25 013
Cultuurnota 1997–2000

nr. 24
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Zoetermeer, 29 september 1998

Bij brief van 25 maart 1998 (25 013, nr. 22) heeft mijn ambtsvoorganger u een afschrift toegezonden van zijn brief aan de erven-Goudstikker in reactie op hun claim aan het adres van de Staat der Nederlanden om «alle goederen, die de Staat ter beschikking heeft gekregen uit de Goudstikker-collectie, te retourneren».

Na ontvangst van deze afwijzende brief hebben de erven-Goudstikker zich in april jl. met een verzoekschrift tot het Gerechtshof in Den Haag gewend, waarin dezelfde eis werd verwoord.

Hierbij bericht ik u dat heden namens mij het verweerschrift terzake aan het Hof is verzonden.

Dit verweerschrift is als volgt opgebouwd.

Allereerst wordt er in betoogd dat het Hof in deze zaak niet bevoegd is. Op grond van de Rijkswet van 9 maart 1967 gingen de taken en bevoegdheden van de afdeling rechtspraak van de Raad voor het Rechtsherstel over op genoemd Hof. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat deze overgang uitsluitend betrekking had op lopende zaken. Daarvan is hier geen sprake. Het (minnelijk) rechtsherstel in de zaak Goudstikker is in 1952 immers definitief afgewikkeld en wordt in 1997 opnieuw aan de orde gesteld.

Vervolgens wordt het eerder door mijn ambtsvoorganger gedane beroep op verjaring gehandhaafd: het gaat hier om een reeds afgehandelde claim en van werkelijk nieuwe feiten, d.w.z. feiten die, als zij indertijd bekend waren geweest, tot een andere conclusie zouden hebben geleid, is geen sprake.

Ten slotte is in het verweerschrift aangegeven dat het verzoek om teruggave ook op inhoudelijke gronden moet worden afgewezen.

Ik vertrouw erop u hiermede voldoende te hebben geïnformeerd.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

F. van der Ploeg

Naar boven