25 016
Beleidsvoornemens politie 1997

nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN JUSTITIE EN VAN BINNENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 17 september 1996

1. INLEIDING

Daartoe uitgenodigd door de vaste commissies voor Binnenlandse Zaken en voor Justitie, doen wij u ook dit jaar, naast de begrotingshoofdstukken Binnenlandse Zaken en Justitie, separaat een brief met onze beleidsvoornemens inzake de politie voor het jaar 1997 toekomen.

In zowel de begroting 1997 van Binnenlandse Zaken als die van Justitie, is een forse impuls voorzien in de veiligheid. Voor wat betreft de politie noemen wij met name:

a. een extra uitbreiding van de politiesterkte met 1000 BVE (f 100 mln structureel), waarmee in 1997 zal worden begonnen. Deze uitbreiding komt bovenop de in het regeerakkoord voorziene sterkte-uitbreiding. Over het daadwerkelijk omzetten van deze sterkte-uitbreiding in «meer blauw op straat» zullen nadere afspraken worden gemaakt met de politieregio's;

b. f 567 miljoen in de periode 1997–2004 als aandeel van het Rijk in de ontwikkeling van een landelijk mobiel data-communicatie-net voor de politie-, brandweer- en ambulancediensten. Met de ontwikkeling van een dergelijk net wordt een wezenlijke voorwaarde geschapen voor een slagvaardig en doelmatig opereren van genoemde diensten, zowel voor iedere dienst afzonderlijk als in gezamenlijke optredens.

In deze brief worden enkele actuele thema's de politie betreffende besproken. Buiten de orde van deze brief valt een aantal voor de politie zeer wezenlijke trajecten, omdat uw Kamer hierover volgens afspraak afzonderlijk wordt gerapporteerd.

Dit betreft:

1. de follow-up inzake de parlementaire enquête opsporingsmethoden;

2. de evaluatie van de Politiewet 1993;

3. de totstandkoming van het nieuwe budgetverdeelsysteem voor de politie;

4. integriteit;

5. de invoering van de Inspectie voor de Politie en een stelsel van kwaliteitszorg bij de politie.

Over deze onderwerpen merken wij kort het volgende op:

Tussen regering en Tweede Kamer zijn naar aanleiding van het eindrapport van de Parlementaire Enquêtecommissie Opsporingsmethoden afspraken gemaakt over de uitvoering van de aanbevelingen van de commissie. Nog in de maand september hopen wij de Kamer, zoals afgesproken, een plan van aanpak te presenteren. Dit plan van aanpak zal beleidsvoornemens met betrekking tot de politie(organisatie) bevatten.

Bij het debat over de regeringsverklaring d.d. 1 september 1994 is door de minister-president aan de Kamer een evaluatie van de Politiewet 1993 in de tweede helft van deze kabinetsperiode toegezegd. In latere debatten met de Kamer is aan de Kamer een zogenaamde «knelpuntennota» toegezegd. Deze nota biedt inzicht in ervaringen die de afgelopen twee jaren door alle betrokken bij het politiebestel zijn opgedaan. Op basis van door ons ontvangen gevraagde en ongevraagde reacties, standpunten en adviezen wordt momenteel de laatste hand gelegd aan deze nota, die wij u in het najaar zullen aanbieden.

Een derde traject dat in de onderhavige brief onbesproken blijft, is de ontwikkeling van het nieuwe budgetverdeelsysteem voor de politie en de hiermee samenhangende sterkteproblematiek. Onze beleidsvoornemens ter zake worden u separaat toegezonden.

Op 12 september 1995 hebben wij met uw Kamer gesproken over het onderwerp «politie en integriteit» in het kader van in mei van dit jaar aan de Kamer gezonden rapportage inzake integriteit openbare sector.

Met betrekking tot de invoering van een inspectiefunctie op rijksniveau en van een stelsel van kwaliteitszorg bij de politie verwachten wij nog dit jaar de Tweede Kamer een voorstel voor te leggen tot wijziging van de Politiewet 1993 (en nog enige andere wetten). Dit wetsvoorstel ligt thans voor advies bij de Raad van State.

Inmiddels is op het ministerie van Binnenlandse Zaken een begin gemaakt met de inrichting van de inspectie.

De Inspectie is, na overleg daarover met het veld, inmiddels van start gegaan met een thema-onderzoek naar gebiedsgebonden politiezorg en een onderzoek dat een model biedt voor het in kaart brengen van resultaten van politiewerk en dat tevens houvast biedt voor het sturen van de korpsen daarop. Hierover zal in het voorjaar '97 gerapporteerd worden.

Voor '97 en verder hebben wij het veld aangekondigd de Inspectie naar de thema's schietvaardigheid, allochtonen- en emancipatiebeleid van de korpsen en de kwaliteit van de gegevens in de nationale informatiesystemen voor de politie te laten kijken.

Wij overwegen daar het thema jeugd- en zedenpolitie, als een vraagstuk van omgaan met een specialisatie, aan toe te voegen. Ook het veld zal ons nog suggesties voor thema's doen toekomen. Na de behandeling van de hiervoor aangekondigde wijziging van de Politiewet in de Kamer zullen wij u over de keuzes in het eerste jaarprogramma van de Inspectie Politie nader informeren.

Ook de korpsen zijn inmiddels met kwaliteitsbeleid van start gegaan.

De beraden van korpsbeheerders (KBB), hoofdofficieren van justitie (HOB) en korpschefs (RHC) hebben gezamenlijk met ingang van mei jl. het kwaliteitsbureau opgericht dat de korpsen bij hun kwaliteitsbeleid zal ondersteunen. De Kamer is over de voortgang van het kwaliteitsbeleid recent nader geïnformeerd bij brief van .. augustus (kenmerk EIN96/U57).

De volgende actuele thema's die wij in deze brief belichten zijn:

2.1. Recherchefunctie politie, inclusief jeugd- en zedentaken en milieu;

2.2. Politie-onderwijs;

2.3. Internationale politiesamenwerking;

2.4. Geweldsbeheersing, bewapening en uitrusting;

2.5. Vrijwillige politie, «Melkertbanen», lokaal (integraal) veiligheidsbeleid;

2.6. Informatievoorziening;

2.7. Politie en verkeersveiligheid;

2.8. Beleids- en beheersinstrumentarium, financiën;

2.9. Overige onderwerpen (reality tv, voetbalvandalisme, cameratoezicht).

Bij deze brief is voorts een tweetal bijlagen gevoegd. In bijlage 1 is een overzicht opgenomen van sedert toezending van de Beleidsbrief politie 1996 aan de Kamer toezonden brieven, nota's e.d.. Bijlage 2 omvat de jaarlijkse rapportage aan de Kamer inzake het onderwerp internationale politiesamenwerking.

Tot slot van deze inleiding merken wij nog het volgende op. Ingevolge de Politiewet 1993 zijn de beide politieministers verantwoordelijk voor het functioneren van de politie als geheel.

In deze wet is ook aangegeven dat er één Nederlandse politie is. De Politiewet 1993 is echter zo opgezet, dat de bedrijfsvoering van de politie en tot op zekere hoogte ook de beleidsbepaling in de 26 politiekorpsen voornamelijk wordt bepaald door de in de wet genoemde organen. Sinds de inwerkingtreding van de Politiewet 1993 is van rijkszijde een grote mate van terughoudendheid betracht. Wij vinden nog steeds dat het veiligheidsbeleid het beste op regionaal niveau kan worden bepaald en uitgevoerd. In het bijzonder moet vanuit het Rijk prudent worden omgegaan met het – naast het stellen van een aantal landelijke prioriteiten door de minister van Justitie – nog verder stellen van prioriteiten in de aandacht voor bepaalde vormen van criminaliteit. Er zijn evenwel diverse indringende signalen gekomen, welke leiden tot een zekere intensivering van de beleidsontwikkeling van rijkszijde ten aanzien van de politie. Het meest indringende signaal was vanzelfsprekend het rapport van de Parlementaire Enquêtecommissie Opsporingsmethoden. Het rapport maakte duidelijk dat er tekortkomingen waren in de realisering van de verantwoordelijkheden. Dat heeft geleid tot voornemens van kaderstellende maatregelen op wetgevend en organisatorisch terrein.

Signalen over zorgwekkende ontwikkelingen in de kwaliteit van de recherche dwingt ons tot bijzondere aandacht aan dit terrein. Een derde voorbeeld is dat de centrale overheid, gelet op de toedeling van bevoegdheden in de Politiewet 1993, beperkte mogelijkheden heeft de door de landelijke politiek geformuleerde beleidskeuzes te implementeren. In de genoemde knelpuntennotitie gaan wij hierop nader in.

2. THEMA'S

2.1. Recherchefunctie politie

De organisatie van zittende magistratuur, openbaar ministerie en de politie is aan grote veranderingen onderhevig. Deze veranderingen zijn nodig om ook in de toekomst een antwoord te kunnen blijven geven op de ontwikkeling van de criminaliteit. Wij realiseren ons al geruime tijd dat mede door de criminaliteitsontwikkeling terecht steeds hogere eisen worden gesteld aan de kwaliteit van de opsporing. Recent is dit nog eens bevestigd in de aanbevelingen van de Parlementaire Enquêtecommissie Opsporingsmethoden. Wij achten het dan ook van belang om een extra investering te doen in de kwaliteit van de recherchefunctie.

Ons beleid is erop gericht de kwaliteitsverbetering van de recherchefunctie breed aan te pakken. Een eerste element is de verbetering van de toetsbaarheid van de opsporing. Het moet voor de politie volstrekt duidelijk zijn welke opsporingsmethoden wel en niet mogen worden toegepast. Over het gebruik van opsporingsmethoden moet verantwoording worden afgelegd.

Een tweede element van verbetering richt zich op de verheldering van de gezags- en sturingsrelaties binnen de opsporing. Dit vereist aanpassingen binnen de organisatie van zowel de politie als het openbaar ministerie en tussen deze organisaties onderling.

De introductie van de recherche-officier van justitie en de positionering van de recherchechef in de korpsleiding zullen een belangrijke bijdrage leveren aan de verheldering van de onderlinge relaties.

Een derde element van verbetering is de integratie binnen iedere regio van diverse met opsporing belaste onderdelen in één recherche-organisatie. Dit moet leiden tot optimalisering van de onderlinge samenwerking en informatie-uitwisseling alsmede tot een verbetering van de mogelijkheden voor de recherchechef om zicht te houden op alle aspecten van het functioneren van de verschillende onderdelen.

Een vierde element is de verbetering van de deskundigheid en het vakmanschap. Naast terechte aandacht voor het basisniveau van recherchekennis en -kunde moet ook de kwaliteit gewaarborgd zijn op meer specialistische deelterreinen. In toenemende mate vragen nieuwe vormen van criminaliteit en opsporing, zoals financieel-economische criminaliteit en het financieel rechercheren, om een extra inspanning die is gericht op verbetering van expertise.

Een vijfde element van verbetering is gericht op de verbreding van de recherchefunctie. De opsporing is in belangrijke mate afhankelijk van informatie van «de straat». Juist daarom is het zo belangrijk dat ook in de basispolitiezorg een basaal rechercheniveau aanwezig is.

Met deze brede aanpak onderstrepen wij het belang van de recherchefunctie. De door ons gewenste kwaliteitsverbetering is bedoeld als ondersteuning van het vele en over het algemeen goede werk dat bij de opsporing wordt geleverd. De door ons voorgestelde aanpak zal vooral worden geconcretiseerd in het vervolg op de aanbevelingen van de Parlementaire Enquêtecommissie Opsporingsmethoden.

Bijzondere recherche-thema's

Jeugd- en zedenzorg

De organisatie van de jeugd- en zedentaak van de politie vraagt grote aandacht. Belangrijk is in ieder geval een herkenbare organisatie binnen het korps, ook met het oog op de noodzakelijke samenwerking tussen de politie en andere organisaties op het terrein van jeugd en veiligheid. De politie dient aan te sluiten bij de uitvoering van de kabinetsprioriteiten op dit terrein zoals afgesproken in het grotestedenbeleid, in de nota Veiligheidsbeleid 1995–1998 en in de nota Jeugdcriminaliteit, opgesteld ter uitvoering van de aanbevelingen van de commissie-Van Montfrans.

De doelstellingen ten aanzien van de jeugd- en zedenpolitie, zoals verwoord in de nota Jeugdcriminaliteit, zijn, in het kort, de realisatie per eind 1998:

1. per regio 24-uurs bereikbaarheid van het specialisme;

2. algemene procedure-afspraken over opvang en doorverwijzing;

3. een minimaal kennis- en deskundigheidsniveau van de specialisten;

4. in elke regio een aanspreekpunt voor jeugd- en zedentaken.

Bij de realisatie hiervan spelen uiteraard de korpsbeheerders een essentiële rol.

In samenwerking met de politiekorpsen wordt gewerkt aan de ontwikkeling van een zogenoemd cliëntvolgsysteem, waarmee de informatie-uitwisseling tussen politie, openbaar ministerie en Raden voor de kinderbescherming moet worden verbeterd.

Milieuhandhaving

Nog dit jaar bereikt de Kamer een plan van aanpak milieuzorg, inclusief een rapportage van het project Versterking Handhaving Groene Wetgeving dat de ministeries van Binnenlandse Zaken, van Justitie en van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij samen uitvoeren. In het plan van aanpak zal onder meer worden ingegaan op de door de Kamer gestelde vragen over de milieuhandhaving.

De gelden voor de intensivering van de politiemilieutaak worden tot 1 januari 1998 als bijzondere bijdrage ter beschikking van de politieregio's gesteld. Teneinde in 1997 een onderbouwd besluit te kunnen nemen of de milieugelden voor de politie vanaf 1 januari 1998 in de algemene bijdrage kunnen worden ondergebracht of dat voortzetting van de bijzondere bijdrage voor de politiemilieutaak wenselijk is, is een eenduidig en helder zicht wenselijk op de voortgang in de ontwikkeling van de politiemilieutaak in de regio's. Hiertoe is de Politie Milieutaak Monitor ontwikkeld.

De Politie Milieutaak Monitor zal in 1996 en in 1997 worden toegepast. Op basis van de hieruit voortkomende informatie zal eind 1997 onderbouwd kunnen worden besloten over de wijze van toekenning van de milieugelden aan de regiokorpsen.

Financieel rechercheren

Bijzondere aandacht wordt in het veld gegeven aan de verbetering van het financieel rechercheren. Financieel rechercheren bevat een aantal aspecten. Specifieke, zoals de aanpak van op winst gerichte strafbare feiten, de ontneming van wederrechtelijk verkregen vermogens in het kader van de plukze-wetgeving en de bestrijding van het witwassen. Meer algemene, als instrument om technieken van geldafhandeling, uiteindelijke bestemmingen of neerslag van misdaadgeld en de organisatie en relaties van het criminele milieu bloot te leggen. Hierin ligt tevens een onderscheid naar tactische en strategische aspecten van het financieel rechercheren besloten. Bezien wordt in hoeverre, mede in het licht van de aanbevelingen van de parlementaire enquêtecommissie opsporingsmethoden en meer recente onderzoeksbevindingen, deze beide aspecten beter georganiseerd kunnen worden. Binnen Justitie is inmiddels een interne projectleider aangesteld. Voorts bestaat het voornemen een projectleider voor de Politie aan te zoeken. Tezamen met de OM-Stuurgroep Financieel Rechercheren dienen zij ervoor zorg te dragen dat voorstellen ter verbetering en intensivering van het financieel rechercheren op de diverse niveaus worden ontwikkeld. Nu op grond van recente WODC-rapporten de conclusie onontkoombaar is, dat er nog veel inspanningen nodig zijn om de ontneming van wederrechtelijk verkregen vermogens en de uitvoering van de Wet Melding Ongebruikelijke Transacties (MOT) tot een succes te maken, is een dergelijke stuurgroep des te meer gewenst. Bij het Korps Landelijke Politiediensten is inmiddels een onderdeel Financieel rechercheren in het leven geroepen, waarin diverse bestaande afdelingen zijn samengevoegd. Experts zullen strategisch materiaal op het terrein van financiële aspecten van de misdaad verzamelen en opbouwen, ten behoeve van zowel tactische opsporingsonderzoeken als beleidsvorming terzake.

2.2. Politie-onderwijs

Het politie-onderwijs zal in de komende jaren intensieve aandacht vergen. Enerzijds omdat, gelet op het feit dat basis- en vervolgopleidingen een niet te onderschatten bijdrage aan de kwaliteit van het politiewerk leveren, het politie-onderwijs zich voortdurend zal moeten aanpassen aan de ontwikkelingen in de politiepraktijk. Met andere woorden, er zal voortdurend sprake moeten zijn van onderhoud. Anderzijds zal het Landelijk Selectie- en Opleidingsinstituut voor de politie (LSOP) onderwerp zijn van een, reeds bij de behandeling van de LSOP-wet aangekondigde, evaluatie die in 1998 afgerond moet worden.

Op het terrein van de basisopleidingen voor surveillant en agent van politie zijn recent ingrijpende aanpassingsoperaties afgerond. Deze aanpassingen zijn op dit moment onderwerp van evaluatie. Punt van aandacht zal daarbij onder meer zijn of de basisopleidingen voldoen aan de vereiste minimale kennis en vaardigheden voor het recherchewerk in de basiseenheden. De basisopleiding tot «tactisch leidinggevende bij de politie», die gevolgd kan worden aan de Nederlandse Politie Academie, zal de komende jaren grondig herzien worden. Op dit moment vindt er een onderzoek plaats naar het aanbod van vervolgopleidingen, waarbij uiteraard de behoefte in het politieveld een belangrijk uitgangspunt is. Een vervolg op dit onderzoek zal zijn het vastleggen, op grond van daarvoor reeds ontwikkelde criteria, van bekwaamheidseisen voor een aantal taken binnen de politie-organisatie. Ook als onderhoud kunnen de aanbevelingen van de Parlementaire Enquêtecommissie Opsporingsmethoden getypeerd worden. Deze aanbevelingen zullen leiden tot belangrijke vernieuwingen in met name het recherche-onderwijs. Deze vernieuwingen zullen aansluiten bij een brede aanpak om te komen tot verbetering van het recherchewerk, ook op het terrein van de zgn. middencriminaliteit. Op het raakvlak van bovengenoemde ontwikkelingen, namelijk bekwaamheidseisen en het recherche-onderwijs, liggen de aanstellingseisen bij de recherche. Daar ligt ook een nadrukkelijke betrokkenheid van de hoofdofficier van justitie, vanuit diens mede-verantwoordelijkheid voor het beheer van de politie. In een wat breder verband zal de aansluiting tussen het politie-onderwijs en de regio-korpsen aan de orde moeten komen. In het kader van de evaluatie van de Politiewet 1993 en van de LSOP-wet zal dit thema verder uitgewerkt worden.

In de afgelopen jaren zijn daarnaast andere beleidsontwikkelingen in gang gezet, die de komende tijd tot een afronding dienen te komen. Dit betreft onder meer de vorming van een onafhankelijk examenbureau voor het politie-onderwijs. Er is voorts een onderzoek gestart naar de mogelijkheden om te komen tot de vorming van een beroepsopleiding veiligheidszorg en, in samenhang hiermee, tot de ontwikkeling van een kwalificatiestructuur voor de gehele veiligheidszorg volgens de kaders van de Wet Educatie Beroepsonderwijs. Het betreft ten slotte de ontwikkeling van een aantal nieuwe belangrijke leergangen. Genoemd kunnen worden de opleidingen voor de kernteams en afdelingen zware criminaliteit, een leergang voor het operationeel management en de leergang voor het hoger politiemanagement. Deze laatste leergang zal ontwikkeld worden door een samenwerkingsverband van verschillende universiteiten en het LSOP.

2.3. Internationale politiesamenwerking

De internationale politiesamenwerking neemt jaarlijks toe, zowel qua aard en omvang als qua intensiteit. Sedert 1994 is het gebruik de Kamer periodiek te rapporteren over relevante ontwikkelingen en beleidsvoornemens ter zake. Wij hebben gemeend dat dit jaar te moeten doen niet in de vorm van een separate brief aan de Kamer, maar als bijlage bij de Beleidsbrief politie 1997. Kortheidshalve verwijzen wij hiernaar (bijlage 2).

2.4. Geweldsbeheersing, bewapening en uitrusting

Er is een tweetal onderzoeken uitgevoerd met betrekking tot de interactie tussen politie en publiek. Deze onderzoeken belichten het geweld in brede zin vanuit binnen de politie levende opvattingen en ervaringen en analyseren conflict situaties en de mogelijke escalatie daarvan. Een derde onderzoek, dat ons op zeer korte termijn zal worden aangeboden, betreft het politieel vuurwapengebruik in Nederland in de periode 1978–1995. De resultaten van dit onderzoek geven vermoedelijk aanleiding tot nadere bezinning op het juridisch kader met betrekking tot de geweldsinstructie en de registratie. Het zal tevens een rol spelen bij de evaluatie van het vuurwapengebruik door de politie, alsmede voor de opleiding en training in deze. De opvattingen vanuit het politieveld, die in een adviesronde zullen worden gepeild, zullen in onze standpuntbepaling over het onderzoeksrapport worden meegenomen. Wij verwachten de Kamer ons definitieve standpunt terzake in het voorjaar van 1997 te kunnen doen toekomen.

De adviesfunctie met betrekking tot het beleid inzake kleding, bewapening en uitrusting zal met het oog op de voorgenomen herziening van het adviesstelsel enerzijds en de expiratie van de instellingsbeschikking van de Adviescommissie Materiële voorzieningen in heroverweging worden genomen.

Het komend jaar wordt uitsluitsel verwacht omtrent de toepassing van de zogenaamde «pepper-spray». Momenteel wordt hier in onze opdracht onderzoek naar verricht door TNO.

Op het gebied van de bijstandsorganisatie van de mobiele eenheid wordt aan de hand van de regionale ME-beleidsplannen geïnventariseerd op welke wijze de regio's invulling geven aan de bij hen berustende verantwoordelijkheid voor de voortgezette opleiding voor de bijstandseenheden. Met het oog op kwaliteit en uniformiteit zal worden bezien of nadere formalisering van de inhoud van de voortgezette opleiding nodig is. Voorts zullen de inrichtingseisen van de bijstandvoertuigen van de mobiele eenheid worden beschreven en in een regeling worden vastgelegd.

De regelgeving en organisatie van de keuring van de combinaties van geleiders en politiehonden zal aan de hand van een rapportage van de rijksgecommiteerden worden geëvalueerd.

In september is de modificatie van het dienstpistool Walther P5 gestart. Het traject moet volgens planning in de zomer van 1997 zijn afgerond.

2.5. Vrijwillige politie, Melkertbanen en Lokaal (integraal) veiligheidsbeleid

Vrijwillige politie

Mede naar aanleiding van het rapport van de Stichting Maatschappij en Politie, getiteld «De vrijwillige politie in een nieuw perspectief» zijn wij momenteel in gesprek met de korpsen en met de organisatie van vrijwillige ambtenaren van politie. Het doel is om te komen tot een nota waarin wij onze toekomstvisie inzake inzet, taken, bevoegdheden, vergoeding, opleiding en arbeidsomstandigheden van vrijwillige ambtenaren van politie zullen neerleggen. Wij verwachten de nota nog dit jaar aan de Kamer te kunnen zenden.

Melkertbanen

Naar aanleiding van een door de Tweede Kamer aanvaarde (gewijzigde) motie-Van Heemst over de eventuele mogelijkheden voor zogenaamde Melkertbanen bij de politie (Kamerstukken II 1995/96, 24 420, nr. 14), heeft de minister van Binnenlandse Zaken overleg gevoerd met het Korpsbeheerdersberaad. De korpsbeheerders achten het, vanwege te stellen kwaliteitseisen, niet gewenst executieve functies bij de politie te creëren onder het niveau van surveillant van politie. Wel zullen de korpsbeheerders gebruik kunnen maken van de mogelijkheid in de sfeer van administratief-technische functies Melkertbanen bij de politie in te zetten. Zij hebben daarbij aangegeven binnen hun eigen bedrijfsvoering slechts incidenteel mogelijkheden te zien voor dergelijke functies.

Lokaal (integraal) veiligheidsbeleid

Meer en meer wordt op gemeentelijk niveau gewerkt aan de ontwikkeling en uitvoering van een (integraal) veiligheidsbeleid. De politie is hierin weliswaar niet de enige partner, maar zal niettemin een belangrijke rol spelen. Dat betekent voor de politie-organisatie dat bij het opstellen van het beleidsplan, een relatie zal moeten worden gelegd met het lokale veiligheidsbeleid. In dit verband is deze zomer een beschrijvend en vergelijkend onderzoek van start gegaan, gericht op de vraag hoe politieregio's invulling geven aan gebiedsgebonden politiezorg. Participerende regio's in dit onderzoek zijn Utrecht, Rotterdam/Rijnmond en Gelderland-midden. De resultaten worden in de loop van 1997 verwacht.

2.6. Informatievoorziening

Bij de bedrijfsvoering en werkwijze van de politie is er tot op heden nog niet voluit gebruik gemaakt van moderne technologie. Met name ontwikkelingen op het terrein van de informatietechnologie bieden veel mogelijkheden de bedrijfsvoering te ondersteunen. Een voorbeeld hiervan is de mobiele data-terminal. Hiermee kan een groot deel van de administratie op straat worden afgehandeld, zodat het aantal «binnen-uren» aanzienlijk wordt teruggebracht.

Het op grote schaal invoeren van nieuwe technologie is op dit moment nog niet mogelijk. Zo is radioverkeer thans gebaseerd op analoge technologie. Voor mobiele terminals zijn digitale radioverbindingen vereist. De ontwikkeling van een landelijk mobiel data-communicatienet voor politie-, brandweer- en ambulancediensten (project C 2000) waarover wij de Kamer informeerden, is mede opgezet om hierin de komende jaren te voorzien.

Het regeringsstandpunt inzake de politiële informatievoorziening (aan de Kamer gezonden op 7 juni 1995 en met de Kamer besproken op 27 november 1995) is inmiddels vertaald in een plan van aanpak voor de komende jaren. Er zijn vijf projecten gestart die betrekking hebben op regelgeving, beveiliging, standaardisatie berichtenuitwisseling, vernieuwing landelijke systemen en stimulering IT gebruik. Met betrekking tot de regelgeving zijn er reeds concept-regelingen voorgelegd aan de korpsbeheerders en het college van procureurs-generaal. In het kader van het project Beveiliging wordt gewerkt aan de oprichting van een Expertisecentrum Informatiebeveiliging Politie. Tot slot merken wij nog op dat wij kortgeleden een concept-wetsvoorstel, houdende regels met betrekking tot de oprichting van een organisatie belast met taken op het gebied van de informatiehuishouding van de politie (Wet Instituut informatie- en communicatietechnologie politie) om advies hebben voorgelegd aan de daartoe geëigende instanties. Ons streven is erop gericht om op korte termijn een wetsvoorstel ter advisering te kunnen voorleggen aan de Raad van State.

2.7. Politie en verkeersveiligheid

Onlangs is het Meerjarenprogramma Verkeersveiligheid door de minister van Verkeer en Waterstaat naar de Kamer gezonden. Daaruit blijkt onder meer dat de handhavingscapaciteit van de politie geen gelijke tred heeft kunnen houden met de toename van de mobiliteit. Hoewel de politie een belangrijke taak heeft bij de handhaving van de verkeersvoorschriften, zal het kabinet alternatieve handhavingsmogelijkheden bezien, zoals bijvoorbeeld de mogelijkheden van bestuursrechtelijke handhaving (via de bestuurlijke boete). De alternatieve mogelijkheden zullen ook onderwerp zijn van een door het kabinet ingesteld interdepartementaal beleidsonderzoek naar de wijze waarop de beleidsvorming en uitvoering op het gebied van verkeerstoezicht plaatsvinden. Daarnaast zijn van belang de uitbreiding van het aantal gerichte verkeerstoezichtprojecten op het hoofdwegennet en de inzet van electronische handhavingsapparatuur voor die overtredingen die geautomatiseerd geconstateerd kunnen worden.

2.8. Beleids- en beheersinstrumentarium, financiën politie

Beleids- en beheersinstrumentarium

Bij de regionale korpsen is sinds de reorganisatie een groei zichtbaar op het gebied van de interne sturing. De beleids- en begrotingscyclus krijgt steeds meer vorm en daardoor kan het bestuur meer betrokken zijn bij het functioneren van het korps. De ontwikkeling van de hiervoor benodigde sturings- en informatiesystemen is in volle gang. De toepassing van de comptabele regelgeving bij het opstellen van de begroting en de verantwoording van de korpsen vindt steeds beter plaats.

Uit het rapport «De sterke arm gestuurd» (Rapport van de interdepartementale werkgroep «Financiële vernieuwing Politie») en het rapport «Beheer in het nieuwe politiebestel: stand van zaken op hoofdlijnen» (Rekenkamer, 12 december 1995) blijkt onder meer dat het wenselijk is de informatie- en sturingsfunctie van het beleidsplan te verbeteren. Daardoor kan duidelijker de relatie worden gelegd tussen het korpsbeleid enerzijds en de inzet van middelen anderzijds. Nadere afspraken met het Korpsbeheerdersberaad over de inrichting van de beleidsplannen achten wij in deze geboden.

In oktober 1995 is een begin gemaakt met de publicatie van BIS-rapportages. Hierover hebben wij u bericht bij brief van 20 november 1995, kenmerk: EA95/U3515 en van 24 mei jl., kenmerk: EA96/U403. Deze rapportages hadden betrekking op de begroting Politie 1995, Jaarrekening Politie 1994 en Personeel Politie 1995.

Met het politieveld is afgesproken dat er een verbeter- en verdiepingsslag van de BIS-informatie en de publicaties zal plaatsvinden. Gedacht moet onder andere worden aan afstemming met projecten op het terrein van de verbetering van de bedrijfsvoering. Het gaat hierbij concreet om het in samenspraak met de regionale korpsen verbeteren van de kwaliteit van de gegevens, het standaardiseren van gegevens en systemen en het opnemen van een aantal nieuwe categorieën zoals gegevens over de formatie, personeel van derden, vrijwillige politie, politiesurveillanten, FLO-ers en wachtgelders.

Bij brief van 16 januari 1996, kenmerk EA95/U3841 hebben wij u onder meer geïnformeerd over de Politie Output Monitor (POM) en het belang van een continue outputmeting. Als bijlage bij deze brief zonden wij u tevens de rapportage van het onderzoek toe.

Thans wordt samen met een vijftal politiekorpsen de inhoudelijke implementatie van de POM per 1 januari 1997 voorbereid. Het is de bedoeling dat per deze datum de POM in de vorm van een pilot in alle regionale politiekorpsen operationeel is.

Medio 1996 zijn de eindevaluaties van de bestuursafspraken Haarlem, Enschede en Nijmegen aan de minister van Binnenlandse Zaken aangeboden. In deze bestuursafspraken is een instrument ontwikkeld dat het Bestuur en het OM ondersteunt in de taak sturing te geven aan de politie.

In de bestuursafspraak die met de regio IJsselland is gesloten is de ontwikkeling van dit instrument voortgezet. Met gebruikmaking van ervaringen die inmiddels opgedaan zijn met het BIS, de Politiemonitor Bevolking en de Politie Output Monitor is in de regio IJsselland in korte tijd een werkbaar sturingsinstrument ontwikkeld.

Een volgende stap zal zijn het relateren van gegevens over «de opgave», «de aanpak en inzet» en «de uitkomsten» van het korps. Wanneer de regio daarin slaagt, zal de basis gelegd zijn om tot gerichte sturingsmaatregelen te komen. Er wordt aan gewerkt dit eind 1997 zijn beslag te laten krijgen.

Aanvullende financiële steun voor politieregio's

In 1994 wees de Stuurgroep regionaal politiebudget op de zorgwekkende financiële situatie van de regiokorpsen. Met name konden knelpunten onstaan in de korpsen met een daaltaakstelling, door de hoge personeelslasten en het gebrek aan reserveringen voor de de financiering van toekomstige vervangingsinvesteringen. Naar aanleiding van die bevindingen is de algemene bijdrage in 1995 verhoogd. Ook werd besloten een afzonderlijk budget te reserveren voor knelpunten. Dit budget is tot op heden niet tot besteding gekomen.

Analyses van de financiële cijfers van de korpsen bevestigen thans het beeld dat de huidige tekorten met name optreden bij de korpsen die kampen met uit de reorganisatie van de politie en de reallocatie van politiesterkte voortvloeiende problematiek. Er is een objectieve basis gevonden voor het verlenen van aanvullende financiële steun.

Gelet op deze financiële problemen is besloten het beschikbare budget voor de jaren 1996, 1997 en 1998 (in totaal 44 mln) gefaseerd in te zetten ter oplossing van de beschreven problematiek. Het gaat daarbij om een tiental korpsen.

2.9. Overige onderwerpen

Reality-tv

Vanuit de Tweede Kamer is al enige malen aandacht gevraagd voor het onderwerp «reality-tv», televisieprogramma's waarbij mensen in werkelijke (vaak nood) situaties door cameraploegen in beeld worden gebracht. Naar aanleiding van vragen van uw Kamer over dit onderwerp en een onderzoeksrapport dat is uitgebracht door de Nationale ombudsman, is over dit onderwerp met de regionale politiekorpsen gesproken. Naast de politie hebben ook de brandweer en ambulancediensten met reality-tv te maken. Wij zijn daarom voornemens om, in samenwerking met onze ambtgenote van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, een handreiking ter zake op te stellen die zowel door de politie als door brandweer en ambulancediensten kan worden gehanteerd. Het spanningsveld dat ontstaat tussen het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en het recht op vrije nieuwsgaring maakt de aanpak van dit onderwerp niet eenvoudig. Voorts zal bij de huidige herziening van de OM-richtlijn inzake informatieverstrekking in strafzaken aandacht worden besteed aan deze problematiek.

Cameratoezicht

Bij brief van 25 juni 1996 is de Tweede Kamer het WODC-rapport «Toezicht met camera's» aangeboden. Daarbij hebben wij aangegeven dat wij duidelijkheid noodzakelijk achten over het doel waarvoor en de omstandigheden waaronder het gebruik van camera's mogelijk is, met name in het licht van de persoonlijke levenssfeer.

Thans wordt bezien welke – eventueel wettelijke – maatregelen nodig zijn om deze helderheid te verschaffen. Het gebruik van camera's door de politie wordt hierbij eveneens betrokken.

Voetbalvandalisme

Naar aanleiding van de bespreking van de vorige voortgangsrapportage met de Kamer zal het Centraal Informatiepunt Voetbalvandalisme (CIV) dit najaar komen met een betere onderbouwing van het aangereikte cijfermateriaal, ten einde het trekken van meer beleidsmatige conclusies hieruit mogelijk te maken.

Wat het voorkomen en bestrijden van voetbalvandalisme betreft, hechten wij veel waarde aan het zelfregulerend vermogen van de voetbalorganisaties. Hierbij moet met name worden gedacht aan de zorg voor een, ook uit een oogpunt van veiligheid, toereikend geautomatiseerd toegangscontrolesysteem (COTASS) en het in eigen beheer voorzien in adequaat toezicht binnen de stadions. Dit geschiedt onder meer door een verdere uitwerking van de stewardorganisatie. In combinatie met een verdere uitbouw van het middel van de zgn. civiele uitsluiting (stadionverboden) ligt hierin de mogelijkheid daadwerkelijk op te treden tegen zich misdragende «voetbalsupporters». Het valt toe te juichen dat dit oordeel ook wordt onderschreven door de KNVB. In de brief van de minister van Binnenlandse Zaken aan de Kamer, d.d. 5 juni jl., inzake de demonstratie te Zwolle (Kamerstukken II 1995/96, 24 400 VII, nr. 45), is op het instrument van de stadionverboden nader ingegaan. Dit najaar wordt bezien of de voor een goede toepassing van dit instrument noodzakelijke informatie-uitwisseling tussen het openbaar ministerie, de KNVB en de betaald voetbalorganisaties verder kan worden verbeterd.

In de voortgangsrapportage voetbalvandalisme, die aan uw Kamer in dit najaar zal worden toegezonden, zal nader worden ingegaan op de politie-inzet bij het betaald voetbal, alsmede op de veiligheidsproblematiek inzake de Nederlands-Belgische organisatie van de Europese Kampioenschappen voetbal in het jaar 2000. Van overheidszijde zal hiertoe een projectorganisatie in het leven worden geroepen, die zal functioneren naast de reeds eerder door de KNVB en de Belgische zusterbond in het leven geroepen organisatiestructuur. Uiteraard zal daarbij sprake dienen te zijn van een goede communicatie en samenwerking met de lokale overheden, de Belgische overheden, alsmede met de verantwoordelijke sportorganisaties.

3. SLOT

De afgelopen jaren hebben in niet onbelangrijke mate nog in het teken gestaan van de reorganisatie van de politie. Deze eindigde weliswaar formeel op 1 april 1994 met de inwerkingtreding van de Politiewet 1993, maar in materieel opzicht was dat in velerlei opzicht niet het geval. Voor gewenning en aanpassing aan het nieuwe politiebestel dient tijd te worden genomen en begrip te worden opgebracht. Thans is naar ons oordeel evenwel de tijd daar om een eerste balans op te maken. Goeddeels zal dat plaatsvinden in het kader van de hiervóór in deze brief besproken evaluatie van de Politiewet 1993. Winstpunten, maar ook knelpunten, zullen daarbij worden geïnventariseerd en met de Kamer worden besproken.

Onze inzet is er daarbij op gericht om gesignaleerde knelpunten nog deze kabinetsperiode te verhelpen dan wel om te komen tot (eerste) aanzetten daartoe. Het huidige politiebestel nemen wij daarbij nadrukkelijk als uitgangspunt. Zonder op de evaluatie van de Politiewet 1993 vooruit te lopen, hebben wij vooralsnog de overtuiging dat reeds veel is bereikt, maar dat ook binnen de kaders van het huidige bestel op verschillende punten verbeteringen zijn aan te brengen. Hiervóór in deze brief, in par. 1, hebben wij daar ook reeds op gewezen.

Er zijn veel ontwikkelingen tegelijkertijd aan de orde bij de politie. Op velerlei terreinen van taakuitvoering en bedrijfsvoering worden nieuwe wegen verkend.

De politie staat in de volle aandacht. Door alle betrokkenen wordt met grote inzet gewerkt aan vernieuwingen en verbeteringen, opdat een optimale bijdrage aan de veiligheid van onze samenleving kan worden geleverd.

In deze beleidsbrief hebben wij een overzicht gegeven van de impulsen die wij willen geven om de kracht van de politie te versterken. Wij hebben de overtuiging dat de veranderingen bij de politie zich in positieve richting zullen ontwikkelen.

Wij hebben daarbij de indruk dat dit gevoelen breed wordt gedeeld. Wij zien het als een essentiële voorwaarde voor het nog deze kabinetsperiode tot stand brengen van eventuele verbeteringen in de werking van het politiebestel.

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal

BIJLAGE 1

BIJ BRIEF BELEIDSVOORNEMENS POLITIE 1997(EA96/U2265 en 574403/596/AEG)

Overzicht van aan de Tweede Kamer gezonden brieven en nota's

Afluisteren:

– Brief van 29-11-1995 (EA95/U3747), inzake afluisteren politievakbonden;

– Brief van 30-11-1995 (EA95/U3784), inzake afluisteren politievakbonden.

Arbeidsvoorwaarden:

– Brief van 29-3-1996 (EA96/U1041), inzake tekst CAO politie.

Cameratoezicht:

– Brief van 25-6-1996 (EA96/U1426), inzake WODC-rapport «toezicht met camera's».

Evaluatie Politiewet 1993:

– Brief van 12-7-1996 (EA96/U2084), inzake toezending informatie op verzoek.

Extreem rechts:

– Brief van 5 juni 1996 (Kamerstukken II 1995/96, 24 400 VII, nr. 45), inzake demonstratie te Zwolle.

Georganiseerde misdaad:

– Brief van 16-5-1995 (EA95/U1411, Kamerstukken II 1994/95), inzake voortgang van het optreden tegen de georganiseerde misdaad;

– Brief van 10-11-1995 (EA95/U3483, Kamerstukken II 1995/96, 22 838, nr. 15), inzake voortgang LRT.

Informatisering/automatisering:

– Brief van 15-3-1996 (545639/596/JR), inzake onderzoek Registratiekamer naar de naleving van de circulaire «Afloopberichten aan beheerders politieregisters»;

– Brief van 18-4-1996 (EA96/1115), inzake brief actiegroep Burgerbelangen;

– Brief van 3-5-1996 (551450/596/GBJ), inzake onderzoek Registratiekamer naar de naleving van de circulaire «Afloopberichten aan beheerders politieregisters»;

– Brief van 16-7-1996 (EIB96/U181), inzake Structuurschets informatievoorziening brandweerzorg en rampenbestrijding.

Inspectie politie en kwaliteitszorg:

– Brief van augustus 1996 (EIN96/U57), inzake voortgangsrapportage.

Internationale politiesamenwerking:

– Brief van 10 april 1996 551015/96, Justitie, inzake politiesamenwerking met de Bondsrepubliek Duitsland.

IRT – Parlementaire enquêtecommissie opsporingsmethoden:

– Brief van 20-3-1996 (EA96/U957), inzake besluit korpsbeheerder Amsterdam-Amstelland;

– Brief van 25-3-1996 (EA96/U1006 en 548168/96), inzake beantwoording kamervragen naar aanleiding van het eindrapport van de parlementaire enquêtecommissie opsporingsmethoden;

– Brief van 27-4-1996 (EA96/U1339 en 553538/96), inzake reactie met betrekking tot het rapport van de parlementaire enquêtecommissie opsporingsmethoden;

– Brief van 2-5-1996 (EA96/U1382), inzake nadere bijlagen bij de reactie van het kabinet met betrekking tot het eindrapport van de parlementaire enquêtecommissie opsporingsmethoden;

– Brief van 22-5-1996 (557950/96), inzake reactie op beslispunten van de parlementaire enquêtecommissie opsporingsmethoden.

Jeugd- en veiligheidsbeleid:

– Brief van 16-6-1995 (Kamerstukken II 1994/95, 24 225, nrs. 1–2), inzake Nota Veiligheidsbeleid 1995–1998;

– Brief van 19-2-1996 (E96/U259), inzake voortgangsrapportage «Jeugd en Veiligheid»;

– Brief van 22-2-1996 (E96/610), inzake erratum op brief EA96/U259;

– Brief van 9-7-1996 (E96/U1763), inzake Integrale Veiligheidsrapportage (IVR) 1996.

Management Development politie:

– Brief van 3-6-1996 (EA96/U1693), inzake loopbaanbeleid;

– Brief van 18-6-1996 (EA96/U1833), inzake plan van aanpak landelijk loopbaanbeleid topkader politie.

Melkertbanen bij politie:

– Brief van 19-4-1996 (GSB96/U164), inzake relatie Melkert–politie.

Noodwetgeving:

– Brief van 13-12-1995 (EA95/U3845), inzake staatsnoodrecht.

Onderwijs:

– Brief van 23-10-1995 (EA95/U2951), inzake ontwikkelingen politie-onderwijs;

– Brief van 1-12-1995 (EA95/U3762), inzake reorganisatie LSOP;

– Brief van 24-5-1996 (EA96/U1283), inzake stand van zaken allochtone studenten NPA;

– Brief van 5-7-1996 (EA96/U1956), inzake leergang strategisch management politie;

– Brief van 12-7-1996 (EA96/U1665), inzake financiële situatie LSOP.

Politiebudget en -sterkte:

– Brief van 17-10-1995 (EA95/U3127), inzake politie en veiligheid;

– Brief van 20-11-1995 (EA95/U3394), inzake veiligheid en personele sterkte politie;

– Brief van 20-11-1995 (EA95/U3515), inzake financieel toezicht op politieregio's;

– Brief van 21-11-1995 (EA95/U3628 en 525 817/595/GBJ), inzake financiële vernieuwing politie;

– Brief van 6-12-1995 (EA95/U3841), inzake standpunt inzake rapport Algemene Rekenkamer «beheer in het nieuwe politiebestel»;

– Brief van 15-2-1996 (EA96/U260), inzake standpunt rapport financiële vernieuwing politie;

– Brief van 12 juli 1996, EA96/U1709), inzake budgetverdeelsysteem politie 1996 (BVS).

Reality-tv:

– Brief van 25-1-1996 (EA96/U47), inzake reality-tv;

– Brief van september 1996 (EA96/U2415), inzake beantwoording vragen reality- tv.

Surveillance:

– Brief van 1-2-1996 (EA95/U4017), inzake eenmenssurveillance.

Verkeer:

– Brief van 19-3-1996 (EA96/U936), inzake onderzoeksrapport «de politieverkeerstaak na de reorganisatie».

Vrijwillige politie:

– Brief van 18-4-1996 (EA96/U1157), inzake standpunt vrijwillige ambtenaren van politie.

BIJLAGE 2

BIJ BRIEF BELEIDSVOORNEMENS POLITIE 1997(EA96/U2265 en 574403/596/GBJ)

Jaarlijkse rapportage inzake internationale politiesamenwerking

Bij brieven van 2 augustus 1994, kenmerk EA94/U2083 en 23 januari 1995, kenmerk EA95/U70/477 492/595/GBJ, hebben wij de Kamer geïnformeerd over ontwikkelingen op het terrein van de internationale politiesamenwerking.

Sindsdien hebben wij regelmatig met de Kamer gesproken over ontwikkelingen ter zake, voor zover die plaatsvonden in het kader van de Europese Unie dan wel de Schengen-Uitvoeringsovereenkomst. Deze onderwerpen blijven thans buiten bespreking. Ook geldt dit voor wat betreft (de voorbereiding op) het Nederlandse voorzitterschap van de Europese Unie en dan in het bijzonder de samenwerking in het kader van de derde pijler. Hierover zullen wij de Kamer separaat informeren. In het navolgende informeren wij u over de bilaterale samenwerking met onze buurlanden, op zowel rijksniveau als op korpsniveau, de samenwerking met de Oost- en Midden-Europese landen en over het uitzendingen- beleid inzake politie-ambtenaren.

a. Bilaterale samenwerking op rijksniveau

Op 17 april 1996 hebben wij een «Memorandum of Understanding» (MoU) ondertekend met de minister van Binnenlandse Zaken van de Bondsrepubliek Duitsland. Dit MoU) is een uitwerking van artikel 39, vierde lid, van de Schengen Uitvoeringsovereenkomst en beoogt de politiesamenwerking tussen politiekorpsen aan weerszijden van de grens te bevorderen. Het MoU betreft afspraken over informatieuitwisseling, afstemming van politieoptreden in het grensgebied, achtervolging en observatie, telecommunicatie, opleidingen en uitrusting. Wij beschouwen dit naast de Schengen-Uitvoeringsovereenkomst zelf als een belangrijke vervolgstap in de samenwerking en zetten het overleg met onze Duitse partners over intensivering van de samenwerking voort.

Op grond van voornoemd verdragsartikel sloten wij op 4 juni 1996 met België en Luxemburg een MoU, dat een kader moet bieden voor de samenwerking met beide landen op het terrein van politie, justitie en immigratie. In verband met de organisatie en gezagsstructuren in deze landen is in dit MoU voor een andere opzet gekozen dan in het hiervóór genoemde MOU met de Bondsrepubliek Duitsland. Het MoU voorziet in een zogenaamde koepelstructuur van ministers, ondersteund door een ambtelijke werkgroep. Onder de koepel zullen reeds bestaande en nog in te stellen grensoverschrijdende overleggroepen fungeren. In de komende periode zullen wij dit MoU verder inhoud geven.

De komende tijd zullen wij ons er voorts op toeleggen de werkafspraken die tussen ons land en Frankrijk zijn gemaakt met betrekking tot drugstoerisme vanuit Noord-Frankrijk invulling te geven en uit te werken. Het betreft hier onder meer afspraken inzake informatieuitwisseling, uitwisseling van liaisons, stages, werkconferenties en dergelijke. De plaatsing van de voormalig korpschef van het regiokorps Rotterdam-Rijnmond, de heer Hessing, als ambassaderaad te Parijs is een van de meer in het oog springende maatregelen in dit verband.

Ook met de Bondsrepubliek Duitsland en met het Verenigd Koninkrijk is overleg gestart met betrekking tot de aanpak van de drugsproblematiek. Werkafspraken met deze landen zijn in voorbereiding.

b. Bilaterale samenwerking op korpsniveau

Gedurende de afgelopen drie jaren zijn vanuit Binnenlandse Zaken regionale korpsen aan de landsgrens gesubsidieerd, opdat zij een regionale grensoverschrijdende beleidsmatige en operationele politiesamenwerking alsmede een integrale veiligheidsstructuur tot stand zouden brengen. Thans worden de resultaten van de regionale projecten geëvalueerd, mede ter bepaling van ons beleid inzake de grensoverschrijdende samenwerking voor 1997 en de daarop volgende jaren.

Ten behoeve van grensoverschrijdende observatie financieren wij vijf observatieteams die bij vijf korpsen zijn ondergebracht. Thans worden deze teams geëvalueerd.

c. Politiesamenwerking met Midden- en Oost-Europa

Het belang van een goede politiesamenwerking met landen in Midden- en Oost-Europa neemt toe. Niet alleen ter ondersteuning van deze landen in hun strijd tegen de (al dan niet georganiseerde) misdaad, maar mede vanuit «eigen» Nederlands- c.q. West-Europees-belang.

Teneinde de (hulp)inspanningen niet te versnipperen, is besloten dat allereerst Hongarije, Polen, Tsjechië en Slowakije, en secundair de Baltische Staten in aanmerking kunnen komen voor projectmatige steun. Er bestaan contacten met deze landen, die de komende jaren zullen worden voortgezet. Zo zijn onlangs, op ambtelijk niveau, gesprekken gevoerd met Hongarije en Slowakije teneinde de behoefte van deze landen ten aanzien van de politiesamenwerking te inventariseren. De besprekingen zullen in de loop van dit jaar worden voortgezet.

In een breed samengestelde coördinatiegroep (ICIPS), waarin naast Binnenlandse Zaken en de BVD, Justititie en de CRI en Buitenlandse Zaken ook de drie politieberaden (KBB, HOB en RvHc'en) en het LSOP een zetel hebben, vindt afstemming plaats over lopende en voorgenomen samenwerkingsprojecten. Daarbij worden aspecten als buitenlands beleid, beschikbare politiecapaciteit en de inhoud van de projecten in de beoordeling betrokken.

De niet-operationele politiesamenwerking krijgt vorm door ondersteunende activiteiten van Nederlandse korpsen volgens de formule van de zogenaamde politiepartnerships. Dat zijn meerjarige afspraken tussen een korps in Nederland en een korps in een ander land, tot gezamenlijke ontwikkeling door overdracht van conceptuele kennis en «best practice». Ook is er hulp bij herziening van politieonderwijs en het verstrekken van managementadviezen bij het in gang zetten van de politiële en bestuurlijke veranderingsprocessen, gericht op de politiefunctie in een democratische rechtsstaat. De nadruk ligt op de plaats van de politie in de samenleving en de relatie politiepubliek. In de praktijk sluit «het bevoegd gezag», te weten korpsbeheerder en hoofdofficier van justitie, gemakkelijk bij een politiepartnership aan, waardoor tussen twee regio's een geïntegreerd samenwerkingsproject kan ontstaan. In 1996 hebben 22 regionale korpsen, het KLPD en het LSOP samen 31 partnerships lopen in Hongarije, Polen en Tsjechië. De projecten in de Midden-Europese landen worden deels uit het MATRA-fonds van het ministerie van Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking bekostigd en deels door de politiekorpsen zelf gedragen. Voor incidentele activiteiten is een beperkt bedrag beschikbaar op de begroting.

d. Internationale politiebijstand en -uitzendingen

In 1995 en 1996 is, door tussenkomst van het ministerie van Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking en vervolgens via het ministerie van Binnenlandse Zaken, vrij constant een beroep gedaan op de Nederlandse politie voor bijstand in het buitenland.

Voorbeelden zijn technisch en tactisch onderzoek ten behoeve van de VN-tribunalen in Den Haag en Kigali, toezicht op de Zaïrese politie in de vluchtelingenkampen en onderzoek voor de Waarheidscommissie in Zuid-Afrika. Het doel van de missies was een bijdrage te leveren aan het herstel en het handhaven van rust en orde, geweldsreductie, justitieel onderzoek, het opbouwen van een politieapparaat in landen waar de overheid vrijwel (nog) niet functioneert. Naar verwachting zullen de komende jaren meer verzoeken om politiebijstand worden gedaan.

Onderstaand schema biedt een overzicht van missies waarvoor Nederlands politiepersoneel werd gevraagd en geleverd naar aantal en soort.

Somalia: Adviseur wederopbouw Somalische politie ( 6)
Zaïre: Veilgheidsadviseur ( 1)
Zaïre : Adviseur/monitor vluchtelingenkampen UNHCR (20)
Z.Afrika : Docent/adviseur managementopleiding ( 3)
Gazastrook : Docent/trainer grootschalig optreden ( 4)
Rwanda : Technisch/tactisch rechercheur ( 3)
Uzbekistan : Expert/adviseur drugsbestrijding ( 2)
Kazachstan: Expert/adviseur drugsbestrijding ( 1)
Zuid-Afrika : Onderzoeker/expert Waarheidvindingscie. ( 4)
Weu-Donau : Controleurs VN handelsembargo Servië (20)

De uitzending van Nederlandse politie-ambtenaren naar het buitenland, zoals hiervóór toegelicht, heeft tot nu toe plaatsgevonden in het kader van operaties en missies van supra-nationale organisaties zoals de Verenigde Naties, de Europese Unie en de WEU. De vraag of Nederland een bijdrage wil leveren aan dergelijke operaties/missies is primair de verantwoordelijkheid van de ministers van Buitenlandse Zaken en voor Ontwikkelingssamenwerking. Het betreft hier immers de vormgeving van het buitenlands beleid. Dat neemt niet weg dat het van belang is om in een zo vroeg mogelijk stadium op een interdepartemental gecoördineerde wijze te bezien of het uitzenden van een politie-ambtenaar naar het buitenland in een bepaalde situatie tot de mogelijkheden behoort.

Begin 1996 heeft de minister van Binnenlandse Zaken overeenstemming bereikt met de korpsbeheerders en met onze ambtgenoot voor Ontwikkelingssamenwerking over een vaste procedure voor uitzendingen. Door deze afstemming kan bereikt worden dat uitzending van politie-ambtenaren steeds onder gelijke voorwaarden geschiedt. Het ministerie van Binnenlandse Zaken zal daarbij een fiatterende, coördinerende en faciliterende rol vervullen; fiatterend in die zin, dat de minister van Binnenlandse Zaken zich voorafgaand aan elk nieuw verzoek een oordeel wil kunnen vormen over de aard, de veiligheid en de werkomstandigheden van een missie. Inmiddels bestaat een databank met daarin opgenomen de gegevens van kandidaten voor uitzending naar het buitenland. Een dergelijke voorziening draagt ertoe bij dat Nederland op adequate wijze kan reageren op, meestal spoedeisende, verzoeken om uitzending van politie-ambtenaren.

Het komend jaar zal deze nieuwe politietaak structureel vorm krijgen wat betreft de selectie en opleiding van de vrijwilligers, alsook de zo belangrijke nazorg.

Naar boven