25 013
Cultuurnota 1997–2000

nr. 16
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Zoetermeer, 15 december 1997

Op 3 oktober jl. informeerde ik u, in antwoord op vragen van de heer Middel, over de afhandeling van de zogenaamde Goudstikkeraffaire (25 013, nr. 13). Ik meldde u dat er nog geen officiële claim was ingediend en zo die mij zou bereiken, deze claim op een zorgvuldige behandeling zou kunnen rekenen. Ondanks recente berichten in de media daarover, heeft een officiële claim mij nog niet bereikt. Wel hebben enkele gesprekken plaats gevonden met de erven-Goudstikker, op 6 oktober 1997 in Zoetermeer en op 28 november 1997 in New York. Het doel van deze gesprekken was om de erven informatie te verstrekken op basis waarvan zij kunnen besluiten al dan niet een claim in te dienen. De verstrekte informatie had vooral betrekking op de feitelijke gang van zaken tijdens en kort na de oorlog. Graag stel ik u middels deze brief op de hoogte van de hoofdlijnen van deze gang van zaken, voorzover mij op dit moment bekend.

Jacques Goudstikker dreef in de jaren dertig onder de naam Goudstikker N.V. een Amsterdamse kunsthandel van Europese faam. Op 14 mei 1940 vluchtte hij met zijn vrouw Dési von Halban en hun zoontje met de boot naar Engeland. Tijdens de overtocht maakte hij een dodelijke val in het ruim van het schip. Zijn weduwe reisde door naar de Verenigde Staten.

Door Goudstikker N.V. zijn in juli 1940 de kunstcollectie, waaronder 779 schilderijen, verkocht aan Göring voor 2 miljoen gulden. Daarnaast werd aan de bankier Miedl het onroerend goed, te weten de panden Herengracht 458 te Amsterdam, het buitenverblijf Overmeer aan de Amstel en kasteel Nijenrode, met overige vermogens bestanddelen, waaronder een aantal schilderijen, verkocht voor 550 000 gulden. De moeder van Jacques Goudstikker die aandelen had in de vennootschap en die in Amsterdam was achtergebleven, stemde met deze verkopen in. Mevrouw Goudstikker heeft gedurende de bezetting in haar huis gewoond en het kapitaal is niet geconfisceerd.

De bankier Miedl richtte in 1940 de kunsthandel Miedl, voorheen Goudstikker N.V. op en bedreef een zeer actieve kunsthandel.

Na de oorlog nam het Nederlands Beheersinstituut (NBI) het beheer van de beide N.V.'s over. Dat gebeurde in het kader van het rechtsherstel na de oorlog, dat was gebaseerd op het besluit van de Nederlandse regering in mei 1940 in Londen, dat alle transacties met de vijand nietig verklaarde. Dit gold ook voor de transacties van Goudstikker N.V. met Miedl en Göring. Begin 1946 kwam mevrouw Dési Goudstikker uit New York over.

Bijgestaan door haar raadslieden, de advocaten Meyer en Scholten en de notarissen Van den Berg en Spier, vroeg zij minnelijk rechtsherstel voor de transactie met Miedl, maar niet voor de transactie met Göring. Minnelijk rechtsherstel betekende in dit geval dat het onroerend goed in 1949 op naam van Goudstikker N.V. werd gesteld. Dit onder restitutie van het bedrag dat Miedl ervoor had betaald. De gehele Miedl-transactie werd afgerond in 1952. Voor de Göring-transactie werd door mevrouw Dési Goudstikker geen minnelijk rechtsherstel gevraagd. Het NBI was aanvankelijk van mening dat beide transacties in relatie tot elkaar moesten worden gezien en dat derhalve ook voor de Göring-transactie minnelijk rechtsherstel gevraagd zou moeten worden. In ruil daarvoor zou zij ook in dit geval het voor de transactie betaalde bedrag van 2 miljoen gulden dan wel een deel daarvan hebben moeten restitueren. Zij heeft hiervan afgezien, mede op advies van haar raadslieden. Het afzien van minnelijk rechtsherstel door mevrouw Dési Goudstikker ten aanzien van de overeenkomst met Göring betekende dat de rechten op de kunstvoorwerpen die onderdeel van deze transactie waren, niet op naam van de vennootschap werden gesteld, maar bij de staat, als rechtsopvolger van vijandelijk vermogen, zijn gebleven.

Dit is in hoofdlijnen de informatie zoals die ook aan de erven-Goudstikker tijdens de eerder genoemde gesprekken is meegedeeld. Mochten de erven redenen vinden om de indertijd aangegane regelingen aan te vechten, dan kunnen zij rekenen op een zorgvuldige behandeling van mijn kant.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

A. Nuis

Naar boven