nr. 78
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Rijswijk, 5 september 1997
Bij brief van 5 juni jl. heb ik u het advies van de Gezondheidsraad «Gentherapie» toegezonden. Daarbij heb ik meegedeeld u,
overeenkomstig het in de Kaderwet adviescolleges gestelde, tijdig van het
kabinetsstandpunt te zullen berichten.
Overeenkomstig artikel 24, tweede lid, van de genoemde Kaderwet deel ik
u thans mee dat vaststelling van een op het advies in zijn totaliteit betrekking
hebbend kabinetsstandpunt nog niet heeft kunnen plaatshebben, en het uitbrengen
van zo'n standpunt nog enige tijd zal vergen.
Als eerste reden daarvoor wil ik noemen dat de in het advies opgenomen
constateringen en aanbevelingen inhoudelijk gezien gevolgen kunnen hebben
voor een breed (beleids)terrein, hetgeen zich mede vertaalt in de bemoeienis
van verschillende departementen. En alleen al de inspanningen om interdepartementaal
tot een zo breed mogelijk gedragen standpunt te kunnen komen, kosten de nodige
tijd.
Als tweede reden voor het uitstel geldt dat voor een deel van de aanbevelingen
geldt dat het innemen van een standpunt daarop niet kan plaatshebben zonder
in de afwegingen daarbij andere, reeds lopende processen van beleidsbepaling
of regelgeving te betrekken. In dit verband mag zeker worden genoemd de aanbeveling
met betrekking tot de veiligheid van producten en handelingen. De Gezondheidsraad
beveelt in dezen aan «initiatieven te ondersteunen voor de invoering
van een nieuwe categorie producten, die materiaal van menselijke, dierlijke
of virale oorsprong omvat en die biologische producten voor geneeskundig gebruik
of kortweg biologica genoemd zouden kunnen worden, de ontwikkeling van specifieke
kwaliteitsstandaarden te stimuleren en op termijn te streven naar één
kwaliteitsregime, gebaseerd op de principes van GLP, GMP, voor de donatie,
bewerking en transplantatie van cellen, bloed, organen en weefsels, afkomstig
van mens of dier (xenotransplantatie) ongeacht of het om autologe, allogene
of xenogene transplantaten gaat.» Het moge duidelijk zijn dat een standpunt
aangaande deze aanbeveling niet kan worden ingenomen zonder daarbij tenminste
ook in te gaan op de raakvlakken en overlap met in ieder geval
de regelgeving aangaande orgaandonatie, geneesmiddelen en medische hulpmiddelen.
Een derde reden voor het uitstel is dat naar mijn mening pas een zinnig
standpunt kan worden ingenomen ten aanzien van een aanbeveling die –
direct of indirect – acties of reacties van derden (dat wil zeggen personen
of instanties buiten de overheid) impliceren, als de resultaten van die acties
respectievelijk de reacties bekend zijn. In dit verband wil ik bijvoorbeeld
noemen de aanbeveling om «op korte termijn de haalbaarheid te onderzoeken
van een nationale of Europese laagdrempelige faciliteit voor de productie
en de kwaliteitscontrole en eventueel ook de ontwikkeling van klinische proefmaterialen
voor het gentherapieonderzoek». Het zorgvuldig uitvoeren van een dergelijk
onderzoek vergt vanzelfsprekend ook de nodige tijd.
Ik streef er naar om u begin volgend jaar het kabinetsstandpunt op het
advies toe te zenden.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E. Borst-Eilers