25 001
Minderhedenbeleid 1997

nr. 30
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 3 september 1997

De vaste commissie voor Justitie1 heeft op 18 juni 1997 overleg gevoerd met staatssecretaris Schmitz van Justitie over:

de brief van 14 februari 1997 inzake het beleid ten aanzien van gezinshereniging en gezinsvorming (25 001, nr. 7);

de brief van 26 mei 1997 inzake beantwoording van vragen gesteld tijdens het algemeen overleg inzake gezinsherenigings- en gezinsvormingsbeleid op 10 september 1996 (25 001, nr. 26).

Van het gevoerde overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

Mevrouw Sipkes (GroenLinks) sprak haar steun uit voor het standpunt van het Clara Wichmanninstituut dat vrouwen meer nadeel ondervinden van de verscherpte regels voor gezinshereniging dan mannen. In de brief van 14 februari staat echter dat er geen bewijs van indirecte discriminatie is en dat met het instituut is afgesproken om een punt achter de discussie hierover te zetten. Bij evaluatie van het gezinsherenigingsbeleid zal de positie van vrouwen wel steeds betrokken moeten worden.

Volgens de staatssecretaris is het verschuldigde legesbedrag in overeenstemming met Europese regelgeving. Het gaat echter niet om eerste toelating, maar om voortgezet verblijf. De legesregeling wordt dan niet correct toegepast.

In de brief van 26 mei staat een forse verscherping van het gezinsherenigingsbeleid. De oorspronkelijke termijn van drie maanden was bedoeld om na te gaan of gezinshereniging in het land van herkomst mogelijk is. Voor houders van een VVTV-humanitair of een A-status is echter al objectief uitgemaakt dat zij niet kunnen terugkeren. Het is dan onevenredig hard dat voor hen een termijn van drie jaar voor de inkomenseis gaat gelden. Is dit in overeenstemming met artikel 8 EVRM? Op grond van welke overwegingen komt het verwijtbaarheidscriterium, dat in 1993 is vastgesteld, in de brief niet meer voor?

Voor iemand die zijn kinderen noodgedwongen bij familie heeft achtergelaten en die in Nederland na drie jaar een VVTV-humanitair krijgt, volgt daarna de termijn van drie jaar voor gezinshereniging. Dat er dan sprake is van een gebroken gezinsverband en van goede opvang in het land van herkomst, mag in dit geval gezinshereniging niet in de weg staan.

Mevrouw Sipkes vroeg de staatssecretaris, terug te keren naar de oude regelgeving, die in 1993 al verscherpt is. Gaat de nieuwe termijn van drie jaar overigens ook voor A-statushouders gelden?

De heer Dittrich (D66) wees erop dat de staatssecretaris in haar brief van september 1996 schrijft dat zij alleen laat nagaan of er een objectieve belemmering voor gezinshereniging in het land van herkomst is en dat zij geen belangenafweging laat plaatsvinden, hoewel het hof in een van zijn arresten wel een integrale belangenafweging heeft toegepast. Is de staatssecretaris het ermee eens dat andere belangen een rol mogen spelen als er geen objectieve belemmering is?

Volgens de staatssecretaris zou gezinshereniging mogelijk zijn als de objectieve belemmering niet binnen enkele maanden ongedaan kan worden gemaakt. Op grond van welke criteria is zij dan tot een termijn van drie jaar gekomen? Eerder heeft de Kamer zich tegen het verwijtbaarheidscriterium uitgesproken, maar nu zal na drie jaar worden bekeken of de aanvrager zich voldoende heeft ingespannen om een eigen inkomen te verwerven. Verder is het mogelijk dat de termijn van drie jaar in strijd is met het recht op eerbiediging van het gezinsleven in artikel 8 EVRM. Het uitgangspunt hierin is «gezinshereniging, tenzij». De verwijzing naar de termijn van drie jaar in het VVTV-beleid is onjuist, want die betreft een andere situatie.

Voor houders van een VVTV-humanitair of een A-status is overigens al vastgesteld dat zij niet kunnen terugkeren naar het land van herkomst. Dan is er dus al een objectieve belemmering. Wat betekent de nieuwe termijn dan voor hen?

In het vorige algemeen overleg sprak de fractie van D66 zich uit tegen het onderscheid in inkomenseis tussen A-statushouders en mensen met een VVTV-humanitair. Degenen die een VVTV-humanitair krijgen, zullen nu doorprocederen voor een A-status, die een betere inkomenseis voor gezinshereniging kent, terwijl er juist wordt gestreefd naar minder procedures in het asielbeleid. De staatssecretaris zegde hierop een onderzoek toe, maar in haar brief staat slechts de conclusie dat het haar niet verstandig lijkt. Wat zijn de argumenten hiervoor?

In de vreemdelingencirculaire zijn de criteria voor een verbroken gezinsverband verduidelijkt. Kan hierin ook worden opgenomen dat bij de beoordeling van de feitelijke band rekening moet worden gehouden met de vlucht- en oorlogsomstandigheden waardoor familieleden elkaar langdurig zijn kwijtgeraakt en geen contact met elkaar konden onderhouden? In dat geval moet de intentie doorslaggevend zijn dat men de gezinsband in stand had willen laten.

De heer Apostolou (PvdA) sprak zijn vrees uit dat Nederland opnieuw door het Europese Hof in het ongelijk zal worden gesteld als het EU-onderdanen f 500 leges voor een vestigingsvergunning laat betalen. Welke kosten maakt de IND voor een vestigingsvergunning en wat is de verliespost voor Justitie bij leges van f 125 voor een vestigingsvergunning? De meesten die meer dan vijf jaar in Nederland zijn, opteren voor de naturalisatieprocedure, waarmee het bedrag van f 500 ook binnenkomt. Het aantal EU-onderdanen en anderen die niet voor naturalisatie kiezen, is veel kleiner. Justitie heeft al legesregelingen teruggedraaid, zoals de leges van f 1000 voor degenen die in Nederland willen werken. De leges voor een vestigingsvergunning moeten dan ook worden verlaagd tot de prijs van een paspoort of f 125, zoals voor een verblijfsvergunning. Zijn de andere fracties ertoe bereid, een eventuele motie hierover te steunen?

De heer Apostolou vond er bij nader inzien wel wat voor te zeggen dat de kinderbijslag niet meegeteld wordt. Een betere oplossing is inderdaad verlaging van het bedrag, zoals voor mensen met een vestigingsvergunning en Nederlanders.

De argumentatie over de inkomenseis vond de heer Apostolou niet overtuigend. Het zou wel een vooruitgang zijn als inkomsten uit Melkert-1-banen inderdaad als voldoende worden beschouwd. Formeel is er weliswaar verschil tussen de A-status en de C-status, maar eigenlijk hebben houders van een VVTV-humanitair een vergunning voor onbepaalde tijd. Verder zal het vooruitzicht van gezinshereniging in Nederland een grote stimulans zijn om werk te vinden.

De uitspraak van de rechtseenheidskamer in verband met de strijdigheid met artikel 8 EVRM houdt in dat, als er een objectieve belemmering is voor gezinshereniging in het land van herkomst, de overheid gezinshereniging in Nederland moet toestaan, ook als de aanvrager op dat moment afhankelijk is van de bijstand. Wordt de inkomenseis niet verlaagd, dan zal een aanvrager dus een uitspraak van de rechter vragen, waardoor hij alsnog het recht op gezinshereniging krijgt. Het is dan beter, uit te gaan van de plicht om in het eigen onderhoud te voorzien. Voor Nederlanders en mensen met een vestigingsvergunning die zich inspannen om op de arbeidsmarkt te komen, wordt inkomen uit een Melkert-1-baan of een banenpool voldoende geacht. Dit zou ook voor houders van een VVTV-humanitair moeten gaan gelden, zodat zij gestimuleerd worden om werk te vinden. Mocht dit hun niet lukken, dan zullen zij uiteindelijk toch met hun gezin herenigd moeten worden. Op de opmerking van de heer Verhagen dat de rechtseenheidskamer slechts heeft uitgesproken dat een weigering gemotiveerd moet worden en niet dat er gezinshereniging moet plaatsvinden, antwoordde de heer Apostolou dat de regering hierin juist sterker staat als de inkomenseis wordt versoepeld.

Het principe dat een aanvrager in zijn eigen levensonderhoud moet kunnen voorzien, blijft dus vooropstaan, maar de vraag is dan na welke termijn iemand die geen werk kan vinden, toch met zijn gezin herenigd mag worden. Op welke gronden acht de staatssecretaris de termijn van drie jaar redelijk?

De heer Apostolou stemde in met de definitie van een kind dat feitelijk niet meer tot het gezin behoort. Wanneer een kind bij familie in het land van herkomst is achtergelaten en men er ook financieel niet meer voor kon zorgen, is de band echter nog niet verbroken. Hoe zal dit criterium gehanteerd worden?

Uit het grote aantal brieven met schrijnende gevallen kan opgemaakt worden dat er een gebrek aan maatwerk is. Iemand die zijn kind heeft moeten achterlaten toen hij vluchtte en niet kan aantonen dat hij aan de verzorging van het kind heeft bijgedragen, komt volgens de huidige regels niet voor gezinshereniging in aanmerking. De rechter wijst een verzoek daartoe dan ook af. Het is niet nodig dat hiervoor de regels worden veranderd, maar wel dat er meer maatwerk wordt geleverd. Voor een oordeel over het voorstel van de heer Dittrich om de vreemdelingencirculaire zodanig te veranderen dat er rekening wordt gehouden met de vlucht- en oorlogsomstandigheden, wacht de heer Apostolou de reactie van de staatssecretaris af.

De heer Verhagen (CDA) noemde het recht op gezinsleven belangrijk, maar meende dat hieraan op goede gronden beperkingen worden gesteld. In september 1993 heeft de Kamer, met steun van het CDA, de eigen financiële verantwoordelijkheid voor het onderhoud van gezinsleden als uitgangspunt genomen. Op grond van de evaluatie eind 1995 is de regeling, met instemming van het CDA, versoepeld voor de inkomenseis voor ouderen en het meetellen van inkomen uit flexibel werk, dat steeds meer voorkomt. Verdere wijzigingen achtte hij nog steeds niet nodig.

Sindsdien is er een eindeloos proces gaande van aanpassing van het beleid in de nota van 1995. Op 20 december 1995 verscheen de evaluatienota. Op 27 maart 1996 zijn de schriftelijke vragen beantwoord. Op 21 mei was er algemeen overleg naar aanleiding van deze antwoorden. Op 20 juni kwamen de schriftelijke antwoorden op de in het overleg gestelde vragen. Op 9 september verscheen de brief met het kabinetsstandpunt naar aanleiding van de uitspraak van de rechtseenheidskamer. Op 10 september was er algemeen overleg over de schriftelijke beantwoording en de brief van 9 september. Op 26 mei 1997 kwamen de schriftelijke antwoorden op de tijdens dat overleg gestelde vragen. Nu, op 18 juni, is er een algemeen overleg over de brief van 26 mei. Het volgende overleg komt er al aan, want het kabinet schrijft in zijn brief dat het zich nog over de Melkert-1-banen zal buigen, D66 vroeg om een nadere invulling van het gezinsverband en ook de PvdA vroeg om aanpassingen.

De consequentie van het uitgangspunt dat men een eigen verantwoordelijkheid heeft voor het onderhoud van de gezinsleden, is dat sommigen niet voor gezinshereniging in aanmerking komen. Als de Kamer aan dit uitgangspunt vasthoudt, moet de staatssecretaris niet steeds tot aanpassingen worden gedwongen. Dan is het beter om de inkomenseis opnieuw ter discussie te stellen. Het CDA vindt echter dat deze eis terecht gesteld wordt, en in het verlengde hiervan ligt de eis dat bij een verbroken gezinsverband de aanvrager kan aantonen dat hij de financiële verantwoordelijkheid voor zijn kind is blijven dragen. Als hij zijn kind bij familie achterlaat, weet hij waar het kind is en kan hij dus voor financiële ondersteuning zorgen. Hierbij komt dat de staatssecretaris in haar brief schrijft dat steeds gelet zal worden op de feitelijke situatie, wat een individuele toets inhoudt.

In de nota van 20 december 1995 staat dat het enkele feit dat iemand niet voldoende middelen heeft, maar zich wel hiervoor inspant, niet meer voldoende is voor een inwilligende beslissing. Wel zou de vaststelling dat een aanvrager zich ervoor inspant om volledig aan de voorwaarden te voldoen, een gunstige uitwerking op de uiteindelijke beslissing hebben. Dit doet recht aan het individuele belang en aan het belang dat Nederland hecht aan het nemen van de eigen financiële verantwoordelijkheid voor het gezin. Nu komt echter elke aanvrager na drie jaar in aanmerking voor gezinshereniging, ook als hij niet aan de inkomenseis voldoet. De heer Verhagen is tegen deze versoepeling van het beleid. De rechtseenheidskamer sprak zich niet uit tegen een algemene beperking van het recht op gezinshereniging, maar meende dat een weigering voldoende gemotiveerd moet worden. Op humanitaire gronden kan de inkomenseis dus niet altijd gesteld worden, maar dit betekent niet dat iedereen na enige tijd voor gezinshereniging in aanmerking komt. De overheid heeft wel de plicht, nieuwkomers aan werk te helpen zodat zij een solide basis krijgen om eventueel gezinsleden te laten overkomen. Op een vraag van de heer Dittrich antwoordde de heer Verhagen dat hij het volgen van een inburgeringstraject niet voldoende inspanning acht om een eigen inkomen te verwerven.

Op grond van EU-regels mag voor EU-onderdanen geen onnodige belemmering voor verblijf in Nederland worden geschapen. Zij hebben dan ook geen vergunning tot verblijf nodig en hoeven hiervoor dus geen kosten te maken. Het lijkt dan ook verstandig, in de voorlichting EU-onderdanen duidelijk te maken dat zij geen vestigingsvergunning nodig hebben.

Mevrouw Van der Stoel (VVD) verklaarde zich tegenstander van het grote aantal aanpassingen in het beleid sinds de fundamentele discussie in 1995 in de Kamer over gezinshereniging. Dit geeft problemen in de uitvoering, leidt tot rechtsongelijkheid en is ook lastig voor de rechtspraktijk. Het is beter, weer een keer fundamenteel te discussiëren dan steeds aanpassingen aan te brengen. Wat blijft er anders over van de hoofdregel waarmee de Kamer akkoord is gegaan, namelijk individuele toetsing? Nu komen er door de rechtsongelijkheid meer rechterlijke uitspraken en dus steeds weer nieuwe brieven van het kabinet en nieuw algemeen overleg. Op de opmerking van de heer Dittrich dat artikel 8 van het Verdrag van Rome de hoofdregel is, antwoordt zij dat de brief van 26 mei voldoende duidelijkheid biedt om het beleid ten uitvoer te leggen.

Volgens de brief van 14 februari wordt de bewering dat door het gezinsherenigingsbeleid vrouwen indirect gediscrimineerd worden, niet door de feiten gestaafd. Totdat er nadere gegevens blijken, lijkt hiermee een einde aan de discussie te zijn gekomen.

De verklaring in de brief voor de lange tijd die is verstreken tussen de toezegging van 3 oktober en de brief van 26 mei, achtte mevrouw Van der Stoel onvoldoende. Zij steunde de standpunten van het kabinet over de kinderbijslag en het niet laten vervallen van het verschil in inkomenseis tussen A-status en VVTV-humanitair.

In september 1996 definieerde de staatssecretaris het begrip redelijke termijn met enige maanden. De termijn van drie jaar in de brief van 26 mei is een versoepeling hiervan, waarvoor de rechtseenheidskamer zich niet heeft uitgesproken. Mevrouw Van der Stoel stemde dan ook niet in met de nieuwe termijn. De inkomenseis wordt niet voor niets gesteld; deze raakt het algemeen belang. Hoe wordt vastgesteld dat iemand zich ervoor heeft ingespannen om aan werk te komen? Wie toetst dit? Welke criteria gelden hiervoor? Komt er over enige maanden een brief waarin de criteria bijgesteld worden? Is het overigens verstandig, het inkomen uit Melkert-1-banen, die worden bekostigd door het terugploegen van uitkeringen, als voldoende te beschouwen?

Het antwoord van de staatssecretaris van Justitie

De staatssecretaris verontschuldigde zich ervoor dat het lang heeft geduurd voordat in de brief van 26 mei is ingegaan op de vragen uit het algemeen overleg van 10 september 1996. Zij zegde toe dat bij toekomstige evaluaties van het gezinsherenigingsbeleid de positie van de vrouw zal worden betrokken.

De staatssecretaris nam het voorstel van de heer Verhagen over om in de voorlichting op te nemen dat EU-onderdanen geen vestigingsvergunning nodig hebben. Van eventuele besluiten hierover van de Europese Commissie zal de Kamer op de hoogte worden gebracht.

Voor A-statushouders is er geen inkomenseis bij hereniging, maar wel bij gezinsvorming. Naar aanleiding van de toezegging van de staatssecretaris in het overleg van 10 september heeft het kabinet uitvoerig gesproken over het verschil in inkomenseis tussen A-statushouders en houders van een VVTV-humanitair. De financiële consequenties van gelijkschakeling bedragen ruim 40 mln. in het kader van de bijstandswet, onderwijs en opleiding en het inburgeringstraject, afgezien van de kosten van extra inburgeringsprogramma's. In de discussie over voorjaarsnota en begroting heeft het kabinet hieraan geen prioriteit willen geven. Verder zal gelijkschakeling niet veel procedures voorkomen, want in het algemeen procedeert men zover mogelijk door. Er is een hardheidsclausule, die goed werkt, en ook de rechtseenheidskamer vindt niet dat het beleid moet worden gewijzigd. De staatssecretaris handhaafde dan ook vooralsnog het verschil in inkomenseis.

Voor de rechtsgelijkheid is wet- en regelgeving nodig, maar juist in het vreemdelingen- en asielbeleid is er een individuele beoordeling. Verder toetst de rechter eventueel een individueel geval. Hierbij wordt duidelijk maatwerk geleverd, al zullen er altijd mensen tussen wal en schip vallen. Het beleid moet wel duidelijk zijn, want anders is het in de uitvoering en voor de rechter niet goed mogelijk om grenzen te trekken. Voor een uitzondering moeten dan ook grondige argumenten worden aangevoerd.

De Kamer is het steeds eens geweest met het uitgangspunt van de eigen financiële verantwoordelijkheid bij gezinshereniging. Dit principe staat dan ook voorop. Degene die niet aan de inkomenseisen voldoet en geen vrijstellingen heeft, wordt toelating van gezinsleden geweigerd. Alle aanvragen worden behandeld op basis van rechtsgelijkheid, individuele toetsing en uitvoerbaarheid. De vraag is dan of er sprake is van schending van artikel 8 EVRM. De rechtseenheidskamer heeft uitgesproken dat hierbij de belangen van de staat versus die van de aanvrager mogen worden afgewogen. In de discussie volgend op deze uitspraak ging het om de vraag hoelang de staat voorwaarden mag stellen om uit te sluiten dat op grond van artikel 8 toestemming moet worden gegeven. In dit verband heeft het kabinet ter objectivering een termijn van drie jaar vastgesteld. Deze termijn komt niet bovenop de termijn van drie jaar voor omzetting van een VVTV in een VTV-humanitair. De duur van drie jaar sluit aan bij termijnen in andere regelgeving en is dan ook bevorderlijk voor een inzichtelijke uitvoering en voor een goede rechtsgang, maar staat nog wel ter discussie.

Wanneer iemand gezinshereniging aanvraagt, worden de objectieve belemmeringen bekeken. Vervolgens wordt bekeken of hij aan de inkomenseis voldoet. Voldoet hij er niet aan, dan is artikel 8 EVRM aan de orde. De vraag is dan hoe lang en hoe sterk hij zich al heeft ingespannen om zijn eigen financiële verantwoordelijkheid te nemen. Aan degene die zich binnen de termijn van drie jaar niet hiervoor heeft ingespannen, wordt gezinshereniging geweigerd. Voor degene die ondanks al zijn inspanningen toch niet aan de inkomenseis voldoet, zou een weigering echter onevenredig hard zijn. Hij moet dan wel kunnen aantonen dat hij zich heeft ingespannen en zijn eigen verantwoordelijkheid heeft willen nemen. De criteria hiervoor worden vastgelegd in de werkinstructie.

Als men om gezinshereniging vraagt, moet het duidelijk zijn dat de relaties duurzaam zijn gebleven. Een kind hoort niet meer tot het gezin als het duurzaam in een ander gezin is opgenomen; dit betreft een juridische relatie. Een kind hoort ook niet meer tot het gezin als de aanvrager niet op enige manier een tegemoetkoming in de kosten van het onderhoud van het kind heeft geleverd. Voorkomen moet worden dat een kind waarvoor de aanvrager jarenlang geen moeite heeft gedaan, net voor zijn achttiende naar Nederland wordt gehaald. Wanneer een duurzame relatie is gebleken, in het gezag, in het onderhoud of in de voortdurende contacten, zal het gezinsverband uiteraard worden erkend. Dit zal duidelijk in de circulaire worden vastgelegd. De vraag of een gezin aantoonbaar door een oorlogssituatie uit elkaar gedreven is, maakt al onderdeel uit van de individuele toetsing en zal ook duidelijk in de vreemdelingencirculaire worden opgenomen.

De staatssecretaris adviseerde in verband met de Melkert-1-banen, het standpunt af te wachten dat het kabinet in juli hierover zal innemen. Dit houdt verband met ontwikkelingen die het kabinet voorstaat op het gebied van een flexibelere arbeidsmarkt.

Nadere gedachtewisseling

Mevrouw Sipkes (GroenLinks) stemde ermee in dat de positie van vrouwen bij toekomstige evaluaties wordt betrokken en dat de inkomenseis voor A-statushouders bij gezinshereniging buiten schot blijft.

Zij wees de driejarentermijn af. Haar fractie is niet gelukkig met de inkomenseis. Dat na het verkrijgen van de VVTV-humanitair niet nog drie jaar gewacht hoeft te worden, is een vooruitgang, maar een en ander is nog wel afhankelijk van de omschrijving van de gezinsband en de toekomstige aandacht voor de oorzaken van verbreking ervan. De aangekondigde wijziging van de vreemdelingencirculaire zal de eenheid van het beleid ten goede komen.

De heer Dittrich (D66) stemde in met de toegezegde aanpassing van de vreemdelingencirculaire. Vaak worden gezinnen door een oorlogssituatie uit elkaar gedreven. Het is daarom beter, ter objectivering in een algemene regel op te nemen dat zij dan toch voor hereniging in aanmerking komen, dan het aan het individuele oordeel van de rechter over te laten.

De heer Dittrich sprak zijn voorkeur uit voor een termijn van een jaar boven die van drie jaar en vroeg de andere fracties of zij een eventuele motie hierover zullen steunen.

In verband met de gelijkstelling van A-status en VVTV-humanitair wachtte hij de ontwikkeling van het beleid af. Dit leidt wellicht weer tot overleg en een brief van de staatssecretaris, maar het leek hem juist goed dat de Kamer op ontwikkelingen reageert.

De heer Dittrich steunde de grote lijnen van het beleid, hoewel hij op enkele onderdelen ervan bijstelling wenste. Wanneer daarover een brief van de staatssecretaris komt, is het logisch dat de Kamer erover spreekt.

De heer Apostolou (PvdA) onderschreef het uitgangspunt van de inkomenseis.

Hij was niet tevreden over het antwoord over de leges. Voor EU-onderdanen wilde hij de uitspraak van het Europese Hof afwachten, maar voor de overige vreemdelingen vond hij, gezien de kosten die ervoor gemaakt worden, een bedrag van f.500 voor een vestigingsvergunning te hoog.

Hij stemde in met het voorstel van het kabinet voor een termijn van drie jaar als antwoord op artikel 8 EVRM.

Met het aangekondigde voorstel over de Melkert-1-banen geeft het kabinet uitvoering aan de flexibilisering van de arbeidsmarkt, waarmee de Kamer eerder heeft ingestemd. Inkomen uit een Melkert-1-baan mag dan ook geen belemmering voor gezinshereniging zijn. Geldt dit overigens wel voor vestigingsvergunninghouders?

De heer Verhagen (CDA) sprak zijn twijfel uit over de Melkert-1-banen, maar wachtte het voorstel van het kabinet hierover af. Om de discussie volledig te laten zijn, zouden de Melkert-2-banen erbij betrokken moeten worden.

Hij stemde in met het opnemen in de vreemdelingencirculaire van een beoordeling van de oorlogssituatie die tot verbreking van de gezinsband heeft geleid, onder de voorwaarde dat duurzame opneming in een ander gezin en het niet bijdragen in het levensonderhoud blijven meewegen.

In het verleden was het enkele feit dat iemand zich inspande, niet voldoende voor een inwilligende beslissing. In het voorstel van de staatssecretaris wordt dat nu wel zo, zij het na een termijn van drie jaar. Eventueel zal de heer Verhagen in een plenair debat voorstellen, terug te keren naar het beleid van december 1993.

Een van de algemene vereisten is passende huisvesting. Als iemand na drie jaar van inspanningen geen passende huisvesting heeft gevonden, geldt hiervoor dan hetzelfde als voor de inkomenseis?

Mevrouw Van der Stoel (VVD) vroeg zich af welke criteria er precies in de werkinstructie komen te staan en of er een juridische weg is om tegen de werkinstructie in te gaan. Als zij hierover niet meer duidelijkheid krijgt, kan zij er niet mee instemmen.

Zij handhaafde haar vraag over de Melkert-1-banen en wachtte op dit punt het standpunt van het kabinet af.

De staatssecretaris wees erop dat het beleid in overleg tussen kabinet en Kamer wordt vastgesteld. Er komt een gewijzigde vreemdelingencirculaire, die de Kamer krijgt toegezonden. Het vastgestelde beleid en de toetsingscriteria worden voor de uitvoerende ambtenaren vervolgens in interne werkinstructies vastgelegd. Dat zijn openbare stukken.

In de brief van 26 mei staat het voorstel van het kabinet ter uitwerking van het overleg van september 1996. Dit is het beleid dat het kabinet zal voeren, tenzij de Kamer bij motie uitspreekt dat het anders moet.

De Melkert-1- en Melkert-2-banen komen in het kabinet aan de orde. Het standpunt wordt aan de Kamer toegezonden en kan dan door de Kamer worden beoordeeld.

De inkomenseis voor A-statushouders geldt niet bij gezinshereniging, maar wel bij gezinsvorming.

Wanneer een aanvrager niet voldoet aan de regels in de vreemdelingencirculaire, gaat artikel 8 EVRM een rol spelen. Is er een objectieve belemmering, dan is een afweging van de belangen van staat en individu nodig.

Er moet een duurzame band aangetoond worden, maar het is natuurlijk mogelijk dat een gezin door oorlogsomstandigheden uit elkaar is gehaald, terwijl de intentie was om bij elkaar te blijven. Hiermee zal rekening worden gehouden.

Passende huisvesting kan niet worden tegengeworpen in het kader van artikel 8 EVRM. Dit kan alleen met de inkomenseis. De algemene vereisten zijn wenselijkheden. Dit zal in de toelichting op de nieuwe circulaire worden opgenomen.

De voorzitter van de commissie,

V. A. M. van der Burg

De griffier van de commissie,

Pe


XNoot
1

Samenstelling: Leden: V. A. M. van der Burg (CDA), voorzitter, Schutte (GPV), Korthals (VVD), Janmaat (CD), Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), Van de Camp (CDA), Swildens-Rozendaal (PvdA), ondervoorzitter, M. M. van der Burg (PvdA), Scheltema-de Nie (D66), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Zijlstra (PvdA), Aiking-van Wageningen (groep-Nijpels), Rabbae (GroenLinks), Koekkoek (CDA), J. M. de Vries (VVD), Van Oven (PvdA), Van der Stoel (VVD), Dittrich (D66), Verhagen (CDA), De Graaf (D66), Rouvoet (RPF), B. M. de Vries (VVD), O. P. G. Vos (VVD) en Van Vliet (D66).

Plv. leden: Smits (CDA), Van den Berg (SGP), Van Blerck-Woerdman (VVD), Marijnissen (SP), Bremmer (CDA), Doelman-Pel (CDA), Van Traa (PvdA), Van Heemst (PvdA), Bijleveld-Schouten (CDA), Rehwinkel (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), R. A. Meijer (groep-Nijpels), Sipkes (GroenLinks), Biesheuvel (CDA), Rijpstra (VVD), Middel (PvdA), Passtoors (VVD), Van Boxtel (D66), Van der Heijden (CDA), Roethof (D66), Leerkes (Unie 55+), Van den Doel (VVD), Weisglas (VVD), De Koning (D66) en Apostolou (PvdA).

Naar boven