvinden.
Conform het Regeerakkoord is besteding van de gelden, 45 miljoen voor de periode 1999–2002, voorzien om ter oplossing van de ruimteproblemen van de tuinbouw in het Westland de vestiging van bedrijven elders te stimuleren. Daarmee wordt de ruimtelijke herstructurering van het Westland bevorderd, enerzijds gericht op «modernisering» van de tuinbouwsector en anderzijds op het bieden van ruimte voor andere ondernemers en andere functies als woningbouw, bedrijventerreinen, landschappelijke aankleding en recreatie. Het kabinet zal het investeringsbudget, samen met de middelen van andere overheden en het bedrijfsleven inzetten voor het versneld realiseren van nieuwe vestigingslocaties. Welke hiervoor in aanmerking komen is afhankelijk van de aanwezigheid van een uitgewerkt plan en van het stadium van planologische voorbereiding. Voor het Noorden lijkt een bedrag van 5 miljoen haalbaar.
2.3.4.e Reconstructie zandgebieden
Met de reconstructie wil het kabinet de gestapelde problematiek in de zandgebieden in Oost- en Zuid-Nederland aanpakken. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de dynamiek die ontstaat door noodzakelijke herstructureringsprocessen in de landbouw. Gelijktijdig zullen deze herstructureringsprocessen worden gefaciliteerd en zal de ruimtelijke- en milieukwaliteit in de zandgebieden een extra impuls krijgen. Uiteindelijk zal deze aanpak moeten leiden tot zichtbare resultaten op het gebied van natuur, landschap, waterbeheer en drinkwatervoorziening, recreatie, cultuurhistorie, een verbetering van de overgang stad/land en een duurzame landbouw. Om dit te realiseren zijn maatregelen nodig in de sfeer van verwerving en inrichting van gronden ten behoeve van een selectieve versnelling van de EHS, bedrijfsbeëindiging en -verplaatsing, extensivering van de landbouw en het stimuleren van verbreding en omschakeling, het beter op orde brengen van de waterhuishouding, behoud en herstel van landschappelijke en cultuurhistorische waarden en het zorgen voor goede recreatieve verbindingen tussen stad en land.
Het kabinet stelt zich voor in de periode 1999–2002 320 miljoen in te zetten voor de reconstructie. Daarnaast worden middelen uit het vigerende gebiedsgericht beleid (SGM) en herstructureringsbeleid (Herstructureringswet) ingezet: samen circa 100 miljoen in de periode 1999–2002.
Ook ligt er een relatie met investeringen in Oost- en Zuid-Nederland in de realisatie EHS (2.3.4.b), agrarisch natuurbeheer (2.3.4.c) en sanering waterbodems (2.3.3.c).
Deze maatregelen zullen worden geflankeerd door ruimtelijk beleid en wetgeving (reconstructiewet, aanpassing landinrichtingswet, onteigeningswet).
De komende maanden zal met de bestuurlijke en maatschappelijke organisaties de aanpak nader worden geconcretiseerd. Delen van het pakket zullen worden vormgegeven in een interimbeleid en samen met betrokkenen zullen pilotprojecten worden opgezet. Het geactualiseerde maatregelenpakket wordt in de Reconstructiewet opgenomen, die binnenkort bij de Tweede Kamer wordt ingediend. Het kabinet heeft de middelen voor 1999 beschikbaar gesteld. Na de concretisering kan bij Voorjaarsnota besloten worden over de inzet van de gereserveerde middelen voor de gehele kabinetsperiode.
In het Regeerakkoord heeft het kabinet aangegeven dat een krachtige economie om aanzienlijke investeringen in de kennisinfrastructuur vraagt. Die investeringen zijn nodig om ervoor te zorgen dat met kennis en technologieontwikkeling innovatieve oplossingen binnen bereik komen die de spanning tussen de verschillende beleidsdoelstellingen op het gebied van de ruimtelijke, economische en sociale infrastructuur zoals aangegeven in de Missiebrief van 1996 kunnen helpen wegnemen. Het gaat daarbij om oplossingen te vinden voor problemen op het gebied van bereikbaarheid, milieu, stedelijke vitaliteit en werkgelegenheid, maar ook om het versterken van de concurrentiekracht van Nederland en het leveren van een bijdrage van de kennisinfrastructuur als basis voor een duurzame economische ontwikkeling.
Gegeven de financiële ruimte van ruim 1,1 miljard (incl. ICT en Onderwijs) voor de periode 1999–2002 en rekening houdend met de urgentie van projecten en de tijd die nodig is om projecten daadwerkelijk te kunnen laten starten, heeft het kabinet, mede op basis van een advies van de Commissie van Wijzen, een voorlopige keuze gemaakt voor uitvoering van voorstellen die in 1999 of uiterlijk 2000 kunnen starten. Voor de definitieve keuze zullen ook de private bijdragen zeker gesteld moeten zijn.
Met het project Technocentra wil het kabinet zich richten op een betere aansluiting van het regionaal technisch onderwijs op de behoefte van het bedrijfsleven. De bestaande voorstellen vanuit de regio's dienen echter scherper gericht te zijn op de versterking van het beroepsonderwijs en op het wegwerken van de schotten tussen bedrijfsleven en onderwijsinstellingen en moeten meer aansluiten op bestaande activiteiten. De uitwerking van een stimuleringsregeling door de betrokken departementen en bedrijfsleven zal dit najaar plaatsvinden, waarna de keuze kan worden bepaald en de regionale voorstellen worden ondersteund die eind 1999 kunnen starten. Het kabinet wil hiervoor conform het Regeerakkoord voor 1999–2002 40 miljoen beschikbaar stellen. Voor 2003–2010 is in het Regeerakkoord voor de technocentra 160 miljoen opgenomen. De voorliggende plannen voor een technocentrum in het Noorden geven vertrouwen in een mogelijke realisatie aldaar.
Het kabinet kiest voor een evenwichtig pakket voor de versterking van de onderzoeks- en kennisinfrastructuur, waarin wordt ingezet op vormen van publiek-private samenwerking en vraaggestuurde kennisontwikkeling. Binnen het intensiveringspakket gaat het om de volgende projecten:
– Ondergronds Logistiek Systeem Aalsmeer-Schiphol (OLS), waarbij in een proefproject technische, juridische, planologische en organisatorische kennis wordt opgebouwd voor grootschalige ondergrondse distributienetwerken: 9 miljoen.
– Nationaal Initiatief Duurzame Ontwikkeling (NIDO), waarin lange termijn studies worden uitgevoerd die gericht zijn op technologische doorbraken en waardoor nieuwe innovatietrajecten worden aangejaagd: 28 miljoen. Het NIDO zal in Leeuwarden worden gevestigd.
– Stichting Kennisontwikkeling en kennistransfer Bodem (SKB), gericht op opbouwen, overdragen en toepassen van nieuwe kennis op het gebied van bodemsaneringstechnieken: 35 miljoen.
– Kenniscentrum Verkeer en Vervoer (KCVV), dat als intermediaire organisatie zal fungeren voor interdisciplinair en vraaggestuurd verkeers- en vervoersonderzoek en daarbij streeft naar bundeling en integratie van het onderzoek: 35 miljoen.
– Ketennetwerken Logistiek en ICT (KLICT), een publiek-privaat samenwerkingsverband gericht op het ontwikkelen van kennis over (vraaggestuurde) ketens en netwerken: 29 miljoen.
– Delfts Kenniscluster, een onderzoeksprogramma van een aantal publieke kennisinstellingen, gericht op het vergroten van de kennis op het gebied van grond, weg- en waterbouw: 42 miljoen.
– Watergraafsmeer, de ontwikkeling van een cluster van β-georiënteerde onderzoeksinstituten van NWO en de Universiteit van Amsterdam naar een «science-park» met de mogelijkheid van spin-off: 30 miljoen.
Alvorens het definitieve groene licht te kunnen geven zullen de projectvoorstellen verder moeten worden uitgewerkt. Daarbij zal getoetst worden aan de inbedding in het beleid en het commitment van private partijen. Het kabinet gaat er vanuit dat indien aan deze voorwaarden wordt voldaan, alle bovengenoemde projecten in 1999 kunnen starten.
Daarnaast zijn er drie projecten waarvoor het kabinet het groene licht kan geven, indien de studie naar de inbedding in de relevante beleidscontext en de daarop gebaseerde uitwerking positief uitvalt. Het betreft de projecten:
– Expertisecentrum Meervoudig Ruimtegebruik (EMR), ontwikkeling van een expertisenetwerk, gericht op het optimaliseren van ruimtelijke functies in stedelijk en landelijk gebied: maximaal 35 miljoen.
– Regeling voor experimentele onderzoeksfaciliteiten bij de publieke kennisinfrastructuur, waarmee via een «revolving fund» constructie faciliteiten voor fundamenteel en toepassingsgericht onderzoek worden gefinancierd: maximaal 25 miljoen.
– Biomade, gericht op het opzetten van een nationaal researchcentrum voor moleculaire nano-technologie in Noord-Nederland: maximaal 15 miljoen voor 1999–2002 en eventueel nogmaals 15 miljoen voor de periode 2003–2010.
2.3.5.c Internet/exchange en diensten
Op het gebied van internet, exchange en diensten geeft het kabinet voorrang aan de realisatie van het project Gigaport. Daarin worden aanzetten gegeven waarmee Nederland zijn positie ten opzichte van het buitenland kan versterken en behouden. Het gaat daarbij zowel om het bouwen van een breedbandnetwerk als om activiteiten gericht op kennisuitwisseling en kennisdiffusie waardoor ontwikkeling en toepassing van diensten op het net wordt gestimuleerd. Gezien het grote belang hiervan wil het kabinet binnen het pakket kennis een groter accent leggen op Gigaport dan in het Regeerakkoord is overeengekomen.
Het kabinet gaat er vanuit dat het bedrijfsleven op het gebied van aanleg, beheer en exploitatie een stevige rol (ook financieel) zal spelen. Mede gelet op de urgentie van het project zal het project, waaraan in dit kader 142 miljoen wordt bijgedragen, vanaf 1999 worden gerealiseerd.
De in het Regeerakkoord voorziene middelen maken een actualisering van de oorspronkelijke ambities uit het actieplan noodzakelijk. Deze heroverweging vergt een zorgvuldig traject, zowel binnen het departement van OCW als met de andere bij «Investeren in voorsprong» betrokken departementen. Gezien de gewijzigde inzet van de middelen voor ICT en Onderwijs zal de planbureaus opdracht worden gegeven een aanvullende toets uit te voeren. Naar verwachting komt hiervan 10%, circa 67 miljoen in het Noorden terecht.
De planning is er op gericht om nog dit najaar met de Tweede Kamer in overleg te treden over de resultaten van deze heroverweging.
Op 16 april 1998 hebben het vorige kabinet en het Samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN) bestuurlijk overleg gevoerd over het rapport van de commissie Langman en de reactie van het SNN daarop getiteld «Kompas voor de Toekomst».
Kern van de rapporten is dat ondanks de niet onaanzienlijke potenties en positieve ontwikkelingen in het Noorden, er nog steeds sprake is van een structurele ontwikkelingsachterstand. Noord-Nederland heeft als het ware een faseverschil in ontwikkeling ten opzichte van de rest van ons land. Dit verschil komt met name tot uitdrukking in een structureel hoge werkloosheid en een lage arbeidsparticipatie, een ijle economische structuur en de relatief geïsoleerde ligging ten opzichte van economische kerngebieden.
Overeenstemming bestaat over de noodzaak om via een regionaal toegespitste aanpak het faseverschil weg te werken. Hiertoe zijn op 16 april jl. tussen het vorige kabinet en het SNN een aantal afspraken gemaakt. Het betreft onder meer de continuering van het specifiek op het Noorden gericht beleid in de periode t/m 2006, waarvoor het kabinet een bedrag van circa 2,5 miljard heeft toegezegd. Daarnaast is het streven erop gericht een bedrag van ruim 1 miljard voor het Noorden te verkrijgen uit de Europese Structuurfondsen, eveneens voor de periode t/m 2006.
In het Regeerakkoord worden de afspraken van het vorige kabinet met het Noorden bevestigd. Vervolgens is aangegeven dat het kabinet op korte termijn met het Noorden verder zal overleggen over de wijze waarop de Noordelijke programma's en investeringsprojecten zijn in te passen in de beleidspakketten voor ruimtelijk economische structuurversterking. Uitgegaan wordt van een samenhangend pakket maatregelen in de orde van grootte van 1 tot 2 miljard tot en met 2010, mede afhankelijk van te maken afspraken over bijzondere projecten, waaronder de OV-infrastructuur.
In bovenstaande uitwerking van de pakketten is waar mogelijk aangegeven welk deel van de diverse investeringspakketten neerslaat in Noord-Nederland. Een en ander wordt hieronder samengevat.
De afspraken van 16 april jl. worden herbevestigd. Voor het project Groningen-Sauwerd geldt dat het project twee jaar later gereed is dan op 16 april was voorzien. Het project wordt namelijk geconfronteerd met een stijging van de projectkosten en langere RO-procedures, beiden veroorzaakt door aanscherping van het veiligheidsbeleid, zoals bij de regels met betrekking tot werken bij de spoorlijn.
b-projecten | realisatie cf. 16 april jl. | realisatie cf. MIT 99-03 | uitgaven t/m 20021 | uitgaven 2003–20101 | toelichting |
---|---|---|---|---|---|
A7 Zuidelijke ringweg Groningen 1e fase | 2004 | 2007 | 45 | 238 | Zowel in technische zin als in procedurele zin is 2004 niet haalbaar. Daarnaast is het project ook niet eerder financieel inpasbaar te maken |
A7 Zuidelijke Omlegging Sneek | 2005 | 2009 | 0 | 129 | In technische en procedurele zin kan de start van de uitvoering niet eerder dan 2003 zijn. I.v.m. financiële inpasbaarheid kan de start niet eerder zijn dan 2005. In 2009 is het project dan gereed. De regio heeft 50 miljoen toegezegd. |
N31 Leeuwarden-Drachten | 2005 | 2005 | 90 | 85 | Start voorzien vanaf 2000. Er is sprake van cofinanciering van 41 miljoen door de regio. |
N33 Spijk-Eemshaven | 2002 | 2001 | 26 | 0 | Er is sprake van cofinanciering van 5 miljoen. |
Fries-Groningse kanalen: Lemmer-Delfzijl | 2006 | 2008/9 | 10 | 270 | Zowel in technische zin als in procedurele zin is 2006 niet haalbaar. Daarnaast is het project ook niet eerder financieel inpasbaar te maken |
Vaarweg Almelo-Coevorden | PM | plan-studiefase | |||
Totaal | 171* | 722* | totaal (1999–2010) 893* |
1 De bedragen bij de projecten zijn inclusief de zgn. directe uitvoeringsuitgaven (DUU's).
* Op deze bedragen moeten de cofinancieringsmiddelen van o.a. de provincies (in totaal t/m 2010 96 mln.) in mindering worden gebracht.
Daarnaast is de Hanzelijn (ook een b-project) voor een bedrag van 1 450 miljoen in het MIT 99–03 opgenomen. Op 16 april jl. werd 2007 als realisatietermijn haalbaar geacht. Dat is echter zowel technisch als procedureel toch niet haalbaar. De huidige planning is 2010. Op korte termijn zal de voorbereidende studie worden gestart.
Op dit moment ontbreken nog de gegevens die nodig zijn om de planvorming van de Zuiderzeelijn af te sluiten. Deze wordt op korte termijn afgerond, waarbij het streven erop is gericht voor 2010 met de uitvoering te kunnen beginnen. In relatie tot de Hanzelijn wordt bezien in hoeverre Hanze- en Zuiderzeelijn rivaliserend zijn en welke gevolgen daaraan worden verbonden. De Zuiderzeelijn wordt niet alleen vanuit een nationale, maar ook vanuit een internationale invalshoek bezien. Het kabinet zal aan het einde van deze kabinetsperiode een besluit nemen, ook over de financiering.
Het huidige ISP-programma loopt tot en met 1999, hetgeen betekent dat projecten uiterlijk 1999 gecommitteerd moeten worden en de eindafrekening uiterlijk in 2004 moet plaatsvinden. Voor zoverre het Noorden uit het lopende ISP-programma (1995–1999) middelen heeft gereserveerd voor infrastructuurprojecten die pas gerealiseerd kunnen worden na het jaar 2004 (onder andere de Zuidelijke omlegging Sneek), zullen deze middelen bij Voorjaarsnota 1999 door middel van een verrekening van de EZ- naar de V&W-begroting worden overgeboekt ten behoeve van aanwending in de periode 2005–2010.
De projecten stedelijke bereikbaarheid Leeuwarden (Vinexact) en het project bereikbaarheid Emmen (Vinexact) zullen in de verkenningentabel van het MIT worden opgenomen (conform het bestuurlijk overleg AcVinex van 29 september 1997). Het project STOV-Groningen dient nog nader onderbouwd te worden alvorens dit in de verkenningentabel kan worden opgenomen.
De invulling van het pakket Vitaliteit steden gebeurt in overleg met de G25-steden in twee fasen: eind dit jaar wordt een doorstartconvenant gesloten, vóór zomer 1999 worden concrete afspraken met de afzonderlijke steden gemaakt. De rijksmiddelen zullen probleem- en kansgericht ingezet worden, daarnaast telt de kwaliteit van de plannen. Naast de bestaande positie van Groningen en Leeuwarden in het kader van het grote steden-beleid, zal het Noorden meedelen in de zogenoemde niet-rechtstreekse middelen in het kader van het grote steden-beleid. Daarbij hebben Emmen en Assen bijzondere aandacht.
Binnen het pakket Vitaliteit steden is geld gereserveerd voor de herstructurering van de woningvoorraad. Voor de financiering van herstructureringsprojecten in Noord-Nederland komen – binnen het reguliere kader van het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing – ook projecten buiten de hier genoemde steden in aanmerking.
De maatregelen onder het thema milieu hebben een generiek karakter. Ten dele zal het beschikbare budget ten goede komen aan het Noorden. De omvang van dit deel is op dit moment nog niet bekend, met uitzondering van de maatregelen voor mest- en ammoniakreductie. Tot en met 2010 zal voor deze problematiek circa 600 miljoen uit de clusters milieu en ruimtedruk beschikbaar komen. Van dit bedrag zal naar verwachting 50–100 miljoen in Noord-Nederland neerslaan. Voor deze kabinetsperiode is dat ongeveer 10–20 miljoen.
2.3.6.d Ruimtedruk/ruimtelijke kwaliteit
Van het pakket ruimtedruk komende de volgende bedragen ten goede aan het Noorden:
– natte natuur: 25 miljoen. Met dit project kunnen niet alleen de noordelijke IJsselmeerprojecten worden gehonoreerd, maar ook natuurprojecten in de beekdalen, al dan niet in samenhang met agrarisch natuurbeheer (te weten de door het Noorden voorgedragen projecten in de Hunze, Drentse Aa, Runde en de Friese natuurprojecten)
– ecologische hoofdstructuur: 25 miljoen. Dit betreft een evenredig deel van de landelijk beschikbare middelen. Hiermee kunnen in beginsel in het hele Noorden grondprijsstijgingen ten behoeve van de EHS worden opgevangen.
– agrarisch natuurbeheer: 5 miljoen. Ter versterking van de vitaliteit van het platteland in met name de gebieden Middag-Humsterland, Oldambt en op kleine onderdelen Veenhuizen/Frederiksoord.
– glastuinbouw: 5 miljoen.
Voor het pakket ruimtedruk/ruimtelijke kwaliteit zijn ook twee elementen uit het kennispakket relevant voor het Noorden (zie hierna: technocentrum 10 miljoen en Biomade 15 miljoen.)
Daarnaast is uit de LNV-begroting (het Stimuleringskader) indicatief een bedrag van 10 miljoen beschikbaar ter versterking van de agrarische structuur, ingepast in een gebiedsgerichte aanpak (te weten bij de projecten Perspectief Landbouw Veenkoloniën/ Noordelijk zandgebied en melkveehouderij 2010.) Tenslotte zal LNV zich, samen met het Noorden, inspannen voor verwerving van middelen uit de Europese plattelandsverordening. Indicatief is hiervoor een bedrag van 10 miljoen genoemd.
Van het kennispakket komende de volgende bedragen ten goede aan het Noorden:
– Technocentra: er van uitgaande dat één van de pilots in het Noorden wordt gerealiseerd is hiervoor een bedrag van circa 10 miljoen beschikbaar voor de periode 1999–2002.
– NIDO: Leeuwarden wordt vestigingsplaats voor het Nationaal Initiatief voor Duurzame Ontwikkeling (NIDO); hiervoor is 28 miljoen beschikbaar voor de periode 1999–2002.
– Biomade: oprichting van een nationaal research centrum voor moleculaire nanotechnologie in het Noorden. Het kabinet stelt hiervoor in totaal een bedrag van maximaal 15 miljoen voor de periode 1999–2002 beschikbaar en eventueel nogmaals 15 miljoen voor de periode 2003–2010.
– ICT en Onderwijs: een evenredig aandeel (gebaseerd op leerlingaantallen) van de investeringen in ICT en Onderwijs zal in het Noorden neerslaan. Het gaat om een bedrag van circa 67 miljoen voor 1999–2002.
Tot slot is het rijk – onder voorwaarden – bereid bij te dragen aan de realisatie van een ethyleenleiding naar Noord-Nederland (100 miljoen; zie ook 3. Monitoring en doorzicht naar investeringsprogramma 2003–2010).
2.3.6.g Totaaloverzicht: aandeel Noorden in investeringspakketten
99–02 | 03–10 | Σ | |
---|---|---|---|
bereikbaarheid (b-projecten) | 171* | 722* | 893* |
ruimtedruk | 60 | pm | 60+pm |
milieu | 10–20 | pm | 10–20 +pm |
kennis | 120 | pm | 120+pm |
vitaliteit steden | pm | pm | pm |
totaal | 361–371*+pm | 722*+pm | 1 083–1093*+pm |
ethyleenleiding | 100 | 0 | 100 |
Hanzelijn | 9 | 1 441 | 1 450 |
totaal | 2 633–2643*+pm |
* Op deze bedragen moeten de cofinancieringsmiddelen van onder andere de regio (in totaal tot en met 2010 een bedrag van 96 miljoen) in mindering worden gebracht.
Daarnaast is voor het Noorden vanuit de LNV-begroting (het Stimuleringskader) indicatief een bedrag van 10 miljoen beschikbaar en verwacht LNV een bedrag van 10 miljoen voor het Noorden uit de Europese plattelandsverordening
Tot nu toe is tot en met 2010 het aandeel van het Noorden in de Investeringsimpuls ruim 1 miljard. Daarbij komen nog de ethyleenleiding (100 miljoen), de Hanzelijn (1 450 miljoen) en de twee maal 10 miljoen afkomstig van respectievelijk de LNV-begroting en de EU. Gelet op de pakketonderdelen die nog moeten worden ingevuld (Vitaliteit steden 1999–2002 en in het algemeen de periode 2003–2010) is een pakket van 1–2 miljard uit de gehele Investeringsimpuls tot en met 2010, zoals toegezegd in het Regeerakkoord, goed haalbaar.
Lelystad is een gemeente die in de jaren zestig is voorbestemd om als overloop te fungeren voor de Randstad. Het beoogde inwoneraantal lag op 100 000, maar feitelijk zijn dit er 61 000 geworden. De aanwijzing als groeikern op relatief grote afstand van werkgelegenheidsconcentraties in combinatie met een vrij eenzijdige bevolkingsinstroom heeft geleid tot leefbaarheidsproblemen: een éénzijdige woningvoorraad en stedenbouwkundige opzet, leegstand en een relatief hoge werkeloosheid.
In 1997 is daarom aan de zogenaamde Lelystadtafel op initiatief van de staatssecretaris van VROM afgesproken plannen te ontwikkelen om de vitaliteit van Lelystad te versterken. Deze plannen beogen onder meer om meer gebruik te maken van de ligging aan de IJsselmeerkust en het stadscentrum aantrekkelijker te maken. De daarvoor gedachte aanpak is echter door het CPB niet in alle opzichten positief beoordeeld.
Het kabinet wil daarom een vervolg geven aan de Lelystadtafel en de aanpak samen met Lelystad vorm te geven. Het ligt voor de hand de financieringsopzet te verbreden, bijvoorbeeld door rijksmiddelen, Brusselse gelden, provinciale en gemeentelijke middelen en PPS te betrekken. Daarbij zullen de alternatieve middelen minimaal gelijk moeten zijn aan de rijksbijdrage. De rijksbijdrage zal grotendeels uit het pakket Vitaliteit steden komen, waarbij tevens een verruiming van de bestedingsvrijheid van bestaande ICL-middelen (Interdepartementale Commissie Lelystad) zal worden betrokken. Dit zijn geoormerkte middelen binnen het Gemeentefonds (1998: circa 26 miljoen), bedoeld om in verband met lagere groei excessief hoge kosten van onderhoud, wegen, groen en water op te vangen. Lelystad heeft aangegeven mogelijkheden te zien om 20% van deze middelen voor andere doeleinden aan te wenden, zonder bedoeld onderhoud te verwaarlozen. Afspraken over daadwerkelijke alternatieve inzet van die middelen worden bij de vormgeving van het pakket voor Lelystad betrokken. Een aanvullende toets van de projecten door de planbureaus blijft gewenst, ook om de afweging van de inzet van rijksmiddelen tussen de steden binnen het pakket Vitaliteit steden evenwichtig te laten zijn. Dan zouden ook in Lelystad de concrete projecten in de zomer van 1999 kunnen starten.
3. Monitoring en doorzicht naar investeringsprogramma 2003–2010
Het Regeerakkoord geeft ook indicaties voor investeringspakketten in de periode 2003 tot en met 2010. Uiteraard is er gezien de tijdshorizon voldoende gelegenheid om ook voor deze periode tot nadere concretisering te komen. Daarbij zal ook geleerd kunnen worden van de ervaringen van de nu ter beslissing voorliggende investeringspakketten. De monitoring en evaluatie hiervan zal dan ook vrijwel direct ter hand worden genomen. Over twee jaar kan het kabinet dan in het kader van een «midterm review» over de noodzaak en mogelijkheden van bijstelling beslissen. Bij achterblijvende realisatie kan aanpassing binnen en tussen de pakketten worden overwogen. Het is ook mogelijk dat met het voortschrijden van de tijd ook de beleidsuitdagingen van karakter veranderen. Voldoende flexibiliteit en monitoring is derhalve een vereiste om tot effectieve besteding van de investeringsmiddelen te blijven komen. Voor bereikbaarheid geldt dat de monitoring op programmabasis zal worden uitgevoerd. Er zal tevens worden nagegaan in hoeverre en op welke wijze uitbestedende overheidsdiensten door zgn. innovatief aanbesteden de innovatiekracht van marktpartijen gestimuleerd hebben.
Bij een tweetal projecten is nu al te voorzien dat voor het programma 2003–2010 nadere besluitvorming over de gewenste invoeging in de beleidspakketten aan de orde kan zijn. Dit zijn de ethyleenleiding naar het Noorden en de investeringen voor de concrete aanleg van het OLS. Deze projecten hebben meer doelen: bij te dragen aan bereikbaarheid, milieu, vermindering ruimtedruk en, bij de ethyleenleiding, de economische ontwikkeling van het Noorden. Vóór een eventuele rijksbijdrage aan de ethyleenleiding, die waarschijnlijk circa 100 miljoen zal belopen, moet zeker zijn gesteld dat voldoende marktpartijen gebruik gaan maken van deze ondergrondse transportsystemen, moet private deelname van eveneens 100 miljoen zeker zijn gesteld en moet zijn voldaan aan de milieutechnische eisen. Mocht het mogelijk zijn dat het Noorden eerder dan 2003 kan starten met de aanleg van de ethyleenleiding dan zal het rijk niet achterblijven.
Over de wijze waarop invulling van de pakketten 2003–2010 vorm zal kunnen krijgen staat al een eerste aanzet in de Impulsbrief. Aan het einde van deze kabinetsperiode zal opnieuw een visie op samenhangende en integrale investeringspakketten opgesteld worden. Daarbij zal worden aangesloten op brede kabinetsnota's zoals de vijfde nota Ruimtelijke Ordening en het NVVP. Zo stelt dit kabinet zich voor om rijksbreed en in samenhang met de inspanningen van mede-overheden en de markt een integrale analyse van de investeringsbehoefte voor de fysieke en de kennisinfrastructuur op de drempel van de 21e eeuw vorm te geven en een aanzet met het oog op een nieuw regeerakkoord.
Schematisch overzicht investeringsprojecten
Totalen, de opgenomen bedragen kunnen door afronding in geringe mate afwijken van de werkelijke bedragen
Clusters | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | sub-totaal | '03–'10 | totaal | projecten |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Bereikbaarheid | 328 | 704 | 773 | 925 | 2 730 | 9 270 | 12 000 | |
Vitaliteit Steden | 110 | 240 | 265 | 315 | 930 | 3 870 | 4 800 | |
Milieu | 42 | 89 | 96 | 123 | 350 | 1 450 | 1 800 | |
Ruimtedruk/kwaliteit | 130 | 189,5 | 201 | 224,5 | 745 | 2 255 | 3 000 | |
Kennis | 68 | 120 | 138 | 139 | 1 135 | 2 265 | 3 400 | (ict niet uitgesplitst) |
Inpassingsbudget | 0 | 2 000 | 2 000 | pm | ||||
Rekening Rijden | 535 | 965 | 1 500 | pm | ||||
Totaal | 678 | 1 342,5 | 1 473 | 1 726,5 | 6 425 | 22 075 | 28 500 |
Bereikbaarheid, zie bijlage voor specificering projecten
Onderwerp | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | sub-totaal | '03–'10 | totaal | projecten |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Hoofdwegennet (FES) | 114 | 233 | 244 | 282 | 873 | 2 322 | 3 195 | |
Lokaal/regionaal (FES) | 131 | 275 | 294 | 343 | 1 043 | 2 628 | 3 671 | |
Rail personenvervoer (FES) | 37 | 77 | 82 | 95 | 291 | 1 148 | 1 439 | |
Rail goederenvervoer (FES) | 17 | 36 | 38 | 44 | 135 | 320 | 455 | |
Vaarwegen (FES) | 13 | 27 | 28 | 33 | 101 | 404 | 505 | |
Reservering prijscompensatie | 16 | 56 | 87 | 128 | 287 | 2 448 | 2 735 | |
Totaal nominaal | 328 | 704 | 773 | 925 | 2 730 | 9 270 | 12 000 |
Vitaliteit steden (incl. Lelystad)
Onderwerp | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | sub-totaal | '03–'10 | totaal | projecten |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Bedrijventerreinen (AP) | 17 | 36 | 40 | 47 | 140 | 580 | 720 | pm |
Sleutelprojecten (FES) | 12 | 27 | 30 | 36 | 105 | 435 | 540 | pm |
Monumentenzorg (AP) | 14 | 31 | 34 | 41 | 120 | 510 | 630 | pm |
Stadvernieuwing (AP) | 52 | 112 | 124 | 147 | 435 | 1 815 | 2 250 | pm |
Lokale milieuhinder (AP) | 4 | 9 | 10 | 12 | 35 | 145 | 180 | pm |
Fonds leefbaarheid (AP) | 11 | 25 | 27 | 32 | 95 | 385 | 480 | pm |
Totaal | 110 | 240 | 265 | 315 | 930 | 3 870 | 4 800 | pm |
Onderwerp | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | sub-totaal | '03–'10 | totaal | projecten |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Milieutechnologie | ||||||||
(VROM) | 2 | 5 | 6 | 7 | 20 | 80 | 100 | uitbreiding ProMT |
(EZ) | 5 | 11 | 11 | 13 | 40 | 160 | 200 | EET |
Subtotaal | 7 | 16 | 17 | 20 | 60 | 240 | 300 | |
Duurzame energie-impuls (EZ) | 10 | 20 | 23 | 27 | 80 | 320 | 400 | zon-pv, biomassa, warmtepompen |
Sanering waterbodems | ||||||||
(VW) | 12 | 20 | 24 | 29 | 85 | 85 | add. stort en verwerking | |
(VW) | 1 | 2 | 2 | 2,5 | 7,5 | 7,5 | onderh.bagg. gem.w. (rijk) | |
(VROM) | 1 | 2 | 2 | 2,5 | 7,5 | 7,5 | onderh.bagg. gem.w. (regionaal) | |
(VROM) | 4 | 3 | 2 | 1 | 10 | 10 | intens. sanering reg. water. | |
(VROM) | 2 | 1 | 1 | 1 | 5 | 5 | aanpak waterb. na 2002 | |
Subtotaal | 20 | 28 | 31 | 36 | 115 | 485 | 600 | |
Overige NMP-3 Opties | ||||||||
(VROM) | 0 | 10 | 10 | 10 | 30 | 120 | 150 | (mest & ammoniak) |
(AP) | 5 | 15 | 15 | 30 | 65 | 285 | 350 | PM |
Subtotaal | 5 | 25 | 25 | 40 | 95 | 405 | 500 | |
Totaal | 42 | 89 | 96 | 123 | 350 | 1 450 | 1 800 |
Ruimtedruk en Ruimtelijke kwaliteit
Onderwerp | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | sub-totaal | '03–'10 | totaal | projecten |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Glastuinbouw (LNV) | 5 | 12 | 13 | 15 | 45 | 205 | 250 | realisatie vestigingslocaties |
EHS grondprijzen (LNV) | 32 | 70 | 64 | 69 | 235 | 745 | 980 | grondverwerving |
Natte natuur (LNV) | 10 | 15 | 20 | 30 | 75 | 485 | 560 | ontwikkeling natte natuur |
5 | 10 | 10 | 25 | 215 | 240 | herstel inrichting Rijkswateren | ||
Agrarisch natuurbeheer (LNV) | 3 | 7,5 | 14 | 20,5 | 45 | 125 | 170 | aanleg/inrichting, herstel agrarisch cultuurlandschap. |
Subtotaal | 50 | 109,5 | 121 | 144,5 | 425 | 1 775 | 2 200 | |
Reconstructie/kwaliteitsimpuls Zandgronden: | ||||||||
1) Milieukwaliteit (nitraat) (LNV) | 25 | 25 | 25 | 25 | 100 | 100 | 200 | diverse projecten, |
2) Impuls ruimtelijke, milieu- en waterkwaliteit | 55 | 55 | 55 | 55 | 220 | 380 | 600 | ammoniak, water, EHS, landschap |
Subtotaal | 80 | 80 | 80 | 80 | 320 | 480 | 800 | |
Totaal | 130 | 189,5 | 201 | 224,5 | 745 | 2 255 | 3 000 |
Onderwerp | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | sub-totaal | '03–'10 | totaal | projecten |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Technocentra (FES) | 6 | 10 | 12 | 12 | 40 | 160 | 200 | stimuleringsreg. |
Onderzoek en Kennis (FES) | 3 | 3 | 2 | 1 | 9 | OLS-ASH | ||
5 | 7 | 8 | 8 | 28 | NIDO | |||
5 | 10 | 10 | 10 | 35 | SKB | |||
5 | 10 | 10 | 10 | 35 | KCVV | |||
4 | 10 | 8 | 7 | 29 | KLICT | |||
3 | 12 | 12 | 15 | 42 | Delfts clusters | |||
5 | 5 | 10 | 10 | 30 | Watergraafsmeer | |||
0 | 5 | 15 | 15 | 35 | EMR | |||
0 | 5 | 10 | 10 | 25 | Exp. faciliteiten | |||
0 | 5 | 5 | 5 | 15 | Biomade | |||
Subtotaal | 30 | 72 | 90 | 91 | 283 | 1 370 | 1 653 | |
Internet/Exchange en diensten (FES) | 32 | 38 | 36 | 36 | 142 | 405 | 547 | realisatie project Gigaport |
Subtotaal | 68 | 120 | 138 | 139 | 465 | 1 935 | 2 400 | |
ICT in het Onderwijs (AP) | 670 | 330 | 1 000 | pm | ||||
Totaal | 68 | 120 | 138 | 139 | 1 135 | 2 265 | 3 400 |
Bereikbaarheid: nadere specificatie projecten
Bereikbaarheid, nadere specificatie projecten | 1999–2002 | 2003–2010 | Totaal 1999–2010 | |
---|---|---|---|---|
Hoofdwegennet | 873 | 2 322 | 3 195 | |
A5 – Verlengde Westrandweg | ||||
A4 – Burgerveen – Leiden | ||||
A4 – Delft – Schiedam | ||||
A4 – Omlegging Halsteren | ||||
A7 – Zuidelijke ringweg Groningen | ||||
N31 – Leeuwarden – Drachten | ||||
Vaarwegen | 101 | 404 | 505 | |
Fries – Groningse kanalen: kunstwerken | ||||
Vaarroute Ketelmeer | ||||
Spoorbrug Grou | ||||
Diverse aansluitingen | ||||
Rail personen | 291 | 1 148 | 1 439 | |
Utrecht Geldermalsen | ||||
Arnhem West | ||||
Arnhem 4e perron | ||||
Arnhem Velperbroek | ||||
Breda vrije kruising | ||||
Stalling Amsterdam | ||||
Realisatie Amsterdam Loenen | ||||
Hemboog | ||||
Rail Goederen | 135 | 320 | 455 | |
Roosendaal/Antwerpen | ||||
Diverse projecten w.o. Waalhaven | ||||
HIP-regeling | ||||
Diverse HXII (Incodelta, scans, e.d.) | ||||
Regionale terminals | ||||
Regionaal/lokaal | 1 043 | 2 628 | 3 671 | |
(*) = OWN | Noord-zuidlijn (cs – n) | |||
Noord-zuidlijn (afkoop risico) | ||||
Zuidtangent fase 2/WO | ||||
Tramplus fase 2 | ||||
Rotterdam Carnisselande (VINEX) | ||||
Rotterdam Nesseland (VINEX) | ||||
UCP (VINEX) | ||||
Randstadrail | ||||
GDU-impuls (helft*) | ||||
OWN-impuls (*) | ||||
Station Apeldoorn (Helft *) | ||||
Str. ontsluiting Lopikerwaard (*) | ||||
Noord-Oost Tilburg (*) | ||||
HAL/VINEX deel a | ||||
HAL/VINEX deel b (helft *) | ||||
res. prijscompensatie | 287 | 2 448 | 2 735 | |
Totaal 1999–2002 | 2 730 | 9 270 | 12 000 |
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-25017-11.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.