nr. 201
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Zoetermeer, 5 februari 1998
De Raad voor Cultuur heeft staatssecretaris T. Netelenbos en mij zijn
advies Media-educatie aangeboden. De Raad wil daarmee een bijdrage leveren
aan de ontwikkeling van kennis en vaardigheden die resulteren in het handelingsbekwaam
en kritisch gebruiken van media in een door media-technologie bepaalde omgeving.
Het advies richt zich, in het bijzonder in zijn analyse en aanbevelingen,
sterk op het onderwijsterrein. In dat kader wijst de Raad erop dat het advies
is voorbereid door een commissie waarin mede deskundigheid op het terrein
van het onderwijs was vertegenwoordigd.
Samenvatting van het advies
Het advies bestaat uit twee delen. Deel één stelt een aantal
concrete maatregelen voor. Deel twee bevat een theoretische kader en een analyse
van mogelijke knelpunten in de huidige onderwijspraktijk. Het advies beoogt
de invoering van de informatie- en communicatietechnologie in het onderwijs
in een bredere context te plaatsen en formuleert daartoe elf sleutelbegrippen.
Aan de sleutelbegrippen zijn competenties gekoppeld die deels betrekking hebben
op kennisaspecten en deels op vaardigheden.
Media-educatie wordt niet gezien als een nieuw, op zichzelfstaand schoolvak,
maar als een facet in de curricula van het reguliere onderwijs. In het advies
is een verkenning opgenomen van de herziene kerndoelen voor het basisonderwijs
en de basisvorming voortgezet onderwijs naar aanknopingspunten voor media-educatie.
Als knelpunten voor de invoering van media-educatie worden genoemd:
– het ontbreken bij de algemene onderwijsdoelstellingen en kerndoelen
van een achterliggende visie op de verhoudingen tussen media, cultuur, maatschappij
en educatie;
– het sneller verlopen van de technische ontwikkelingen dan in het
bijzonder de leerkrachten kunnen bijhouden;
– het te grote accent op technische vaardigheden;
– het ontbreken van goede opleidingen van docenten.
Op basis van het theoretische kader en de analyse van de knelpunten doet
de Raad een voorstel voor een veranderingsstrategie door middel van de in
deel één voorgestelde maatregelen.
Reactie en standpunten
1. Mede namens staatssecretaris Netelenbos spreek ik waardering uit voor
de wijze, waarop de Raad door zijn formulering van sleutelbegrippen de elektronische
media en de omgang daarmee kenmerkt. Het advies biedt een kader dat zeer bruikbaar
is voor de ontwikkeling van media-competentie.
2. Van groot belang achten wij dat de Raad tot de conclusie is gekomen
dat de herziene kerndoelen basisvorming aanknopingspunten bieden voor media-educatie
in het voortgezet onderwijs.
Staatssecretaris Netelenbos heeft aan het Instituut voor Leerplanontwikkeling
gevraagd om handreikingen te ontwikkelen bij de kerndoelen voor docenten,
scholen en educatieve uitgeverijen. Over de uitwerking daarvan zal met het
Instituut voor Leerplanontwikkeling contact worden opgenomen.
Staatssecretaris Netelenbos zal tevens het advies Media-educatie onder
de aandacht brengen van het Procesmanagement Voortgezet Onderwijs met het
verzoek om het advies te betrekken bij zijn studie naar de samenhang tussen
verschillende educaties.
3. Wij onderschrijven de gesignaleerde knelpunten, zoals het gegeven dat
de technische ontwikkelingen sneller verlopen dan in het bijzonder de leraren
kunnen bijhouden en het feit dat leraren niet zijn opgeleid voor het aanleren
van diverse mediavaardigheden.
In het ICT-beleid is de bijscholing van leraren van meet af aan een belangrijk
aandachtspunt. De bijscholing maakt deel uit van de actielijnen van het Implementatieplan
Investeren in voorsprong die eind 1998 moeten zijn uitgevoerd.
4. Het valt op dat de Raad «media» opvat als technologisch
fenomeen in de zin van het adequaat leren omgaan met media in een door mediatechnologie
bepaalde omgeving.
Hierdoor wordt – wellicht onbedoeld – een onwenselijke scheiding
gecreëerd tussen de verschillende media. Ik zal de Raad vragen ook zijn
visie te geven op media-educatie gericht op een evenwichtig gebruik van alle
media, nieuw en oud, elektronisch en folio.
5. De Raad legt de nadruk op informatie en betrekt daardoor in de uitwerking
niet de beeldcultuur, die toch een belangrijk facet van de nieuwe media is.
Juist op het gebied van de beeldcultuur zouden cultuurinstellingen en de omroepen
een bijdrage aan de media-educatie kunnen leveren. Daarbij moet tevens worden
betrokken de rol die de educatieve omroepen zoals Teleac/NOT in dezen (kunnen)
vervullen. Ik zal de Raad vragen expliciet de beeldcultuur te betrekken bij
de media-educatie en nader te adviseren over de rol van de televisie en cultuurinstellingen
in de media-educatie.
Als eerste stap zal ik op korte termijn in overleg met de Raad een inventarisatie
laten maken van de bij cultuurinstellingen en omroepen aanwezige expertise,
materialen en activiteiten op het terrein van media-educatie met een duidelijke
aansluiting op de praktijk van het onderwijs.
6. In mijn brief aan de Kamer van 11 november 1997 inzake de invulling
van de motie Wolffensperger c.s. kondigde ik aan een bedrag van 0,35 mln. beschikbaar te stellen om een aantal experimenten cultuur en media-educatie
mogelijk te maken. In nader overleg met de Raad en met afstemming op de projecten
die plaats vinden in het kader van Cultuur en School zal ik hieraan in 1998
uitvoering geven.
Slot
In het bovenstaande is op een aantal van de meest belangrijke punten van
het advies ingegaan.
De Raad heeft een aanzet willen geven tot bezinning op de positie van
media-educatie in het onderwijs in relatie tot de invoering van informatie-
en communicatietechnologie. Staatssecretaris Netelenbos en ik menen dat de
Raad daarin voortreffelijk is geslaagd en dat de nadere uitwerking van de
voorstellen en suggesties die de Raad heeft gedaan in hoge mate in handen
van het onderwijs en de ondersteuningsinstellingen kan worden gesteld.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
A. Nuis