25 016
Beleidsvoornemens politie 1997

nr. 25
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 22 mei 1997

De vaste commissies voor Binnenlandse Zaken1 en voor Justitie2 hebben op 17 april 1997 overleg gevoerd met de ministers Dijkstal van Binnenlandse Zaken en Sorgdrager van Justitie over een halfjaarlijkse rapportage over gestandaardiseerde gegevens zoals het BIS (25 016, nr. 16, Biza-97-231/Just-97-218 en Biza-97-290/Just-97-231).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissies

Mevrouw Dijksman (PvdA) memoreerde dat de rol van de ministers en van de Kamer na de laatste wijziging van de Politiewet nogal is gewijzigd. Een aantal aspecten is de verantwoordelijkheid van de regionale korpsen geworden en of dat terecht is, zal moeten blijken bij de evaluatie die in juni 1997 zal worden besproken. Daarnaast is sinds de laatste verkiezingen voor de Tweede Kamer de vaste commissie voor Politiezaken opgegaan in de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, waardoor in ieder geval de indruk is ontstaan dat de structurele aandacht voor de politie ietwat is weggezakt. Eens per jaar spreekt de Kamer uitgebreid met de ministers over de ontwikkelingen binnen het politiebestel aan de hand van de beleidsvoornemens politie. Daarnaast bespreekt de Kamer notities, voorstellen van wet en brieven over afzonderlijke onderwerpen die voor de politie van belang zijn.

Tijdens de laatste begrotingsbehandeling had zij gesproken over de zich snel voltrekkende ontwikkelingen binnen de politieorganisatie, zoals de oprichting van het NPI, het kwaliteitsbureau, stuurgroepen op onderdelen van beleid, een landelijke inspectie, visitatiecommissies, verschillende onderzoeken, zoals naar het gebiedsgebonden werken, politieoutputmonitor en de opleiding veiligheidszorg, ontwikkelingen waardoor het politiewerk steeds professioneler moet worden. Zij vond het dan wat onbevredigend dat de Kamer slechts eenmaal per jaar met de bewindslieden inhoudelijk kan praten over al deze ontwikkelingen. Rond september krijgt de Kamer de beleidsvoornemens en enkele weken voor de politiebegroting ontvangt zij nog eens allerlei informatie of extra rapportages. De informatie is dan zo omvangrijk dat nauwelijks aan een inhoudelijk debat kan worden toegekomen. Daarom had zij de bewindslieden mede namens haar collega-woordvoerders gevraagd om de ontwikkelingen binnen het politiebestel elk halfjaar te bespreken aan de hand van een gestructureerde voortgangsrapportage waarin een overzicht wordt gegeven van de stand van zaken, de knelpunten en toekomstige plannen. In de rapportage zouden dan tevens specifieke vragen van de Kamer kunnen worden meegenomen. De vragen waarom het dit keer gaat, staan in de motie verwoord.

In de brief van 10 december 1996 geeft de minister van Binnenlandse Zaken aan bereid te zijn op gezette tijden gestandaardiseerde gegevens, zoals het BIS, aan de Kamer te verstrekken. Maar zowel in die brief als in zijn brief van 13 maart jl. zegt hij echter geen voorstander te zijn van een halfjaarlijkse begrotingsbehandeling, maar dat was ook geenszins haar bedoeling. Zo omstreeks maart zou zij aan de hand van de voorgestelde voortgangsrapportage willen praten over integrale ontwikkelingen binnen het politiebestel en de knelpunten. In het najaar zou die rapportage kunnen worden geactualiseerd en worden voorzien van een financiële paragraaf, waardoor zij wel ten behoeve van de begrotingsbehandeling kan worden gebruikt. De brief van 13 maart zag zij als een eerste aanzet tot een dergelijke voortgangsrapportage. Wat nog ontbreekt zijn de concrete cijfers en gegevens op onderdelen en een nadere uitwerking van de onderwerpen die in haar motie zijn genoemd.

Het had haars inziens weinig zin om op dit moment weer over de sterkte van de politie te praten, want het is nog steeds onduidelijk hoe die zich zal ontwikkelen. Uit de brief van 13 maart blijkt dat de Kamer nog voor het zomerreces nader zal worden geïnformeerd over de regionale plaatjes. Vooruitlopend daarop sprak zij wel haar zorgen uit over de groei van het aantal vrouwen en allochtonen bij de politie. Is al bekend hoeveel vrouwen en allochtonen vanuit de regio's naar het LSOP worden gestuurd? Kan dat percentage worden opgenomen in de eerstvolgende voortgangsrapportage? De instroom van 300 man Defensiepersoneel staan daarmee op gespannen voet. Is het juist dat deze mensen los van de politieopleidingsscholen worden opgeleid op militair terrein, dus als aparte groep? Is dat in het kader van de noodzakelijke cultuuromslag bij de politie geen slechte ontwikkeling?

De verbetering van het BIS zal in de toekomst moeten leiden tot een betere en eenduidige informatievoorziening, waardoor een onderlinge vergelijking van de ontwikkeling in de korpsen beter mogelijk wordt. Uit het veld wordt de roep om bench marking steeds groter. Wanneer zal naar verwachting van de bewindslieden de informatiehuishouding van de regionale korpsen daadwerkelijk op orde zijn?

In een «verdiept» BIS zal het ook mogelijk zijn de aanrijtijden voor verschillende meldingen per regio te vergelijken. Op dit onderdeel van de motie wordt in de brief van 13 maart niet ingegaan. Met het veld zou een verdieping en verbetering van het BIS zijn afgesproken, maar is daar ook de beheerscommissie al bij betrokken? Zijn er inmiddels landelijke kwaliteitsnormen ontwikkeld voor bijvoorbeeld de noodhulp?

De minister geeft aan enige moeite te hebben met de betrokkenheid van gemeenteraden bij het beheer. Dat onderwerp zal overigens ook terugkomen in de nota Een eerste beoordeling. In de desbetreffende motie wordt de minister gevraagd om de Kamer te informeren over datgene wat door de gemeenteraden is ingebracht in de regionale beleidsplannen opdat er meer zicht ontstaat op de onderwerpen die voor de gemeenteraden in het kader van de politie een belangrijke rol spelen. De regionale colleges zouden de minister al dan niet via het korpsbeheerdersberaad de hoofdlijnen kunnen rapporteren wat gemeenten hebben ingebracht in de regionale beleidsplannen en de minister zou daarvan een beschrijving in de halfjaarlijkse rapportage kunnen opnemen. Zo krijgt de Kamer meer zicht in wat door de gemeenteraden in de betreffende regio's als knelpunt wordt gezien.

In het kader van de specialisatie en despecialisatie achtte mevrouw Dijksman het van groot belang geïnformeerd te worden over enkele specialistische afdelingen van de politie. Hoe is het kennisniveau van de afdelingen jeugd- en zedenzaken, hoe staat het met de 24-uurs bereikbaarheid en de voortgang van de regionale steun- en informatiepunten? Hoe staat het met het kennisniveau van de milieupolitie en de recherchefunctie? Zij zag niet in dat deze informatie niet in een dergelijke voortgangsrapportage zou kunnen worden verwerkt.

Is het juist dat met name korpsen met boventallig personeel en zonder «spaarbankboekje» zoals de korpsen Groningen, Gelderland-Midden, IJsselland, Noord-Holland-Noord, extra in de problemen komen door de afgesloten politie-CAO? Zo ja, met welke gevolgen? Wanneer kunnen de onderzoeksresultaten van het externe bureau worden verwacht? Hoe staat het in dit verband met de uitwerking van de motie-De Graaf c.s.?

Zij sprak ten slotte de hoop uit dat de in de motie gevraagde halfjaarlijkse voortgangsrapportage zal bijdragen aan een beter zicht op de ontwikkelingen in de politieorganisatie en daardoor aan bepaalde mate van gelijkwaardigheid van de politiezorg in Nederland.

De heer De Graaf (D66) wilde zich in dit overleg beperken tot de uitwerking van de motie-Dijksman en niet ingaan op de andere onderwerpen die de minister in zijn brief van 13 maart jl. heeft opgenomen, zoals de politiesterkte, het budgetverdeelsysteem, enz., temeer omdat enkele dagen geleden de minister nadere gegevens heeft verschaft over de uitvoering van de politie-CAO, wederom in relatie tot de politiesterkte, en enkele sterktecijfers naar voren brengt die hij oorspronkelijk in juni had toegezegd. De heer De Graaf stelde die nadere informatie uiteraard op prijs, maar zou bespreking van de sterkte van de politie en de financiële positie van enkele korpsen graag willen uitstellen en er meer tijd voor reserveren.

De motie-Dijksman strekte ertoe een bepaalde structuur te krijgen in de wijze waarop over het onderwerp politie wordt gesproken, met name gelet op de neiging om dat zeer incidenteel te doen op basis van bepaalde gebeurtenissen. Dat de minister niets voelt voor een tweemalige begrotingscyclus begreep hij heel goed. Hij zou zich kunnen voorstellen dat de beleidsplannen en de begrotingsstukken in het najaar worden besproken op basis van de meest recente informatie en inzicht in de budgettaire consequenties, zoals dat nu ook al gebeurt, maar dat zo'n halfjaar later en in ieder geval voor het zomerreces nog eens werd gesproken over een actualisering voorzover daarover gegevens beschikbaar zijn. Dat kan inhouden dat recente ontwikkelingen op het gebied van de sterkte, gegevens over recente afspraken tussen ministers en korpsbeheerders, recente ontwikkelingen rondom taakelementen, specialisatie/despecialisatie, e.d. in zo'n actualisering worden meegenomen. Is er niets nieuws te melden, dan kan dat ook bij het desbetreffende onderwerp worden aangegeven.

Blijkens de brief van 13 maart jl. wordt met regio's gesproken over de argumenten op grond waarvan zij vinden zich te onderscheiden van de algemene regels van het budgetverdeelsysteem, met uitzondering van Flevoland waarvoor inmiddels een oplossing is gevonden. Hoewel de onderzoeksresultaten nog niet bekend zijn, wilde de heer De Graaf nu al wijzen op de positie van Friesland waar het gaat om de waterpolitie. Wat de regio's Zeeland en Limburg betreft, verwijst de minister naar de specifieke problematiek van het drugstoerisme en het zou terecht zijn als die in de beschouwing werd meegenomen, al was het maar omdat de Kamer tijdens het debat over de Drugsnota zijn motie heeft aangenomen waarin uitdrukkelijk werd gevraagd om extra politie, niet alleen in de grote steden, maar ook in de grensregio's die te maken hebben met drugstoerisme. Het budgetverdeelsysteem en de toedeling van de extra 100 mln. houdt daar geen rekening mee.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA) sloot zich in grote lijnen aan bij de al gestelde vragen. Aangezien de minister te kennen heeft gegeven moeite te hebben met de uitvoering van de motie-Dijksman kan een nadere uitleg van de bedoelingen die problemen wellicht wegnemen.

In het kader van de begrotingsbehandeling is het noodzakelijk dat er in het najaar een compleet financieel overzicht is, omdat de Kamer dan ook het budget vaststelt. Maar dat neemt niet weg dat ook de CDA-fractie het niet alleen zeer wenselijk, maar zelfs noodzakelijk vindt dat om halverwege de begrotingscyclus, zo omstreeks het voorjaar, op basis van actuele gegevens wordt bezien hoe het voorgestelde beleid is uitgewerkt en of en, zo ja, welke knelpunten er zijn opgetreden of zijn te verwachten. Zijn die er niet, dan is dat alleen maar goed.

Een tweede reden waarom zij zo hechtte aan uitvoering van de motie-Dijksman naar geest en naar letter is het vormgeven van de parlementaire controle. Dat houdt in dat die controle niet alleen maar moet plaatsvinden bij incidenten, maar dat er een structuur in moet worden aangebracht.

Het lijkt erop alsof de minister van mening is dat hij en dus ook de Kamer voor een goede informatievoorziening vooral afhankelijk is van een regionale beheers- en beleidscyclus, maar er zijn toch ook nog andere cijfers, zoals de in- en uitstroomtabellen van de politiescholen? Met al die andere gegevens moet het toch mogelijk zijn om de Kamer een betrouwbaar, inzichtelijk en vooral een toetsbaar beeld krijgt van de ontwikkelingen?

Als de minister de motie-Dijksman serieus neemt, zou hij er in ieder geval voor moeten zorgen dat informatie op tijd bij de Kamer komt en niet op het laatste moment. Met de heer De Graaf zou mevrouw Van der Hoeven graag op korte termijn met de ministers overleggen over de onderwerpen die in de motie-Dijksman worden opgesomd. Er zijn al enkele toezeggingen gedaan over rapportages en cijfers per 31 december 1996 en over de besteding van de extra 100 mln., maar die zullen dan wel op heel korte termijn beschikbaar moeten komen. Ook zag zij graag dat op korte termijn over de sterkte van de politie werd gesproken, maar het is dan weer aan de minister om ervoor te zorgen dat de resterende benodigde informatie er op tijd is.

Voor dat overleg over de sterkte had zij uiteraard behoefte aan gegevens over de sterkte met daaraan gekoppeld de herbezetting en de effecten van de invoering van de 36-urige werkweek en dat niet op macro- maar op microniveau. Voorts had zij behoefte aan de financiële informatie waarom door vorige sprekers al is gevraagd. Ten slotte wilde zij nadere gegevens over de opleidingscapaciteit en het LSOP. Toen de afspraken daarover werden gemaakt, waren enkele gegevens nog niet voorhanden, met name niet de uitleg van de minister van het akkoord over de 36-urige werkweek.

Bij de opening van het politiebureau in Maastricht had de minister voorzover zij tot haar grote genoegen had begrepen enkele toezeggingen gedaan inzake bestrijding van het drugstoerisme en dus ook over de sterkte van de politiecapaciteit in Zuid-Limburg, maar kan hij nu ook aangeven om hoeveel mensen het gaat? Komt het neer op het minder snel afbouwen of komt het neer om het extra toevoegen van personeel?

Gelet op de opmerkingen tot nu toe was de heer Korthals (VVD) temeer overtuigd van de juistheid van de beslissing om de motie-Dijksman indertijd niet te steunen. De Kamer moet zich niet laten overvoeren met informatie. De informatie die de minister inmiddels heeft toegezonden is zo omvangrijk dat het wellicht wel verstandig is om later de sterkte te bespreken, maar als dan weer nadere gegevens per regio worden gevraagd, kan het weer zoveel informatie worden dat er wederom geen goed inzicht kan worden verkregen.

Het gaat zijn fractie natuurlijk ook om duidelijkheid over de ontwikkeling van de sterkte en daarvoor moet ook in grote lijnen de relatie tussen instroom en uitstroom bekend zijn, de relatie tussen de kosten van een regio en de sterkteontwikkeling aldaar, de verhouding van de informatie en de automatisering ten opzichte van de sterkteontwikkeling en de invloed van de arbeidstijdenwet op de sterkteontwikkeling waarover de Kamer weer een alarmerende brief van het ACOP heeft ontvangen. Voorts zou hij in grote lijnen graag willen vernemen hoe het gaat met de standaardisatie van de automatisering. Voor hem is het zeker niet noodzakelijk om daar ieder halfjaar over te spreken. De grote lijnen kunnen heel goed in het kader van de begrotingsbehandeling worden besproken en waar zich knelpunten voordoen, kan nader overleg worden gevoerd.

De behoefte aan informatie over de betrokkenheid van de gemeenteraden bij het beheer begreep hij niet goed. Door de nieuwe politiewet wordt veel in de richting van de gemeenteraden verschoven en dan moet alle informatie over wat zij doen ineens weer naar de Kamer waar vervolgens niets mee kan worden gedaan. Aan al die leeslectuur had hij geen behoefte, wel vroeg hij de minister aan te geven of naar zijn oordeel door de gemeenteraden goed op het beheer wordt gelet. Zo niet, dan kan dat bij de nota Eerste beoordeling van de Politiewet nader worden bezien.

Wat de specialisatie en despecialisatie betreft, heeft de minister duidelijk aangegeven dat het aan de regio's wordt overgelaten. De Kamer heeft aangegeven bijvoorbeeld op het gebied van zedenen jeugdzaken behoefte te hebben aan een meer centrale sturing, maar wellicht kan ook hierop worden teruggekomen bij de evaluatie van de Politiewet.

De heer Korthals vernam graag iets over de uitvoering van de motie-De Graaf die zijn fractie overigens ook niet heeft gesteund. Hoeveel gaat het kosten om te onderzoek of en, zo ja, hoe de rijke korpsen middelen kunnen overhevelen naar de armere? Kan dat geld niet beter direct aan de wat armere korpsen kunnen worden gegeven?

De fractie van de heer Van den Berg (SGP) had de motie-Dijksman van harte ondersteund omdat zij zich tot nu toe nogal had gestoord aan de regelmatig gebrekkige, niet volledige en af en toe ook verwarrende informatie over de politiesterkte. De laatste brieven van de ministers tonen aan dat zij wat dat betreft enigszins op de goede weg zijn, maar ze zijn er nog lang niet. Hij was het met de bewindslieden eens dat begrotingsdebatten niet tweemaal per jaar moeten worden gevoerd, maar het debat dat mevrouw Dijksman bedoelt kan heel goed een ander karakter hebben en zo'n debat leek hem in ieder geval wel zinvol. Als de politie-informatievoorziening op orde is, zal zijns inziens overigens al aan de strekking van de motie zijn voldaan omdat er dan sprake zal zijn van reguliere en inzichtelijke informatiestromen.

Het deed hem deugd dat voor enkele knelpunten die de Kamer in december signaleerde al een oplossing is gevonden, zoals Flevoland, maar hij vond het jammer dat enkele andere belangrijke problemen nog niet zijn opgelost, zoals Friesland en Zeeland. Het verbaasde hem dat daarnaar nog studie moet worden verricht, want voor die problemen wordt toch al jaren de aandacht gevraagd? Een snelle oplossing leek hem zeer wenselijk, want de problemen liggen met name in de recreatiedruk en het seizoen staat weer voor de deur! De invulling van de arbeidsduurverkorting is hem nog steeds niet duidelijk. Hij betreurde het dat de bewindslieden slechts voor 80% compensatie willen bieden, want dat gaat toch ten koste van effectieve politiesterkte? Hetzelfde geldt voor de partieel uittredenden van 55 jaar. Welke effecten heeft dat per regio?

Voorts vroeg de heer Van den Berg nogmaals expliciete aandacht voor de uitwerking van de arbeidstijdenwet en om een spoedige oplossing voor de knelpunten die daardoor ontstaan. In de praktijk blijkt die voor de politie toch onwerkbaar te zijn. De minister heeft meermalen gezegd dat hij samen met zijn collega van SZW aan een nadere oplossing werkt voor zowel de reguliere als de vrijwillige politie.

Een systematische gegevensverstrekking van knelpunten op gemeentelijk niveau leek hem niet conform de motie-Dijksman te zijn, mede gelet op de nieuwe Politiewet, maar een inzicht in structurele problemen leek hem wel gewenst. Zijns inziens moet de Kamer zich beperken tot een vergelijking van de ontwikkeling in de verschillende regio's.

Met anderen was hij benieuwd naar de uitwerking van de motie-De Graaf c.s. en maakte hij zich zorgen over de ontwikkelingen rondom de LSOP en de opleidingscapaciteit.

Antwoord van de regering

Het was de minister van Binnenlandse Zaken door de verschillende bijdragen iets duidelijker geworden wat de bedoeling van de motie-Dijksman was. Het gaat om twee vragen die tegelijkertijd aan de orde zijn; de eerste is naar de relatie van politieministers in het nieuwe bestel met de korpsen – daar zal in meer algemene zin in juni worden gesproken – en vervolgens naar de relatie tussen regering en parlement. Een aantal wensen van de Kamer zijn inderdaad gericht aan de politieministers, andere toch meer aan zichzelf. Dat er geen vaste commissie voor de politie is, is toch een besluit dat de Kamer heeft genomen en dat zowel voor- als nadelen heeft, net zoals het geval is bij de commissie voor het minderhedenbeleid die ook niet meer bestaat. Op zichzelf kon hij zich heel wel vinden in de wens van de Kamer om een nieuwe structuur voor het overleg tussen regering en parlement te zoeken en vond het verheugend dat iedere fractie erkent dat een begrotingsdebat eens per jaar behoort plaats te vinden.

Dat de politie steeds professioneler wordt, is juist, maar is op zichzelf niet zo relevant voor de vraag hoe de regering en Kamer op dat punt met elkaar omgaan. Als de Kamer alles wat beleidsmatig relevant is tweemaal per jaar in beeld wil laten brengen, opdat zij daar in meer algemene zin en dus op hoofdlijnen het kabinet op kan aanspreken, had hij daar geen moeite mee, maar hij vroeg zich wel af wat er dan in de tussentijd moet gebeuren met informatie die beschikbaar komt. Als er een onderzoek wordt ingesteld naar het meest wenselijke wapen, dat onderzoek is afgerond en het kabinet een standpunt heeft bepaald, is het toch logisch om dat direct daarna naar de Kamer te sturen? Daarom komen de stukken ook met een grote onregelmaat naar de Kamer toe en het is dan aan de Kamer om te bepalen over welke informatie zij met de ministers wil praten of dat het overleg daarover kan worden uitgesteld tot dat halfjaarlijkse overleg.

Anderzijds is het aan de ministers om te proberen de Kamer te voorzien van betere en verschillende soorten informatie. Alle informatie die te maken heeft met sterkte, geld, e.d. is naarmate de administraties homogener zijn en gestandaardiseerd ook gemakkelijker te leveren. Als de informatie meer kwalitatief van karakter moet zijn, wordt het moeilijker om dat als systeem te organiseren, want die informatie zal per korps moeten worden opgevraagd en tot een beeld moeten worden omgewerkt.

Daarenboven moet dan nog rekening worden gehouden met afspraken die op verschillende punten worden gemaakt. Zo heeft de Kamer het project C2000 aangemerkt als groot project – hetgeen zeer verstandig is – maar heeft het daarbij wel geplaatst buiten de structurele aanpak die thans wordt gevraagd.

Als de indieners van de motie het ermee eens zijn dat de uitvoering ervan langs deze lijnen ter hand wordt genomen, zijn zowel Kamer als kabinet elkaar een heel eind tegemoet gekomen. Wel had de bewindsman nog enige aarzeling over de timing van een en ander. Veel materiaal wordt deze maanden vergaard en verwerkt in de begroting en de Miljoenennota. Het zou goed zijn als de begrotingsbehandeling zo snel mogelijk zou kunnen plaatsvinden. Naarmate er korter na het uitbrengen van de Miljoenennota over de politie kan worden gesproken is er ook minder nakomende informatie aan de Kamer voor te leggen. Als dat lukt, is het meest logische moment om dat andere overleg te voeren wellicht wel maart. Dat maakt het heel goed mogelijk om na te gaan welke relevante informatie na de begrotingsbehandeling naar het oordeel van de ministers dan wel geïndiceerd door de Kamer is verkregen.

De 300 militairen waarover mevrouw Dijksman sprak krijgen inderdaad een aangepaste opleiding, want veel hebben ze al geleerd, maar natuurlijk nog niet het politiespecifieke deel.

Er wordt op dit moment hard gewerkt aan verbetering van het BIS. Binnenkort kan het rapport van de Algemene Rekenkamer over 1994/1995 worden verwacht en, voorzover de bewindsman heeft begrepen, wordt daarin heel nuttig materiaal aangedragen. In de brief over de eerste beoordeling van het politiebestel is een passage aan de informatievoorziening gewijd. Die heeft niet alleen een technisch, maar zeker ook een bestuurlijk karakter. Als een en ander gedecentraliseerd is, moet je dan regelen, vastleggen, afdwingen op welke manier wordt geadministreerd en welke informatie verplicht aan de centrale overheid moet worden geleverd? Dat element van iets meer centrale sturing is ook in die brief opgenomen en daarover zal de Kamer een uitspraak moeten doen in het daarover voorziene overleg. Voor die tijd zullen de bewindslieden bezien hoe een en ander kan worden verbeterd, tezamen met de BIS-beheerscommissie over de rol waarvan ook nog nadere besluiten zullen moeten worden genomen.

Na een jarenlang zeer intensief decentralisatieproces vond hij het zorgelijk om op sommige punten een terugtrekkende beweging te bespeuren en een neiging van de rijksoverheid om zich weer te bemoeien met wat de gemeenten doen. De gedachte achter het nieuwe politiebestel was weliswaar regionale korpsen maar ook dat het zwaartepunt van de bepaling van wat daarin gebeurt bij de gemeenteraden ligt. Voorkomen moet worden dat de rijksoverheid nu weer op hun stoel gaat zitten.

Nu is in de brief over de eerste beoordeling van het politiebestel ook de vraag opgeworpen of het niet wenselijk is om eens per jaar overleg te voeren over de beleidsplannen van de regiokorpsen en of daarin landelijke prioriteiten, al dan niet geïndiceerd door de Kamer, niet zichtbaarder zouden moeten worden. Het korpsbeheerdersberaad heeft daarop enigszins kritisch gereageerd, maar ook daarover zal op 9 juni a.s. verder moeten worden gesproken. Als dan de weg wordt gekozen van meer overleg over dan wel meer invloed op die beleidsplannen, dan is het betrekkelijk gemakkelijk om te vragen welke wensen van gemeenten zijn afgewezen en om welke redenen. De nieuwe politiewet biedt geen mogelijkheid tot meer centrale sturing en ten tijde van de evaluatie kan worden bezien of dat zo moet worden gelaten of dat die mogelijkheid toch moet worden geschapen.

Met name de heer Van den Berg wilde de bewindsman erop wijzen dat het huidige BVS in principe rekening houdt met specifieke omstandigheden van bijvoorbeeld grensgebieden, recreatiedruk, enz. Dat systeem is door alle korpsbeheerders aanvaard. Hij gaf toe dat als het BVS onverkort zou worden toegepast sommige korpsen erop achteruit zouden gaan. Daarom is een voorziening getroffen dat geen enkel korps dat zou overkomen. Ook gaf hij toe dat er ook dan nog reden is om naar specifieke knelpunten te kijken, niet volgens de logica, maar wel volgens de realiteit, in ieder geval voor de overgangsfase. Een korps dat groeit heeft niet zoveel problemen om tijdelijk knelpunten op te vangen, maar een korps dat krimpt natuurlijk wel. Dat was ook voor de bewindslieden reden om die knelpunten nader te bezien. Zodra de commissie de datum voor het AO heeft bepaald zal hij ervoor de laatste stand van zaken voorleggen. Desgevraagd antwoordde hij nog dat voor regiospecifieke problemen de pot van 44 mln. beschikbaar is die overigens al voor een deel is aangewend of het zou moeten worden gezocht in de gefaseerde toevoeging van extra sterkte, maar dat kan dan pas vanaf 1998.

Bij de opening van het politiebureau in Maastricht had de bewindsman geen specifieke toezeggingen gedaan. Gelet op de grensproblematiek was hem gevraagd of zij op nog iets extra's mochten rekenen en als antwoord daarop heeft hij alleen maar gezegd dat het overleg met de Kamer daarover serieus zal worden gevoerd.

Aan de uitvoering van de motie-De Graaf wordt op dit moment gewerkt. Het bureau Arthur Andersen is daarbij om hulp gevraagd. De motie schetst drie fasen en de eerste, die ook weer drie stappen bevat, zal eind mei worden afgerond en dat betreft een analyse van de relevante wet- en regelgeving, een analyse van de jaarrekeningen van de politieregio's en de verzameling van benchmarkinformatie.

De heer De Graaf (D66) doelde in zijn bijdrage eigenlijk op zijn motie die gelet op de grensregio's en het grensdrugstoerisme daar om extra sterkte vroeg. De 100 mln. voor 1997 had hij gezien als een gedeeltelijke tegemoetkoming aan die motie, maar is vervolgens niet in het BVS toegepast. Vandaar de door hem gevraagde specifieke aandacht voor de regio's Zeeland en Limburg.

De minister herhaalde dat die regiospecifieke factoren wel degelijk in het BVS zijn meegenomen, maar daarmee is nog niet gezegd dat het resultaat voor elke regio bevredigend is. Hij had al toegezegd naar oplossingen te zoeken en wellicht zal bij de evaluatie tijd blijken dat het systeem toch enige aanpassing op dit punt behoeft.

De overeengekomen CAO moet in de 26 korpsen een vertaling krijgen. Voordat die overeenstemming wordt bereikt, wordt natuurlijk goed overleg met alle korpsbeheerders gevoerd. De korpsen is gevraagd om voor 1 januari a.s. aan te geven hoe met name genoemde onderdelen van de CAO zullen worden geïmplementeerd. Wat de 36-urige werkweek betreft is volledige herbezetting afgesproken van executieve functies. Aangezien er ook administratieve functies zijn, is er een gemiddeld percentage uitgerold van 80. Per korps moet ook dit aspect worden uitgewerkt.

Het was de bewindsman opgevallen dat politiewoordvoerders nogal kritisch zijn op de uitvoering van de arbeidstijdenwet en het arbeidstijdenbesluit – op basis van de motie-Hofstra wordt over die uitvoering overigens nog met de minister van SZW nader overlegd – maar dat daarbij wel lijkt te worden vergeten wat nu de bedoeling van die wetgeving is die breed door de Kamer is ondersteund. Gezien dat overleg stelde hij zich voor bij de nadere informatie over de sterkte van de politie tevens informatie op te nemen over de uitwerking van het arbeidstijdenbesluit bij de politie. Wat dit betreft, herinnerde hij voorts nog aan zijn toezegging inzake de vrijwillige politie.

Over de benodigde opleidingscapaciteit, mede ten gevolge van de arbeidstijdverkorting en de arbeidstijdenwet, zegde hij eveneens nadere informatie toe. In het laatste overleg over de LSOP had hij overigens al gezegd dat de capaciteit zijns inziens voldoende was.

Hij was het er voorts mee eens dat de Kamer regelmatig op de hoogte wordt gehouden van de ontwikkelingen op het gebied van de automatisering en de ICT. In ieder geval zal de voortgang bij de begroting worden gemeld en zo mogelijk ook in de halfjaarlijkse rapportage. Voor hem stond in ieder geval vast dat waar de afgelopen jaren de kwantiteit en kwaliteit van de mensen terecht zeer centraal heeft gestaan in toenemende mate de technologie de aandacht zal vragen.

De minister van Justitie kon zich de vraag voorstellen in hoeverre de politie gestalte geeft aan bepaalde prioriteiten, maar dat hoeft haars inziens niet met een gespecialiseerde afdeling bij elk korps. Het gaat erom dat aan de politie bepaalde eisen kunnen worden gesteld dat zij inhoudelijk gezien aan die gestelde prioriteiten kan voldoen. Wat dit betreft, herinnerde zij aan de uitvoerige discussies over de jeugd- en zedenpolitie, de milieupolitie, e.d. In het huidige systeem past het niet meer om voor elk specialisme aparte afdelingen te maken. De gevraagde halfjaarlijkse rapportage zal zich haars inziens dan ook moeten beperken tot het aangeven van en in hoeverre de politie aan die prioriteiten voldoet. Zo is al besloten dat een van de eerste taken van de nieuwe inspectie zal zijn te bezien in hoeverre de korpsen aandacht besteden aan het specialisme van zedenzaken. Wat het onderdeel verkeer betreft, is een interdepartementaal beleidsonderzoek van start gegaan wat de politie op dat punt doet, of er sprake is van een handhavingstekort.

Naar aanleiding van het rapport van de parlementaire enquêtecommissie is niet voor het eerst uitvoerig gesproken over de recherchefunctie, maar nu meer over de kwaliteit en enkele formele randvoorwaarden. Hoe dat moet worden aangestuurd, hangt natuurlijk weer samen met ontwikkelingen van het binnen het OM.

De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken,

De Cloe

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,

Van den Burg

De griffier van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken,

Hommes


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van Erp (VVD), V. A. M. van der Burg (CDA), Te Veldhuis (VVD), Van der Heijden (CDA), De Cloe (PvdA), voorzitter, Janmaat (CD), Van den Berg (SGP), Scheltema-de Nie (D66), ondervoorzitter, Apostolou (PvdA), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Zijlstra (PvdA), Van der Hoeven (CDA), Remkes (VVD), Gabor (CDA), Koekkoek (CDA), Nijpels-Hezemans (groep-Nijpels), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Hoekema (D66), Essers (VVD), Dittrich (D66), Dijksman (PvdA), De Graaf (D66), Cornielje (VVD), Rouvoet (RPF), Rehwinkel (PvdA).

Plv. leden: Korthals (VVD), Dankers (CDA), Van Hoof (VVD), Bijleveld-Schouten (CDA), Liemburg (PvdA), Poppe (SP), Schutte (GPV), Jeekel (D66), Van Heemst (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), Feenstra (PvdA), Verhagen (CDA), Van der Stoel (VVD), Mateman (CDA), Mulder-van Dam (CDA), Van Wingerden (AOV), Rabbae (GroenLinks), Van Boxtel (D66), H. G. J. Kamp (VVD), Assen (CDA), M. M. van der Burg (PvdA), Bakker (D66), Klein Molekamp (VVD), Leerkes (Unie 55+), Van Oven (PvdA).

XNoot
2

Samenstelling: Leden: V. A. M. van der Burg (CDA), voorzitter, Schutte (GPV), Korthals (VVD), Janmaat (CD), Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), Van de Camp (CDA), Swildens-Rozendaal (PvdA), ondervoorzitter, M. M. van der Burg (PvdA), Scheltema-de Nie (D66), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Zijlstra (PvdA), Aiking-van Wageningen (groep-Nijpels), Rabbae (GroenLinks), Koekkoek (CDA), J. M. de Vries (VVD), Van Oven (PvdA), Van der Stoel (VVD), Dittrich (D66), Verhagen (CDA), Dijksman (PvdA), De Graaf (D66), Rouvoet (RPF), B. M. de Vries (VVD), O. P. G. Vos (VVD), Van Vliet (D66).

Plv. leden: Smits (CDA), Van den Berg (SGP), Van Blerck-Woerdman (VVD), Marijnissen (SP), Bremmer (CDA), Doelman-Pel (CDA), Van Traa (PvdA), Van Heemst (PvdA), Bijleveld-Schouten (CDA), Rehwinkel (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), R. A. Meijer (groep-Nijpels), Sipkes (GroenLinks), Biesheuvel (CDA), Rijpstra (VVD), Middel (PvdA), Passtoors (VVD), Van Boxtel (D66), Van der Heijden (CDA), Apostolou (PvdA), Roethof (D66), Leerkes (Unie 55+), Van den Doel (VVD), Weisglas (VVD), De Koning (D66).

Naar boven