Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1996-1997 | 25016 nr. 27 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1996-1997 | 25016 nr. 27 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 27 juni 1997
Hierbij berichten wij u, voorzover het de Koninklijke Marechaussee aangaat mede namens de minister van Defensie, over ons standpunt naar aanleiding van de conclusies en aanbevelingen van twee onderzoeken die wij u eind november 1996 toezonden. Het betreft het onderzoek «Onder schot» naar het politieel vuurwapengebruik in de periode 1978 – 1995 en het onderzoek van TNO/Prins Maurits Laboratorium over de toxicologische evaluatie van pepperspray als mogelijk wapen voor de Nederlandse politie1 .
In aansluiting op het tussenbericht van 7 maart jl.2 delen wij mee dat het standpunt mede tot stand is gekomen na weging van de ontvangen reacties van bestuur, Openbaar Ministerie, politie, politievakorganisaties en het Landelijk Selectie- en Opleidingsinstituut Politie.
In het navolgende behandelen wij aan de hand van een viertal beleidskaders de gevolgen die de onderzoeken en de reacties daarop in onze optiek dienen te hebben. Per beleidskader worden tevens de betreffende aanbevelingen van het onderzoek «Onder schot» genoemd en waar nodig nog nader becommentarieerd.
Het geweldsmonopolie van de overheid kenmerkt zich als één van de meest ingrijpende bevoegdheden van de overheid tegenover de burger. Het in de Grondwet neergelegde grondrecht van de onaantastbaarheid van het lichaam vereist een afgewogen afbakening van de aard en de omvang van inbreuken daarop. Het vuurwapengebruik door de overheid kan in zijn gevolgen als meest indringend geweldsmiddel worden beschouwd. Het onderzoek «Onder schot» heeft belangrijke waarde omdat daarmee het vuurwapengebruik door de politie over langere periode inzichtelijk is gemaakt. Naar onze mening dient voor iedere vorm van geweldsgebruik door de overheid duidelijkheid te bestaan over en inzicht te bestaan in het kader waarbinnen dit – onder voorwaarden – geoorloofd wordt geacht.
Wij wijzen in dit verband nog eens met nadruk op de beginselen die aan het geweldsmonopolie ten grondslag liggen. Het betreft de bevoegdheid van de ambtenaar om in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken volgens de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Ten aanzien van het geweldsbeleid wordt voortdurend gezocht naar een evenwichtige samenhang tussen politietaken en bevoegdheden, verantwoordelijkheid en verantwoording voor het geweldsgebruik, beroepsvaardigheden, geweldsmiddelen alsmede opleiding en vorming. Tegen deze achtergrond worden de onderzoeksresultaten nader belicht en behandeld.
In de navolgende onderdelen wordt ingegaan op de instructie inzake vuurwapengebruik (paragraaf I.). Vervolgens wordt het beleid met betrekking tot de melding en registratie van geweldsgebruik uiteengezet (paragraaf II). Paragraaf III behandelt de aspecten van opleiding en vorming inzake het vuurwapengebruik. Tenslotte komen in paragraaf IV diverse aanbevelingen inzake onderzoek, bewapening en uitrusting aan de orde.
Paragraaf I. Geweldsinstructie
Het onderzoek «Onder schot» doet in relatie tot het vuurwapengebruik een aantal aanbevelingen met betrekking tot de tekst van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar (hierna de ambtsinstructie). Kort samengevat komen deze aanbevelingen er op neer dat in overweging wordt gegeven om de tekst van de Ambtsinstructie en de toelichting op enkele punten te verduidelijken dan wel te wijzigen.
In algemene zin merken wij op dat het doel van de ambtsinstructie en de toelichting is om maximale duidelijkheid te verschaffen over de bevoegdheden en verplichtingen van degenen die ermee moeten werken. Het is ons uit het onderzoek «Onder schot» noch uit de hierop binnengekomen commentaren gebleken dat er behoefte bestaat aan fundamentele wijziging van de reikwijdte van de bevoegdheden in de ambtsinstructie. De aanbevelingen alsook de adviezen wijzen in dit verband hoofdzakelijk op een behoefte aan verduidelijking van bepaalde begrippen en passages in de Ambtsinstructie en/of de toelichting.
In onze visie dienen onderscheiden te worden het belang dat ermee gediend is om maximale helderheid te verschaffen over de situaties waarin het gebruik van een vuurwapen geoorloofd is (artikelen 7 t/m 12 van de ambtsinstructie) en het belang dat ermee gediend is om achteraf aan de hand van de melding te kunnen beoordelen of het aanwenden van geweld in de specifieke situatie juist is geweest (artikelen 17 e.v. van de ambtsinstructie).
Het eerstgenoemde belang betreft feitelijk een operationeel belang: de politieambtenaar dient duidelijk voor ogen te hebben in welke situaties hij bepaalde bevoegdheden heeft.
Het tweede belang betreft de verantwoordelijkheid voor de wijze waarop van de bevoegdheden gebruik is gemaakt. Een verantwoordelijkheid die te allen tijde getoetst moet kunnen worden en die bij onjuist gebruik tot disciplinaire of strafrechtelijke maatregelen kan leiden.
De geweldsbepalingen in de ambtsinstructie fungeren primair als handleiding voor de ambtenaar daar waar zij de bevoegdheid tot gebruik van geweld en geweldsmiddelen afbakenen, b.v. door de eis van geoefendheid in het gebruik van – aangewezen – geweldsmiddelen en door de beperkingen ten aanzien van vuurwapengebruik.
Zij dienen tezamen met de toelichting een functie te hebben als handreiking voor de politiepraktijk. Dit laatste geldt blijkens de aanbevelingen en de adviezen vooral voor het vuurwapengebruik.
De grondslag ten aanzien van de bepalingen inzake vuurwapengebruik betreft het (potentiële) gevaar dat uitgaat van degene tegen wie het politieoptreden zich richt. Enerzijds gaat het over diens directe fysieke dreiging tegenover de ambtenaar of derden. Anderzijds is sprake van diens inbreuk op de rechtsorde, de openbare orde en veiligheid dan wel de strafrechtelijke rechtsorde. In het laatste geval speelt het gevaar voor de toekomst eveneens een rol. De afweging of daarbij het toebrengen van – mogelijk ernstig letsel aan de verdachte in die situaties door vuurwapengebruik opweegt tegen het voorkomen van diens inbreuk op en potentiële gevaar voor de rechtsorde evolueert met het tijdsbeeld. In de huidige toelichting op de ambtsinstructie ligt het accent op de misdrijven die een ernstige aantasting vormen van de lichamelijke integriteit die tevens het rechtsgevoel hebben geschokt. De geweldsmisdrijven die het Wetboek van Strafrecht noemt dienen niet zonder meer uit dien hoofde als zodanig aangemerkt te worden. Het zijn veelal omstandigheden en gevolgen die kwalificerend werken, b.v. de aard van het toegebrachte letsel, de persoon van het slachtoffer of de herhaling. Het betreft in wezen gevallen die vooraf alleen qua sfeer en omstandigheden omschreven kunnen worden. Aanwijzing van concrete misdrijven betekent in dit verband overigens een mogelijk ongewenste inperking van het operationele politieoptreden.
Wij zijn ons bewust van de verantwoordelijkheid die de afweging van het al of niet toepassen van geweld, in het bijzonder vuurwapengebruik, bij de individuele ambtenaar legt. Deze verantwoordelijkheid kan niet ontnomen worden door een ambtsinstructie. De verantwoordelijkheid is inherent aan de bevoegdheid en dient door opleiding, training en vorming in voortdurende scholing scherp gehouden te worden.
1. Het verdient aanbeveling om de toelichting in de Ambtsinstructie 1994 zodanig aan te vullen dat executieve politieambtenaren onder operationele omstandigheden bij de geweldsbepalingen beter worden gestuurd en gesteund in het maken van de juiste afwegingen.
Wij dienen te zorgen voor een ambtsinstructie inclusief toelichting die niet leidt tot een multi-interpretabele uitleg. In dit licht worden de navolgende aanbevelingen beoordeeld.
2. Het verdient aanbeveling om artikel 1 lid 3 onder c Ambtsinstructie 1994 zo te wijzigen dat het «uit voorzorg ter hand nemen» van het vuurwapen onder de meldingsplicht komt te vallen (schrappen van het woord «niet» in artikel 1 lid 3 onder c).
De regeling van het «uit voorzorg ter hand nemen» van het dienstpistool vindt zijn oorsprong in het samenstel van het voormalige vuurwapen en holster. Met de huidige configuratie van het doorgeladen ontspannen vuurwapen in een sneltrekholster is het uit voorzorg ter hand nemen niet meer voor de hand liggend.
Het Politie Instituut Openbare Orde en Veiligheid onderzoekt de effecten van het werken met het pistool vanuit het holster (d.w.z. met de hand aan het pistool in het holster) afgezet tegen het «uit voorzorg ter hand nemen».
Het «uit voorzorg ter hand nemen» is vooral geënt op de veiligheid van de betrokken ambtenaar. Wanneer door middel van opleiding een situatie kan worden bereikt waarin het voor de betrokken ambtenaar duidelijk is dat zijn veiligheid niet afneemt wanneer hij vanuit het holster werkt, is er geen directe aanleiding meer het vuurwapen uit voorzorg ter hand te nemen.
Het PIOV-onderzoek zal na de zomer zijn afgerond. Feitelijk kan dit er toe leiden dat het «uit voorzorg ter hand nemen» niet meer opportuun zal zijn. Een meldingsplicht is in dat licht bezien dan niet meer opportuun.
Indien het onderzoek anderszins uitwijst zal het «uit voorzorg ter hand nemen» gehandhaafd blijven en zal het onder bepaalde voorwaarden onder de meldingsplicht gebracht worden, b.v. in geval van confrontatie van derden met het ter hand genomen vuurwapen. Daarbij zal dan tevens worden aangegeven dat het «uit voorzorg ter hand nemen» van het dienstpistool slechts geoorloofd is indien redelijkerwijs mag worden aangenomen dat een situatie ontstaat, waarin de politieambtenaar bevoegd is het vuurwapen te gebruiken. Indien sprake blijkt van een schietwaardige situatie gaat het «uit voorzorg ter hand nemen» over in «trekken». In het andere geval dient het vuurwapen zo spoedig mogelijk in de holster geborgen te worden.
3. Het verdient aanbeveling om het woord «trekken» in artikel 11 Ambtsinstructie 1994 integraal te vervangen door «het richten en gericht houden».
Het woord «trekken» in artikel 11 heeft blijkbaar tot onduidelijkheid geleid. Het trekken van een vuurwapen komt feitelijk grotendeels overeen met het «uit voorzorg ter hand nemen» daarvan, zij het dat de omstandigheden waaronder het geoorloofd is verschillen. In beide gevallen is echter geen sprake van «het richten en gericht houden» van het vuurwapen. Door het woord «trekken» in artikel 11 te vervangen door «richten en gericht houden» ontstaat er echter een cirkelredenering: het «richten en gericht houden» is dan immers geoorloofd in gevallen waarin het gebruik van een vuurwapen, d.w.z. het «richten, gericht houden en daadwerkelijk gebruik» is toegestaan.
In onze optiek is het beter om artikel 11 in zijn geheel te schrappen en artikel 1 lid 3 onder j. aan te vullen met het begrip «trekken». Daarmee blijft in stand dat het ter hand nemen van het vuurwapen slechts geoorloofd is in schietwaardige situaties en niet als zelfstandig intimidatiemiddel gehanteerd mag worden.
4. Het verdient aanbeveling dat in de toelichting op artikel 7 lid 1 sub b Ambtsinstructie 1994 beter wordt omschreven wat moet worden verstaan onder het begrip «ernstig misdrijf, dat bovendien moet worden aangemerkt als een grove aantasting van de rechtsorde».
Deze aanbeveling wordt blijkens de uitgebrachte commentaren breed gedeeld.
In aanvulling op wat in het algemeen deel van deze paragraaf is vermeld merken wij hierover nog het volgende op. Artikel 7 lid 1 sub b is een zogenaamde en/en bepaling. Er moet derhalve aan twee voorwaarden voldaan zijn, t.w. «ernstig misdrijf» en «grove aantasting van de rechtsorde».
Het eerste betreft in hoofdzaak misdrijven waarbij de lichamelijke integriteit in het geding is. Delicten die puur in de vermogenssfeer liggen vallen er derhalve buiten.
In onze zienswijze doen de problemen zich vooral voor bij het tweede criterium. «Grove aantasting van de rechtsorde» wordt thans nader toegelicht door verwijzing naar de omstandigheden waaronder, de wijze waarop of de frequentie waarmee het misdrijf is gepleegd. Het verduidelijken van dit criterium aan de hand van casuïstiek in de toelichting heeft naar onze opvatting het gevaar in zich dat beschreven situaties vereenzelvigd worden met schietwaardige situaties. Zo kan een inbraak in een op het moment van de inbraak bewoonde woning een dermate ingrijpende inbreuk op de grondrechten zijn dat dit delict als een grove aantasting van de rechtsorde moet worden beschouwd en een potentieel schietwaardige situatie oplevert. Dat zal echter vooral ook bepaald worden door de context waarbinnen een concrete inbraak zich voordoet; er is b.v. sprake van een reeks van brutale inbraken in de directe omgeving waaronder het gevoel van veiligheid van de bewoners erg te lijden heeft, of daders hebben (dreiging met) geweld bepaald niet gemeden.
In een ander voorbeeld kan het gebruik van het vuurwapen bij de aanhouding op heterdaad van een notoire XTC-leverancier aan jongeren vanwege de impact van het delict op de lichamelijke gesteldheid van jongeren en de inbreuk op de maatschappelijke orde afgewogen worden. De omstandigheden van het moment kunnen echter bepalend zijn om de dader niet aan te houden, maar om hem later goed voorbereid «van zijn bed te laten lichten».
Een oordeel in de beschreven voorbeelden zal en kán ook pas achteraf worden gegeven. De verantwoording voor het politieoptreden met vermelding van feiten en omstandigheden zal daarbij een belangrijke rol spelen. Vuurwapengebruik in dergelijke situaties staat niet bij voorbaat in verhouding tot de indringende gevolgen die vuurwapengebruik voor de verdachte of derden kunnen hebben en kan dus ook niet zonder meer vooraf geoorloofd geacht worden.
Ten aanzien van het gebruik van het vuurwapen in geval van confrontatie met andere levensbedreigende situaties dan die waarin de dreiging wordt gevormd door een voor onmiddellijk gebruik gereed zijnd vuurwapen, houden wij vast aan het huidige beleid zoals verwoord in de toelichting op de ambtsinstructie. Dat beleid spoort ook met de ontwikkeling van de integrale beroepsvaardigheidstraining.
5. Het verdient aanbeveling om relevante casuïstiek en jurisprudentie op het gebied van politieel vuurwapengebruik overzichtelijk te bundelen ten behoeve van de politiële uitvoeringspraktijk en de beoordeling door de korpsleiding en Openbaar Ministerie.
Wij stellen ons voor dat de bedoelde informatie het beste op een centraal punt kan worden bijgehouden. Gelet op de aard en het doel van de informatie ligt het belang van een dergelijke bundeling naar onze opvatting echter op decentraal niveau. Initiatieven op dit punt zullen wij waar nodig ondersteunen. De regionale registraties (zie aanbeveling 9 hierna) kunnen hierbij mogelijk een rol spelen.
16. Het verdient aanbeveling voor het schieten op rijdende voertuigen stringente regels te maken.
Deze aanbeveling wordt overgenomen. In de toelichting op de ambtsinstructie zal duidelijk worden gemaakt dat het schieten op rijdende auto's in ieder geval ernstig ontraden moet worden gelet op het risico voor alle direct betrokkenen en gelet op de uiterste geringe succesfactor.
De noodzakelijke terughoudendheid in verband met de onzekere effecten van vuurwapengebruik in de onderhavige situaties zal nadrukkelijker worden gerelateerd aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.
– de geweldsbepalingen in de ambtsinstructie over het «uit voorzorg ter hand nemen» en «trekken» van het vuurwapen en «ernstig misdrijf» en «grove aantasting van de rechtsorde» worden in heroverweging genomen, aangepast en/of in de toelichting nader uitgewerkt;
– het risico van het schieten op voertuigen waarin zich personen bevinden wordt (weer) aangescherpt in de toelichting op de ambtsinstructie opgenomen;
– initiatieven tot het oprichten van een centraal punt met relevante jurisprudentie en casuïstiek op het gebied van politieel vuurwapengebruik ten behoeve van de politiepraktijk en -opleiding zullen worden ondersteund.
Paragraaf II. REGISTRATIE EN BEOORDELING
aanbevelingen 6 t/m 14, 28 t/m 31, 33,34
Het onderzoek bevat een aantal aanbevelingen over de registratie, de verantwoording en de beoordeling van het vuurwapengebruik. Deze aanbevelingen worden primair behandeld in het licht van de verantwoordelijkheid voor de beheersmatige condities die de politie in staat moeten stellen de geweldsbevoegdheid overeenkomstig de wet uit te oefenen. Dit betreft ook ander geweld dan vuurwapengebruik door de politie.
Beleidskader geweldsbevoegdheid
Het kader van de geweldsbevoegdheid van de politie e.a. wordt gegeven in de Politiewet 1993 als formele basis overeenkomstig de eis van de Grondwet en op grond van de Politiewet 1993 – in de ambtsinstructie. De verantwoordelijkheid voor het beleidskader van de geweldsbevoegdheid en hetbeheer ligt bij de ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en voorzover het de Koninklijke marechaussee betreft mede bij de minister van Defensie. De omvang (beginselen van proportionaliteit c.a.) en de reikwijdte (geweldsinstructie) van de geweldsbevoegdheid alsmede de aard van het geweldsgebruik (geweldsmiddelen) worden centraal vastgesteld en vastgelegd.
De korpsbeheerder is verantwoordelijk voor de beheersmatige aspecten van de geweldsbevoegdheid. Met andere woorden: de korpsbeheerder draagt er zorg voor dat de beheersmatige condities zijn vervult voor een bevoegdheidsuitoefening overeenkomstig de wet en de ambtsinstructie. De verantwoordelijkheid van de korpsbeheerder omvat tevens dat hij vanuit de relatie werkgever – werknemer toezicht houdt op de naleving van de voorschriften en de uitoefening ervan.
De verantwoordelijkheid voor de daadwerkelijke toepassing van de geweldsbevoegdheid ligt primair bij de individuele ambtenaar. Hij is bevoegd bij de rechtmatige uitoefening van zijn taak geweld te gebruiken en is daarbij gebonden aan de beginselen ten aanzien van het gebruik van geweld en aan aangewezen geweldsmiddelen.
De beoordeling van de rechtmatigheid van het geweldgebruik in de zin dat onrechtmatig handelen een strafbaar feit kan opleveren, is aan het Openbaar Ministerie.
De geweldsbevoegdheid is een zelfstandige politiebevoegdheid, gerelateerd aan de uitoefening van de politietaak.
De politieambtenaar die geweld gebruikt dient dit te melden en zich daarover ambtelijk te verantwoorden. Die melding en verantwoording dient plaats te vinden ten overstaan van de korpsbeheerder die het handelen toetst op naleving van de wettelijke voorschriften op grond waarvan de geweldsbevoegdheid c.a. is verleend (disciplinaire toets).
De geweldsbevoegdheid is geen bevoegdheid die uitsluitend in het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde of taken ten dienste van de justitie wordt uitgeoefend. De bevoegdheid kan ook worden uitgeoefend in het kader van de handhaving van de openbare orde en hulpverlening. In die zin is er sprake van een beperkte verantwoording van de politieambtenaar tegenover de officier van justitie, n.l. de vermelding in een proces-verbaal van het geweldgebruik dat in het kader van de bovengenoemde justitiële politietaak is gebruikt. Beoordeling door het Openbaar Ministerie van individuele geweldstoepassing is vanuit de beginselen van de rechtstaat ook van belang, omdat de geweldstoepassing als zodanig in potentie de bestanddelen van een strafbare gedraging in zich heeft. De geweldsbevoegdheid van de politie is in die zin betrekkelijk. De rechtmatigheidstoets op politieel geweldsgebruik (t.w. het handelen ter uitvoering van een wettelijk voorschrift cq in noodweer c.a.) kan vanzelfsprekend slechts achteraf plaatsvinden. In dit verband wordt opgemerkt dat degene die ambtshalve kennisneemt van het geweldsgebruik door een politieambtenaar (i.c. de meerdere) op grond van het Wetboek van Strafvordering aangewezen is om daarvan proces-verbaal op te maken.
In het standpunt op aanbeveling 9 worden melding, verantwoording en registratie van het geweldsgebruik door de ambtenaar nader besproken.
6. Het verdient aanbeveling om artikel 17 lid 3 onder b Ambtsinstructie 1994 het woord «en» te vervangen door de woorden «dan wel».
zie aanbeveling 9.
7. Het verdient aanbeveling in artikel 17 Ambtsinstructie 1994 de verplichting op te nemen dat het landelijk meldingsformulier moet worden gebruikt in alle gevallen waarin lichamelijk letsel of de dood is veroorzaakt, ongeacht of het letsel van meer dan geringe betekenis is.
zie aanbeveling 9.
8. Het verdient aanbeveling dat het parlement zich jaarlijks over het geweldsgebruik door de politie laat informeren.
Wij zullen de Tweede Kamer desgewenst periodiek informeren.
9. Het verdient aanbeveling dat het ministerie van Binnenlandse Zaken een regeling opstelt met het oog op een uniforme wijze van (geautomatiseerd) registreren van geweldsaanwendingen door individuele politieambtenaren.
De disciplinaire en strafrechtelijke toets van dezelfde gedraging (het geweldsgebruik) dient zodanig plaats te kunnen vinden dat zowel de verantwoording voor het ambtshandelen, een strafrechtelijke toets als het persoonlijk belang van de betrokken politieambtenaar recht wordt gedaan. Daartoe wordt door ons een structuur voorgesteld waarin verplichtingen tot melding, verantwoording en registratie worden onderscheiden.
Het bestaande model-formulier wordt daartoe aangepast waarbij tevens rekening wordt gehouden met de beleidsmatige wens dat gestandaardiseerd schriftelijk verslag wordt gedaan van het geweldsgebruik. Dit betreft iedere vorm van geweldsgebruik, omdat hierbij geen onderscheid gemaakt dient te worden naar de aard van het geweldsgebruik.
Het nieuwe model-formulier is tweeledig. Het bestaat uit het feitelijk deel, de melding van het geweldsgebruik. Hierbij wordt gerapporteerd over feitelijke omstandigheden, het soort geweld, doel en gevolgen e.d.. Het formulier wordt op initiatief van de ambtenaar die geweld heeft gebruikt opgemaakt door diens meerdere. Het is in zijn toepassing en uitvoering afgestemd op de meldingsplicht van de ambtenaar die geweld heeft gebruikt. Door zijn opzet en inhoud heeft het tevens een functie als basisinformatie ten behoeve van de officier van justitie met het oog op diens strafrechtelijke toets. Daarnaast dient het formulier als bron voor de statistische informatie ten behoeve van de beheersaspecten van het geweldsgebruik waarvoor de korpsbeheerder verantwoordelijk is en in het verlengde daarvan het beleid van de centrale overheid.
Voorts is er het inhoudelijk deel dat beschrijvend van aard is, de verantwoording van de politieambtenaar. Hierin wordt gerapporteerd over de beweegredenen en afweging van het geweldsgebruik (het hoe en waarom). Dit deel wordt door de ambtenaar die geweld heeft gebruikt zelf opgemaakt ten behoeve van de toetsing van het handelen aan de wettelijke kaders inzake de geweldsbevoegdheid.
In zijn praktische uitwerking lijkt het niet opportuun dat alle geweldsmeldingen ter beoordeling voorgelegd worden aan de officier van Justitie. Tevens kan afhankelijk van de aard van het geweldsgebruik ervoor gekozen worden dat met de melding van het geweld volstaan kan worden en nadere verantwoording achterwege kan blijven. In het eerste geval kiezen wij ervoor in de ambtsinstructie op te nemen welke geweldsmeldingen in ieder geval ter kennis van de officier van Justitie gebracht moeten worden. Wij zoeken hierbij aansluiting bij de criteria zoals die ook thans gelden, t.w. de ernst van het letsel, al dan niet veroorzaakt door het gebruik van een geweldsmiddel alsmede de gevallen waarin het vuurwapen is gebruikt. Op basis van het toegezonden feitelijke deel van het formulier zal het Openbaar Ministerie kenbaar moeten maken of en zoja, op welke wijze een strafrechtelijk vervolg wordt gegeven. De betrokken politieambtenaar kan daarop zelf zijn positie bepalen. Desgewenst moet de officier van justitie overigens ook over de niet toegezonden meldingsformulieren kunnen beschikken.
Het inhoudelijk deel van het formulier dient alleen de verantwoording in disciplinaire zin. Voorgeschreven wordt in welke gevallen de politieambtenaar deze meer uitgebreide verantwoording van het ambtshandelen tegenover de korpsbeheerder in ieder geval moet afleggen; er zal aansluiting worden gezocht bij eerder genoemde criteria. Hier kan een relatie liggen met artikel 76 Besluit algemene rechtspositie politie en de overeenkomstige bepaling in het Algemeen militair ambtenarenreglement. Ingevolge constante jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep dient met een eventuele disciplinaire maatregel niet te worden gewacht op de strafrechtelijke afdoening, omdat de tijd tussen voorval en maatregel dan te lang kan worden en aldus rechtsonzekerheid ontstaat.
De registratie van de geweldsmelding en -verantwoording vindt plaats onder verantwoordelijkheid van de korpsbeheerder. Het dient als informatie voor diens beheersverantwoordelijkheid. De registratie van de melding zal zodanig ingericht moeten zijn dat daaruit statistische informatie is te verkrijgen over aard, omvang, frequentie, enz. van het geweldsgebruik in de regio.
De opbouw van het feitelijke deel van het model-formulier is de vertaling van de gewenste informatie.
De verantwoordelijkheid van de korpsbeheerder dient ook anderszins zichtbaar te worden. Daartoe zal de beoordeling naar aanleiding van het inhoudelijke deel van het model-formulier, de verantwoording geregistreerd worden. Het beeld van het geweldsgebruik in de regio wordt gecompleteerd met de registratie van de meldingen aan het Openbaar Ministerie en van de beoordeling van die meldingen.
De korpsbeheerders doen op grond van bovenstaande registraties jaarlijks verslag aan de ministers. De gewenste gegevens zullen in nader overleg worden benoemd. Zij zullen worden ontleend aan het feitelijk deel van het formulier en aan de afdoening van de zaken op basis van het inhoudelijk deel; het betreft statistische informatie. Het Openbaar Ministerie zal soortgelijk verslag doen over haar bemoeienis met geweldszaken. Doel is een verslaglegging die een integraal beeld geeft van het geweldsgebruik in brede zin.
De verzamelde verslagen dienen als bron van beleidsinformatie voor de landelijke beheersaspecten van het geweldsmonopolie in termen van adequate bevoegdheden, geweldsmiddelen, uitrusting, training en opleiding.
Het huidige meldingsformulier wordt aangepast aan bovengenoemd voorstellen. Het nieuwe model-formulier zal worden opgemaakt als toepassing van de geautomatiseerde informatieverwerking die bij de politie, de departementen en de Koninklijke marechaussee wordt gebruikt. Artikel 17 van de ambtsinstructie wordt met inachtneming van het bovenstaande opnieuw geredigeerd.
10. Het verdient aanbeveling dat de korpsbeheerder jaarlijks een geweldsverslag opmaakt waarin hij, naast de wijze van afdoening in concrete gevallen, ook aangeeft of er sprake is van structurele tekortkomingen en welke de mogelijkheden zijn om deze tekortkomingen op te heffen.
Zie aanbeveling 9.
11. Het verdient aanbeveling dat het ministerie van Binnenlandse Zaken met de korpsbeheerders, de Koninklijke marechaussee en de bijzondere opsporingsdiensten nadere afspraken maakt omtrent de wijze waarop de te verstrekken informatie ter kennis van het ministerie moet worden gebracht.
Het nieuwe model-formulier wordt integraal voorgeschreven en ingevoerd voor alle ambtenaren die onder de werking van de ambtsinstructie vallen. De regeling met betrekking tot het verstrekken van informatie zoals beschreven onder aanbeveling 9 zal eveneens overeenkomstig van toepassing zijn.
12. Het verdient aanbeveling om het politieel geweldsgebruik en het vuurwapengebruik in het bijzonder periodiek te laten onderzoeken door een onafhankelijke, wetenschappelijke instelling.
Nadat de melding/verantwoording en registratie landelijk zijn gestandaardiseerd zal op basis van de dan beschikbare informatie bezien worden of ad hoc dan wel periodiek analyse van vrijkomende gegevens opportuun is.
13. Het verdient aanbeveling dat de rijksrecherche een geweldsverslag opmaakt waarin zij naast de wijze van afdoening in concrete gevallen ook aangeeft of er sprake is van structurele tekortkomingen en welke de mogelijkheden zijn om deze tekortkomingen op te heffen.
De rijksrecherche dient regulier over haar taakuitvoering te rapporteren aan het College van Procureurs-Generaal. Bij deze rapportage zal waar nodig aandacht aan geweldsgebruik kunnen worden besteed. Een apart verslag met bevindingen van de rijksrecherche naast dat van de hoofdofficier van justitie wordt niet noodzakelijk geacht.
14. Het verdient aanbeveling een structurele voorziening te treffen voor het registreren en analyseren van politieel geweld ten behoeve van opleiding en training.
De periodieke rapportages van korpsbeheerders en hoofdofficieren staan ook ter beschikking van de onderscheiden opleidingsinstituten. Het LSOP/PIOV is in samenwerking met het Centrum voor Politiewetenschappen V.U Amsterdam bezig om casuïstiek en jurisprudentie ten behoeve van praktijk en beoordeling te bundelen in een «Praktijkboek gevaarbeheersing».
Zie ook aanbeveling 5.
28. Het verdient aanbeveling om artikel 17 lid 4 Ambtsinstructie 1994 als volgt te wijzigen: «De melding zoals bedoeld in het tweede lid en het rapport, bedoeld in het derde lid, wordt opgemaakt overeenkomstig het daarvoor door Onze Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken vast te stellen model».
Iedere geweldstoepassing door de politie e.a. dient volgens het nieuwe model-formulier gemeld te worden. Artikel 17 van de Ambtsinstructie wordt overeenkomstig de beleidslijn zoals weergegeven bij aanbeveling 9 aangepast.
29. Het verdient aanbeveling dat het OM meer aandacht besteedt aan deskundigheidsbevordering met betrekking tot de beoordeling en afdoening van het politieel vuurwapengebruik.
Deze aanbeveling wordt door het Openbaar Ministerie onderschreven en overgenomen.
30. Het verdient aanbeveling om de centrale beoordeling van politieel vuurwapengebruik op ressortsniveau te behouden en te bevorderen.
De strafrechtelijke beoordeling van het geweldsgebruik, inclusief het vuurwapengebruik, is voorbehouden aan de hoofdofficier van justitie. Teneinde de uniformiteit in beoordeling te bevorderen heeft het Openbaar Ministerie een landelijke centrale adviescommissie voorgesteld, bestaande uit drie (hoofd)officieren van justitie. De commissie kan desgevraagd aan de hoofdofficier van justitie advies uitbrengen. Het College van Procureurs-Generaal is gevraagd dit voorstel nader toe te lichten en met name in te gaan op de vraag of dit voorstel niet leidt tot een langere periode van onzekerheid bij de betrokken politieambtenaar. Ook is de vraag voorgelegd hoe de gewenste uniformiteit het beste bereikt zou kunnen worden.
31. Het verdient aanbeveling onderzoek te doen naar de toepassing van disciplinaire sancties.
Uit de toekomstige rapportages van de korpsbeheerders kan informatie worden verkregen over de wijze waarop het instrument van disciplinaire toetsing wordt toegepast. Analyse hiervan laat onverlet dat in de ambtelijke verhoudingen de korpsbeheerder eindverantwoordelijke is voor het ambtelijk handelen van de politieambtenaar.
32. Het verdient aanbeveling om de inzichten, analyses en conclusies van de rijksrecherche met betrekking tot het politieel vuurwapengebruik te benutten ter verbetering van de vuurwapenopleiding van de politie.
De bevindingen van de rijksrecherche worden meegenomen in de beoordeling en/of in de periodieke verslagen van de hoofdofficieren van justitie. De gezamenlijke verslagen van korpsbeheerders en van hoofdofficieren van justitie zullen ook ter beschikking staan van de politieopleidingen.
33. Het verdient aanbeveling dat de hoofdofficier van Justitie jaarlijks per regio een geweldsverslag doet opmaken, waarin naast de wijze van afdoening in concrete gevallen, ook wordt aangegeven of er sprake is van structurele tekortkomingen en welke de mogelijkheden zijn om deze tekortkomingen op te heffen.
zie aanbevelingen 9 en 10.
34. Het verdient aanbeveling dat de Minister van Justitie een landelijke richtlijn formuleert omtrent het afdoen van een verdenking van strafbaar vuurwapengebruik door een politieambtenaar.
Het is van belang dat er zo veel mogelijk uniformiteit bestaat ten aanzien van de verwerking van gegevens inzake politieel (vuur)wapen/geweldsgebruik in de justitiële documentatie. Het College van Procureurs-Generaal is zich aan het beraden over de inhoud van een richtlijn ten behoeve van de parketten.
– het nieuwe model-formulier inzake geweldsgebruik wordt opgezet in overeenstemming met het onderscheid in de melding aan de meerdere en de (nadere) verantwoording door de ambtenaar die geweld heeft gebruikt;
– de informatie met betrekking tot geweldsgebruik wordt regionaal geregistreerd als bron voor beheersaspecten waarvoor de korpsbeheerder verantwoordelijk is. Jaarlijks wordt verslag gedaan ten behoeve van de beheersaspecten van het geweldsmonopolie op centraal niveau;
– het nieuwe model-formulier zal worden opgemaakt als toepassing van de automatisering die door politie en de Koninklijke marechaussee wordt gebruikt;
– artikel 17 van de ambtsinstructie zal opnieuw worden geredigeerd met daarin criteria voor voorgeschreven melding van geweldsgebruik aan de officier van justitie en de verplichte verantwoording aan de korpsbeheerder.
Paragraaf III. OPLEIDING EN TRAINING
aanbevelingen 17, 18, 21, 22, 26 en 32
In de brief aan de Tweede Kamer van 7 maart 1997, nr. EA97/U574, hebben wij aangegeven dat de aanbevelingen over opleiding en training worden betrokken bij de actualisering van de eindtermen van de vuurwapenopleiding. De vuurwapenopleiding vormt een onderdeel van de brede module geweldsbeheersing die adspiranten in het kader van hun primaire opleiding volgen. De eindtermen geven niet alleen het niveau aan dat moet worden bereikt aan het einde van de opleiding; zij dienen tevens als ijkpunt om in het kader van de formele toetsing vast te stellen of het vastgelegde niveau en daarmee de doelstelling van de opleiding is gerealiseerd.
De eindtermen van de vuurwapenopleiding van de primaire opleiding zijn ook van toepassing op de in de politiekorpsen werkzame politieambtenaren die bewapend zijn. Twee maal per jaar moeten zij op grond van de «Regeling training en toetsing vuurwapengebruik politie» voldoen aan de eisen die gelden voor de primaire opleiding.
In algemene zin zien wij de in «Onder schot» geformuleerde aanbevelingen ten aanzien van opleiding en training als een aansporing door te gaan op de begin jaren '90 ingeslagen weg. Vanaf dat moment is de nadruk van de vuurwapenopleiding steeds nadrukkelijker komen te liggen bij het kunnen beoordelen van de schietwaardigheid van situaties. Deze ontwikkeling werd gestimuleerd door de introductie van schietsimulatoren bij zowel het Landelijk Selectie en Opleidingsinstituut politie als bij de politiekorpsen en daarmee samenhangend de ontwikkeling van aan de Nederlandse politiepraktijk ontleend onderwijsmateriaal.
De aanbevelingen uit «Onder schot» geven aan dat verdere verbeteringen mogelijk zijn waar het gaat om het realiseren van een inhoudelijk betere aansluiting tussen de eindtermen van de vuurwapenopleiding en de andere eindtermen van de module geweldsbeheersing van de politie.
Uitgangspunt voor de module geweldsbeheersing van de politie moet zijn dat deze zodanig wordt ingericht dat politieambtenaren met betrekking tot het toepassen van geweld leren aan de hand van praktijksituaties oplossingsstrategieën te ontwikkelen en te hanteren, op zo'n manier dat zij veilig en verantwoord hun handhavende en dienstverlenende taken kunnen uitoefenen.
Doelstelling is dat zij kunnen volstaan met het minst ingrijpende middel dat geschikt en noodzakelijk is om hun doel te bereiken.
Deze integratie moet niet alleen een plaats krijgen in de primaire opleiding. Eveneens van groot belang is dat reeds in korpsen werkzame executieve politieambtenaren in dezelfde filosofie worden getraind.
Wij constateren ter zake dat in de Ambtsinstructie belangrijke verantwoordelijkheden zijn neergelegd bij de individuele politieambtenaar daar waar het gaat om het geoefend zijn in het gebruik van de geweldsmiddelen en in het Besluit beheer regionale politie c.a. bij de korpsbeheerder daar waar het gaat om het beschikbaar stellen van benodigde oefenfaciliteiten. Dit is ook in lijn met de plicht die de Arbeidsomstandighedenwet aan werkgever en werknemer oplegt, namelijk onderricht te bieden respectievelijk te volgen. De reactie van de korpsbeheerders en korpschefs op de aanbevelingen uit «Onder schot» geeft aan dat er voldoende steun is om de opleiding en training mede in het kader van de integrale beroepsvaardigheidstraining verder uit te bouwen.
Uitgaande van de verantwoordelijkheidstoedeling in het politiebestel zullen wij de praktische uitwerking van dit voornemen met de ons ter beschikking staande bevoegdheden stimuleren en ondersteunen.
Het eindresultaat van een lopend onderzoek naar de eindtermen van de vuurwapenopleiding zal invulling moeten geven aan de geformuleerde aanbevelingen en daarmee up to date worden gemaakt. De concept-voorstellen van een met de actualisering belaste ambtelijke werkgroep zullen zo snel mogelijk worden uitgebracht. Wij verwachten dat na overleg met de politie-vakorganisaties de nieuwe eindtermen van de vuurwapenopleiding aan het eind van dit jaar afgerond kunnen zijn.
17. Het verdient aanbeveling om in de opleiding en training meer aandacht te besteden aan het aanhouden van rijdende verdachten.
zie aanbeveling 16. In de module geweldsbeheersing van de Primaire Opleiding Medewerker Basispolitiezorg is de problematiek expliciet opgenomen.
18. Het verdient aanbeveling om het achtervolgen en stoppen van rijdende verdachten aan nader onderzoek te onderwerpen.
zie aanbeveling 16.
21. Het verdient aanbeveling om opleiding en training zodanig in te richten dat politieambtenaren leren hun dienstpistool niet meer uit voorzorg ter hand te nemen.
zie aanbeveling 2.
22. Het verdient aanbeveling om de professionele werkwijze en de methoden van evalueren van de arrestatie-teams te benutten voor het verbeteren van de opleiding, training en benaderingstechniek van de reguliere politieambtenaren.
zie Inleiding. Als voorbeeld van een werkwijze van genoemde teams die voor het reguliere politiewerk mogelijk baat heeft, geldt de heroriëntatie op het «uit voorzorg ter hand nemen» van het vuurwapen (zie aanbeveling 2).
26. Het verdient aanbeveling de trainings- en opleidingsprogramma's op het gebied van het politieel geweld- en vuurwapengebruik beter af te stemmen op de in dit onderzoek ontwikkelde typologie van gevaarsituaties.
zie Inleiding.
32. Het verdient aanbeveling om de inzichten, analyses en conclusies van de rijksrecherche met betrekking tot het politieel vuurwapengebruik te benutten ter verbetering van de vuurwapenopleiding van de politie.
zie aanbeveling 13.
– de aanbevelingen over opleiding en training sluiten goed aan op de actualisering van de eindtermen van de vuurwapenopleiding die begin 90er jaren in gang is gezet;
– de (voortgezette) vuurwapenopleiding en het geweldsonderricht worden verder verbeterd en uitgebouwd in het perspectief van de integrale beroepsvaardigheidstraining;
– de nieuwe eindtermen van de vuurwapenopleiding zullen aan het eind van dit jaar beschikbaar komen.
aanbevelingen 15, 19, 20, 23 t/m 25 en 27
15. Het verdient aanbeveling om wetenschappelijk onderzoek te doen naar (bedreiging met) geweldsgebruik tegen de politie en de interactie daarbij tussen politie en burger.
In november 1996 is door de vakgroep Strafrecht en Criminologie van de Erasmus Universiteit Rotterdam een onderzoek uitgebracht met als titel «Geweld in de interactie politie-publiek». In het onderzoek staat het geweldsgebruik door en tegen de politie en het nut en effectiviteit van methoden en technieken van geweldsbeheersing, zoals beleefd en ervaren door politieambtenaren in de regiokorpsen Rotterdam-Rijnmond en Gelderland-Midden, centraal. Het betreft het verslag van het eerste deel van een meeromvattend onderzoek naar de interactie politie-publiek. Er worden maatregelen bepleit in de sfeer van technische uitrusting en onderhoud van fysieke en sociale vaardigheden om de veiligheid van de politiemensen te verbeteren.
Het tweede deel wordt uitgevoerd door Bureau Driessen te Utrecht en is toegespitst op de wijze en stijl van conflicthantering door de politie en zal deze zomer worden afgerond.
In het verlengde van dit onderwerp is het Centrum voor politiewetenschappen V.U. te Amsterdam opdracht verleend vooronderzoek te verrichten op welke wijze en met welke middelen en methoden kennis en inzicht kan worden verkregen in het ontstaan en de afloop van dreigings- en gevaarsituaties. Het vooronderzoek beoogt de vraagstelling naar het handelen van politieambtenaren in situaties waarin sprake is van (potentieel) geweld door burgers tegen de politie aan te scherpen.
19. Het verdient aanbeveling dat in de Bewapeningsregeling politie een verbod wordt opgenomen voor het meevoeren naar huis van het vuurwapen. Uitzonderingen hierop zullen schriftelijk moeten worden vastgelegd en ieder jaar opnieuw moet worden beoordeeld.
Mede gelet op de adviezen wordt de Bewapeningsregeling politie op dit punt aangescherpt. Een volledig verbod achten wij te rigide. In individuele gevallen en aan bepaalde categorieën politieambtenaren zal de korpsbeheerder toestemming moeten kunnen verlenen om het dienstpistool mee naar huis te nemen. Als leidraad zal hierbij het dienstbelang worden gehanteerd. Dit kan b.v het geval zijn bij het «van huis uit» geüniformeerd naar de dienst gaan.
20. Het verdient aanbeveling nader onderzoek te doen naar de hanteerbaarheid van het pistool Walther P5 door kleinhandigen en linkshandigen.
Er zijn geen nieuwe klachten aangereikt die tot nader onderzoek naar de hanteerbaarheid van het dienstpistool aanleiding bieden. Wij refereren dan ook aan het standpunt van onze ambtsvoorgangers: voorzover in de praktijk sprake is van problemen en moeilijkheden betreft het incidentele gevallen die met behulp van oefening en (aangepaste) opleiding kunnen worden verholpen.
23. Om de kwaliteit van het optreden door de arrestatie-teams te behouden verdient het aanbeveling om de werkdruk-, gebieds- en taakverdeling van de arrestatie-teams nader te onderzoeken en vast te stellen.
Het kader binnen de Ambtsinstructie, het Besluit Beheer regionale politie en de Organisatieregeling aanhoudings- en ondersteuningseenheid biedt voor het bevoegd gezag respectievelijk voor de korpsbeheerders voldoende waarborg en ruimte voor een juiste en adequate inzet van bedoelde eenheden.
24. Het verdient aanbeveling om te onderzoeken of het aantal manschappen beschikbaar voor bijzondere inzetten en de versnippering daarvan over vier eenheden gewenst is, mede gezien het gering aantal inzetten van deze eenheden in de praktijk.
De Nederlandse overheid kent drie bijzondere bijstandseenheden (BBE). Het betreft de BBE-politie en de BBE-krijgsmacht die beide bestaan uit eenheden lange afstand schutters alsmede de BBE-mariniers die is geoefend in het z.g. «nabij gevecht».
De organisatie van deze drie eenheden is onderwerp van overleg in de Begeleidingscommissie BBE. In deze commissie hebben vertegenwoordigers van Justitie, Binnenlandse Zaken en Defensie zitting.
25. Het verdient aanbeveling dat de legitimiteit van de speciale munitie van de bijzondere bijstandseenheden nader wordt onderzocht.
Deze aanbeveling komt voort uit het feit dat de BBE beschikt over munitie die niet voldoet aan de vereisten die tijdens de Vredesconferentie in 1899 te 's-Gravenhage in een verklaring zijn vastgelegd.
De minister van Justitie heeft in oktober 1989 (n.a.v. de zaak Van der Kieft) de Tweede Kamer geantwoord, dat de bovengenoemde verklaring zelf bepaalt slechts verbindend te zijn in geval van oorlog en derhalve niet van toepassing is op situaties als die waarin de BBE wordt ingezet (TK 1988–1989, Aanhangsel Handelingen nr 91). Het standpunt van de minister van Justitie uit 1989 is onverkort van toepassing.
Het Humantair Oorlogsrecht is niet van toepassing op het optreden van bijzondere bijstandseenheden in vredestijd.
27. Het verdient aanbeveling nader onderzoek te doen naar de medische, operationele en maatschappelijke voor- en nadelen van de peperspuit en de lange wapenstok als vervangend of extra geweldsmiddel in handen van de reguliere politieambtenaren.
Geconstateerd wordt dat de politieambtenaar behoefte blijkt te hebben aan extra middelen en/of instrumenten in de uitoefening van de dagelijkse politiepraktijk. Het onderzoek van TNO naar pepperspray biedt ten aanzien van bepaalde medische effecten nog niet voldoende uitsluitsel over de bruikbaarheid als geweldsmiddel ten behoeve van de politie.
Mede gelet op de tot nu toe ontvangen adviezen en het Algemeen Overleg met de Vaste Commissie voor Justitie en Binnenlandse Zaken d.d. 13 maart jl. is besloten door TNO een vervolgonderzoek te laten uitvoeren. Het onderzoek zal informatie moeten opleveren over medische en fysische aspecten in geval van gebruik van pepperspray tegen mensen, alsmede gegevens over de nazorg.
Voorts zullen wij laten nagaan of andere technische middelen, werkmethoden en vaardigheden in dit verband een aanvulling kunnen bieden. De Divisie Logistiek van het Korps Landelijke politiediensten is verzocht een inventarisatie te maken van geweldsmiddelen tussen de korte wapenstok en het vuurwapen. Het LSOP zal met het oog op opleidings- en vaardigheidsaspecten bij de inventarisatie en de advisering daarover geraadpleegd worden.
Het LSOP is voorts gevraagd in kaart te brengen welke verbale en/of fysieke vaardigheden in de opleidingsprogramma's voor de politie in dit kader een extra bijdrage kunnen leveren aan het optreden in de politiepraktijk. Dit geldt met name ook voor het IBT-programma. Tevens zal het onderzoek van de VU (zie aanbeveling 15) terzake aanbevelingen opleveren. Wanneer al deze gegevens beschikbaar komen, kan een verantwoorde beoordeling worden gemaakt. Bij een uiteindelijke keuze zullen ook de maatschappelijke voor- en nadelen worden meegewogen.
– taak en functie van de politie in de samenleving brengen met zich mee dat de kwaliteit van haar optreden bij voortduring getoetst wordt aan de belangen en veiligheid van zowel de burger als die van de individuele politieambtenaar. In dit verband vindt dat plaats door onderzoek naar de verschillende facetten van geweldsgebruik zowel door als tegen de politie.
– het vervolgonderzoek naar pepperspray moet informatie opleveren over medische en fysische aspecten alsmede gegevens over nazorg.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-25016-27.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.