25 013
Cultuurnota 1997–2000

nr. 201
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Zoetermeer, 5 februari 1998

De Raad voor Cultuur heeft staatssecretaris T. Netelenbos en mij zijn advies Media-educatie aangeboden. De Raad wil daarmee een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van kennis en vaardigheden die resulteren in het handelingsbekwaam en kritisch gebruiken van media in een door media-technologie bepaalde omgeving.

Het advies richt zich, in het bijzonder in zijn analyse en aanbevelingen, sterk op het onderwijsterrein. In dat kader wijst de Raad erop dat het advies is voorbereid door een commissie waarin mede deskundigheid op het terrein van het onderwijs was vertegenwoordigd.

Samenvatting van het advies

Het advies bestaat uit twee delen. Deel één stelt een aantal concrete maatregelen voor. Deel twee bevat een theoretische kader en een analyse van mogelijke knelpunten in de huidige onderwijspraktijk. Het advies beoogt de invoering van de informatie- en communicatietechnologie in het onderwijs in een bredere context te plaatsen en formuleert daartoe elf sleutelbegrippen. Aan de sleutelbegrippen zijn competenties gekoppeld die deels betrekking hebben op kennisaspecten en deels op vaardigheden.

Media-educatie wordt niet gezien als een nieuw, op zichzelfstaand schoolvak, maar als een facet in de curricula van het reguliere onderwijs. In het advies is een verkenning opgenomen van de herziene kerndoelen voor het basisonderwijs en de basisvorming voortgezet onderwijs naar aanknopingspunten voor media-educatie.

Als knelpunten voor de invoering van media-educatie worden genoemd:

– het ontbreken bij de algemene onderwijsdoelstellingen en kerndoelen van een achterliggende visie op de verhoudingen tussen media, cultuur, maatschappij en educatie;

– het sneller verlopen van de technische ontwikkelingen dan in het bijzonder de leerkrachten kunnen bijhouden;

– het te grote accent op technische vaardigheden;

– het ontbreken van goede opleidingen van docenten.

Op basis van het theoretische kader en de analyse van de knelpunten doet de Raad een voorstel voor een veranderingsstrategie door middel van de in deel één voorgestelde maatregelen.

Reactie en standpunten

1. Mede namens staatssecretaris Netelenbos spreek ik waardering uit voor de wijze, waarop de Raad door zijn formulering van sleutelbegrippen de elektronische media en de omgang daarmee kenmerkt. Het advies biedt een kader dat zeer bruikbaar is voor de ontwikkeling van media-competentie.

2. Van groot belang achten wij dat de Raad tot de conclusie is gekomen dat de herziene kerndoelen basisvorming aanknopingspunten bieden voor media-educatie in het voortgezet onderwijs.

Staatssecretaris Netelenbos heeft aan het Instituut voor Leerplanontwikkeling gevraagd om handreikingen te ontwikkelen bij de kerndoelen voor docenten, scholen en educatieve uitgeverijen. Over de uitwerking daarvan zal met het Instituut voor Leerplanontwikkeling contact worden opgenomen.

Staatssecretaris Netelenbos zal tevens het advies Media-educatie onder de aandacht brengen van het Procesmanagement Voortgezet Onderwijs met het verzoek om het advies te betrekken bij zijn studie naar de samenhang tussen verschillende educaties.

3. Wij onderschrijven de gesignaleerde knelpunten, zoals het gegeven dat de technische ontwikkelingen sneller verlopen dan in het bijzonder de leraren kunnen bijhouden en het feit dat leraren niet zijn opgeleid voor het aanleren van diverse mediavaardigheden.

In het ICT-beleid is de bijscholing van leraren van meet af aan een belangrijk aandachtspunt. De bijscholing maakt deel uit van de actielijnen van het Implementatieplan Investeren in voorsprong die eind 1998 moeten zijn uitgevoerd.

4. Het valt op dat de Raad «media» opvat als technologisch fenomeen in de zin van het adequaat leren omgaan met media in een door mediatechnologie bepaalde omgeving.

Hierdoor wordt – wellicht onbedoeld – een onwenselijke scheiding gecreëerd tussen de verschillende media. Ik zal de Raad vragen ook zijn visie te geven op media-educatie gericht op een evenwichtig gebruik van alle media, nieuw en oud, elektronisch en folio.

5. De Raad legt de nadruk op informatie en betrekt daardoor in de uitwerking niet de beeldcultuur, die toch een belangrijk facet van de nieuwe media is. Juist op het gebied van de beeldcultuur zouden cultuurinstellingen en de omroepen een bijdrage aan de media-educatie kunnen leveren. Daarbij moet tevens worden betrokken de rol die de educatieve omroepen zoals Teleac/NOT in dezen (kunnen) vervullen. Ik zal de Raad vragen expliciet de beeldcultuur te betrekken bij de media-educatie en nader te adviseren over de rol van de televisie en cultuurinstellingen in de media-educatie.

Als eerste stap zal ik op korte termijn in overleg met de Raad een inventarisatie laten maken van de bij cultuurinstellingen en omroepen aanwezige expertise, materialen en activiteiten op het terrein van media-educatie met een duidelijke aansluiting op de praktijk van het onderwijs.

6. In mijn brief aan de Kamer van 11 november 1997 inzake de invulling van de motie Wolffensperger c.s. kondigde ik aan een bedrag van 0,35 mln. beschikbaar te stellen om een aantal experimenten cultuur en media-educatie mogelijk te maken. In nader overleg met de Raad en met afstemming op de projecten die plaats vinden in het kader van Cultuur en School zal ik hieraan in 1998 uitvoering geven.

Slot

In het bovenstaande is op een aantal van de meest belangrijke punten van het advies ingegaan.

De Raad heeft een aanzet willen geven tot bezinning op de positie van media-educatie in het onderwijs in relatie tot de invoering van informatie- en communicatietechnologie. Staatssecretaris Netelenbos en ik menen dat de Raad daarin voortreffelijk is geslaagd en dat de nadere uitwerking van de voorstellen en suggesties die de Raad heeft gedaan in hoge mate in handen van het onderwijs en de ondersteuningsinstellingen kan worden gesteld.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

A. Nuis


XNoot
1

Eerder abusievelijk gedrukt onder 25 733, nr. 11.

Naar boven