nr. 75
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Rijswijk, 2 september 1997
1. Inleiding
Hierbij bied ik u het Rapport inzake evaluatie sectorfondsen aan.1 Dit rapport bevat de uitkomsten van een breed evaluatieonderzoek
naar de effectiviteit en de efficiency bij het functioneren van de op het
VWS-beleidsterrein opererende sectorfondsen. Daarnaast wordt in het rapport
ook een beeld gegeven van hoe het arbeidsmarktbeleid in een viertal andere
sectoren (bouw, openbaar vervoer, onderwijs, detailhandel) wordt vormgegeven.
Het onderzoek is in opdracht van het Ministerie van VWS door VB-Gezondheidszorg
uitgevoerd gedurende de periode september 1996 tot april 1997.
Op basis van de uitkomsten van het onderzoek heeft VB-Gezondheidszorg
onder eigen verantwoordelijkheid aanbevelingen opgesteld. Deze treft u hierbij
eveneens aan.1 Het onderzoek heb ik reeds aangekondigd in de Memorie
van Toelichting bij de VWS-begroting 1997 en in het JOZ-1997.
2. De uitkomsten van het onderzoek
Het rapport bevat een schat aan informatie over het functioneren van de
zes op het VWS-beleidsterrein opererende sectorfondsen. Daarbij zij er op
gewezen dat het onderzoek zich met name richt op het jaar 1995.
Wat in het rapport opvalt, is dat de fondsen nogal verschillend zijn.
Dit geldt zowel voor de door de fondsen ontplooide activiteiten als voor de
wijze van functioneren.
Desondanks valt wel een aantal algemene feitelijke conclusies te trekken.
De belangrijkste daarvan zijn:
– er is in grote mate sprake van verkokering; de samenwerking tussen
sectoren en fondsen komt onvoldoende uit de verf; de huidige constructie van een apart «fonds» voor gezamenlijke activiteiten lijkt
onvoldoende soelaas te bieden;
– het ontplooien van activiteiten gebeurt onvoldoende op basis van
analyse van de arbeidsmarktsituatie;
– er is een dubbeling van regionale infrastructuur, hetgeen niet
efficiënt en effectief lijkt; verder ontbreekt in sommige andere sectoren
een regionale infrastructuur;
– er wordt vaak te veel gestuurd op financiële grootheden en
te weinig op inhoudelijke resultaten;
– een deel van de activiteiten van de fondsen bestaat uit reguliere
activiteiten die eigenlijk (financieel) door de instellingen en/of sociale
partners zouden moeten worden overgenomen; de subsidiemiddelen van VWS zijn
immers bedoeld voor vernieuwende activiteiten;
– vrijwel over de gehele linie was er sprake van – vaak forse –
onderbesteding, die door de onderzoekers als chronisch wordt gekwalificeerd.
Daarnaast valt het gegeven op dat het sectorfonds voor de sector zorg
en welzijn (AWO) niet functioneert en ook niet wil functioneren als beleidsbepalend
en sturend orgaan.
In het rapport wordt met name de vraag beantwoord in hoeverre er sprake
is van organisatorische en functionele voorwaarden voor een effectieve en
efficiënte vormgeving van het arbeidsmarktbeleid in de VWS-sectoren.
En als algemene conclusie uit het onderzoek kan worden gesteld dat dergelijke
voorwaarden (nog) onvoldoende aanwezig zijn.
De onderzoekers hebben dus niet de concrete activiteiten (projecten, onderzoeken,
subsidieregelingen) van sectorfondsen op hun effectiviteit en efficiency beoordeeld.
Op basis van de uitkomsten van het rapport kunnen daarover dan ook geen conclusies
worden getrokken. Maar daarover is natuurlijk wel het een en ander bekend.
Op basis van ander evaluatieonderzoek kan worden vastgesteld dat er de afgelopen
jaren door de sectorfondsen op diverse terreinen goede resultaten zijn geboekt.
Genoemd kunnen bijvoorbeeld worden het allochtonen- en doelgroepenbeleid,
het beleid ten aanzien van scholing zittend personeel en het beleid op het
terrein van planning van vraag en aanbod van personeel.
3. Beleidsconclusies
Op basis van de uitkomsten van het onderzoek kom ik tot de volgende conclusies:
a. een herziening van de organisatie van het arbeidsmarktbeleid is gewenst
teneinde;
– verkokering tegen te gaan;
– een adequate regionale infrastructuur te bewerkstelligen;
b. een korting op de subsidies aan de sectorfondsen is binnen de brede
prioriteitenafweging op het VWS-terrein verantwoord, mede in het licht van
de uitkomsten van het onderzoek.
Daarnaast zullen de uitkomsten van het onderzoek ook moeten leiden tot
aanpassingen in het functioneren van de sectorfondsen.
4. De verdere gang van zaken
Mijn inzet is om in nauw overleg met sociale partners en de sectorfondsen
te komen tot de hiervoor aangeduide verbeteringen.
Op 20 juni jl. heeft over de uitkomsten van het evaluatieonderzoek een
eerste, oriënterende bespreking plaatsgehad met besturen van de sectorfondsen.
In dat gesprek is afgesproken dat er in oktober op bestuurlijk niveau
verder zal worden gepraat over de consequenties die de onderzoeksuitkomsten
dienen te hebben.
Duidelijk is dat de meeste van de door mij noodzakelijk geachte veranderingen
niet een, twee, drie zullen kunnen worden gerealiseerd. Zowel het overleg
over het verbetertraject als het concreet vorm geven van de veranderingen
zal tijd vergen.
Dat zo zijnde beschouw ik 1998 als een overgangsjaar. Verbeteringen in
de organisatie van het arbeidsmarktbeleid zullen pas vanaf 1999 gerealiseerd
kunnen worden. Maar ik verwacht wel dat er in 1998 op basis van de uitkomsten
van het evaluatieonderzoek al het nodige zal veranderen op het punt van het
functioneren van de huidige sectorfondsen. Ik zal sociale partners en de sectorfondsen
daarop uitdrukkelijk aanspreken.
Nadat het hiervoor bedoelde overleg is afgerond, zal ik u van de uitkomsten
daarvan op de hoogte brengen.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E. Borst-Eilers