25 000 XV
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 1997

nr. 72
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 8 september 1997

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 heeft op 18 juni 1997 overleg gevoerd met minister Melkert en staatssecretaris De Grave van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de tegenvallers in de sociale fondsen (Kamerstuk 25 000, XV, nr. 50) en de vermogenspositie sociale fondsen (Kamerstuk 25 000, XV, nr. 48).

Van het gevoerde overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Terpstra (CDA) noemde de problematiek van de vermogenstekorten van de sociale fondsen een erfenis uit het verleden. De toenmalige regering heeft besloten de premies niet te verhogen ten koste van de fondsen.

Hij wees erop dat de informatie over en het inzicht in de uitgaven voor de sociale zekerheid en de volksgezondheid achterblijven bij andere rijksuitgaven. Zien de bewindslieden een oplossing voor dit verschil in informatievoorziening?

Na de macro-economische verkenning (MEV) 1997 zijn de feitelijke vermogens van de fondsen met 6 mld. verslechterd; zij zijn verschoven van plus 3 mld. naar min 3 mld. Ten opzichte van de normvermogens zou het tekort nu 12 mld. zijn, maar door de aanpassing van de normvermogens in het kader van het geïntegreerd middelenbeheer is het verschil weer 6 mld. Kloppen deze cijfers? Wie beslist over de systematiek van de normvermogens?

De verslechtering van de vermogenspositie wordt veroorzaakt door de afname van de premies volksverzekering in relatie tot de tegenvallende inkomstenbelasting, terwijl de inkomsten uit loonbelasting, vennootschapsbelasting en de BTW hoger zijn dan verwacht. De wens te komen tot minder lasten op arbeid en meer lasten op verbruik lijkt in de praktijk uit te komen. De vraag is wel of, als deze ontwikkeling zich voortzet, de financiering van de sociale zekerheid steeds meer voor rekening van het Rijk zal komen. De grote bijdrage van de vennootschapsbelasting aan de meevaller duidt op een conjunctuurgevoelige ontwikkeling. Zien de bewindslieden dit als een risico voor de financiering van de sociale zekerheid?

De bewindslieden gaan in hun brief uitgebreid in op de rol van het LISV en het Centraal planbureau (CPB) bij de opstelling van ramingen. De rol van het ministerie blijft onderbelicht. Willen zij daar nu op ingaan?

Veel van de nieuwe ideeën die worden geuit over de sociale fondsen gaan in de richting van een beperking van het draagvlak voor de sociale zekerheid. De heer Terpstra vond dit riskant, tenzij de minister uitgaat van vrij grote inverdieneffecten. De volgende tegenvaller dient zich dan echter al weer aan, omdat juist de uitgaven voor de WW tegenvallen. Mag hieruit worden afgeleid dat de gedachte aan inverdieneffecten riskant is? De werkelijkheid logenstraft de verwachting van de gevolgen van de verdergaande flexibilisering van de arbeidsmarkt voor de ABW en de WW. De minister heeft toegezegd dat hij deze ontwikkeling zal bestuderen. Hoe ver is hij daarmee gevorderd?

De rijksoverheid zal een bedrag van 2 mld. in het AOW- en AWBZ-fonds storten om het vermogenstekort weg te werken. Het CPB gaat ervan uit dat hiervoor meerjarenafspraken worden gemaakt. Kan de minister dit toelichten? Kan hij een overzicht verschaffen van de feitelijke vermogenspositie van de verschillende fondsen?

De heer Van Zijl (PvdA) vond de geschokte reacties op de tegenvallers in de fondsen wat overtrokken, omdat de fondsen, net als de belasting, nu eenmaal te maken hebben met mee- en tegenvallers die vaak door dezelfde typen oorzaken ontstaan en bovendien vaak een onderlinge relatie vertonen. Dit laat onverlet dat nog de nodige vragen kunnen worden gesteld over het ontstaan van de tegenvallers. Zo is het de vraag in hoeverre de schets van een gewenst koopkrachtbeeld heeft bijgedragen aan de problemen van de fondsen en in hoeverre de inschatting van de in- en uitstroom van de WAO en WW te positief is geweest. Verder kan de vraag worden gesteld in hoeverre rekening is gehouden met de geleidelijke uitholling van de grondslag en in welke mate dit op termijn tot nieuwe problemen zal leiden.

De invloed van foute ramingen kan wellicht worden verminderd door vaker gebruik te maken van de LISV-ramingen die later in het jaar verschijnen. De drie voorgestelde oplossingsrichtingen: het geïntegreerd middelenbeheer, de premieverhoging en de storting in de fondsen lijken begaanbare wegen, al is het geïntegreerd middelenbeheer natuurlijk niet bedoeld om tekorten weg te werken. De vraag is wel of een normvermogen voor de AOW nog noodzakelijk is als de AOW-premie op een vast bedrag wordt vastgesteld en de oplopende kosten uit de rijksbegroting worden betaald.

Zal de premieverhoging merkbaar zijn in de koopkracht door een aanpassing van het tarief in de eerste schijf, zo vroeg de heer Van Zijl verder. Kunnen de bewindslieden toelichten waarom is gekozen voor een rijksbijdrage aan het AOW- en het AWBZ-fonds? Rechtvaardigen de tekorten van deze fondsen een extra rijksbijdrage?

Kan dit pakket maatregelen problemen in de toekomst voorkomen? Zullen de aangekondigde belastingvoorstellen een oplossing bieden voor het probleem van de grondslagerosie? Hoe worden de uiteenlopende prognoses van de volumeontwikkeling WW en WAO beoordeeld? Hij vroeg tot slot of voor de lange termijn ook rekening wordt gehouden met een extra instroom van met name oudere werknemers in de werknemersregelingen.

De heer Van Hoof (VVD) vroeg of uit deze problematiek lessen voor de toekomst worden getrokken. Zal het CPB-programma worden aangepast? Zijn de ramingen in het verleden wellicht te optimistisch geweest? Heeft de regering in het kader van haar totale financiële problematiek misschien gebruik gemaakt van de fondsen? Hij ging ervan uit dat de problemen zich niet zouden hebben voorgedaan als lering was getrokken uit de bevindingen van de parlementaire enquête sociale zekerheid. Hij verwees verder naar de motie Bolkestein waarin wordt gesteld dat er geen inkomensbeleid mag worden gevoerd met premies. De SVB en het TICA wijzen erop dat de premies gedurende een aantal jaren niet op basis van de werkelijke situatie van de fondsen zijn vastgesteld. Hoe denken de bewindslieden hierover?

De koppeling met de belasting vormt een van de oorzaken van de problematiek. Zodra de ramingen afwijken van de werkelijkheid ontstaan er problemen. Hoe kunnen deze problemen worden voorkomen? Hoe kan worden bereikt dat afwijkingen zo snel mogelijk worden gecorrigeerd? De heer Van Hoof wees erop dat nu nog tekorten uit 1992 moeten worden gecorrigeerd. Waarom duurt dit zo lang? Hij drong erop aan dat een beter evenwicht wordt gezocht tussen premies en uitkeringen om te voorkomen dat de fondsen met grote financiële problemen worden geconfronteerd. Overigens vond hij dat de fondsen een eigen status moeten behouden.

De belastingopbrengsten vertonen een positief saldo. Dit geldt niet voor de inkomsten uit premies. Hoe kan dit worden verklaard?

De WW en de ABW zijn goede voorbeelden van verkeerde veronderstellingen. De WW-fondsen komen geld tekort, terwijl de rijksmiddelen ruimer zijn. Een verkapte overdracht van de een naar de ander moet echter worden voorkomen. Waarom kan er geen stroomanalyse van dit dossier worden opgesteld, zoals in de notitie wordt opgemerkt? Hoe kan meer inzicht worden verkregen in deze ontwikkelingen? Ten slotte sprak hij zijn verbazing uit over het feit dat het aantal uitkeringsgerechtigden in de werkloosheidsfondsen en het aantal personen dat gebruik maakt van het vangnet Ziektewet in de voorjaarsbrief sociale zekerheid naar boven zijn bijgesteld.

Mevrouw Schimmel (D66) vroeg of de stijging van het aantal WW-uitkeringen te maken heeft met een extra instroom uit de WAO in de WW. Een tweede verklaring zou de vangnetconstructie kunnen zijn die is getroffen voor zwangere en bevallen vrouwen die hun uitkeringen niet langer verkrijgen uit de Ziektewet maar uit de AWF. Is met die groep rekening gehouden? Uit het verschil tussen de tekorten in het AWF en de overschotten in de wachtgeldfondsen zou kunnen worden afgeleid dat de ramingen voor de premies voor wachtgeld nauwkeuriger zijn dan die voor het AWF, terwijl er toch een zekere relatie is tussen de betrokken fondsen. Hoe kan worden verklaard dat het ene fonds met tekorten kampt en het andere overschotten heeft?

Zij vond het teleurstellend dat er tekorten zijn ontstaan en herinnerde eraan dat de enquêtecommissie sociale zekerheid van mening was dat premievaststelling niet meer zou moeten plaatsvinden op basis van koopkrachtoverwegingen. Is de regering van plan die aanbeveling van de commissie op termijn over te nemen en uit te voeren?

De kwaliteit van de ramingen verdient aandacht. Doordat de SVB gebruik maakt van de ramingen van het CPB ontstaat er een verkeerde uitgangspositie. Over de kwaliteit van de ramingen zal worden gesproken tussen een aantal fondsbeheerders en het ministerie. Welke rol zal het ministerie daarin vervullen?

Mevrouw Schimmel onderschreef de maatregelen voor de reparatie van de tekorten. Is het mogelijk de vermogensnorm die in het kader van het geïntegreerd middelenbeheer al naar beneden is bijgesteld, nog verder te verlagen? Waarom blijft de vermogensnorm van de decentrale fondsen gehandhaafd ondanks het feit dat zij worden opgenomen in het geïntegreerd middelenbeheer? In de stukken wordt opgemerkt dat zij meer mogelijkheden moeten hebben om conjuncturele schommelingen op te vangen die mogelijk tot liquiditeitstekorten zouden kunnen leiden. Waarom kunnen die tekorten niet door het geïntegreerd middelenbeheer worden opgevangen?

Hoe wordt de Kamer geïnformeerd over de gang van zaken als per 1 januari 1998 Pemba wordt ingevoerd? De bijstellingen bevatten ook elementen die te maken hebben met de uitvoeringskosten van de sociale zekerheid. Mevrouw Schimmel herinnerde eraan dat de staatssecretaris in de discussie over OSV'97 heeft toegezegd onderzoek te doen naar een mogelijke splitsing van de premies in een uitvoerings- en een uitkeringsdeel. Zij veronderstelde dat de kosten voor de uitvoering door efficiencyverbetering kunnen dalen en vroeg of de staatssecretaris al over dit onderwerp heeft gesproken met het LISV.

Het antwoord van de bewindslieden

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zei dat de kern van de problematiek van de tegenvallers wordt gevormd door de veranderde gedragingen van de subjecten van de sociale verzekeringswetten. Bij de opstelling van het regeerakkoord in 1994 zijn ramingen gemaakt op basis waarvan alle berekeningen voor premies en belastingen zijn gemaakt. De gedragingen in de WW/ABW en de ontwikkeling van de inkomstenbelasting hebben echter problemen opgeleverd. Voor de inkomstenbelasting geldt dat de ontwikkelingen in de microkant van de ontvangsten in de eerste schijf onvoldoende systematisch zijn geïnventariseerd. Dit kan een gevolg zijn van grondslagerosie. Overigens worden mogelijke gevolgen van voorstellen van de regering voor de grondslag verrekend; zij zullen normaal gesproken dan ook niet tot verrassingen leiden. Maar er is een andere trend gaande, zoals ook blijkt uit het CEP. Een aantal verschijnselen of vermoede verschijnselen heeft een zekere eroderende werking die bij de voorgenomen herziening van het belastingstelsel een punt van aandacht dient te zijn. Bij dit soort processen is het van belang niet alleen naar de macrobedragen in de belastingontvangsten te kijken, maar ook naar de onderliggende oorzaken, omdat de premies afhankelijk zijn van de ontwikkelingen in de eerste schijf. Inmiddels is vastgesteld dat er op dit onderdeel systematischer en preciezer moet worden geanalyseerd. Daartoe zijn afspraken gemaakt met het ministerie van Financiën.

Een andere oorzaak van de tegenvallers is de ten opzichte van het regeerakkoord spectaculair andere uitkomst van de WW en ABW. Niet de daling van het totale werkloosheidsvolume is een probleem, maar de samenstelling van het werklozenbestand. Op grond van het gebruikelijke patroon in de jaren voor 1994 zijn bij de opstelling van het regeerakkoord extrapolaties gemaakt. Door een andere inzet of een ander effect van de maatregelen die in de vorige en deze kabinetsperiode zijn genomen, is de uitstroom uit de ABW echter aanzienlijk gegroeid, terwijl naar verhouding meer mensen in de WW zijn gebleven of terechtgekomen, hoewel ook dat volume intussen is gedaald. Hierbij speelt het verschijnsel van frictiewerkloosheid wellicht ook een rol; in een meer mobiele, flexibele arbeidsmarkt neemt het beroep op WW-gelden misschien iets toe. Daarbij moet echter onderscheid worden gemaakt tussen kort- en langdurende WW. Deze ontwikkeling wordt vanzelfsprekend geanalyseerd en is op zich alles behalve ontmoedigend, maar de verschuiving heeft wel negatieve gevolgen voor het financiële volume doordat de WW gemiddeld duurder is dan een ABW-uitkering.

De minister herhaalde dat de ontwikkelingen nauwgezet worden gevolgd. Met het ministerie van Financiën, CPB en LISV is afgesproken dat een snellere uitwisseling van gegevens en analyse van ontwikkelingen zal worden nagestreefd.

Hij stelde met klem dat noch in de laatste jaren van de vorige regering, noch in deze regeringsperiode inkomenspolitieke overwegingen hebben geleid tot bijstelling van de premies. Wel is er een voortdurende dynamiek in de ontwikkeling van de realisaties in de WW en de WAO. Na de vaststelling van de premies kan zich een trend ontwikkelen die pas zichtbaar wordt als de balans wordt opgemaakt. Dit was in februari het geval. Daarnaast moeten in het najaar natuurlijk ook steeds de feiten tot dat moment worden verrekend. Ook in het afgelopen najaar is geprobeerd zo dicht mogelijk bij de realisatie uit te komen, maar het is gebruikelijk dat een eventueel tekort wordt uitgesmeerd over een bepaalde periode. Ieder jaar weer is een kostendekkende premie het uitgangspunt. Onder kostendekkend wordt dan ook verstaan het inlopen van tekorten die zich hebben voorgedaan door discrepantie tussen raming en realisatie. Binnen dit kostendekkende kader wordt beslist in welke periode tekorten zullen worden ingelopen. De motie Bolkestein heeft echter het misverstand opgeroepen dat jaarlijks een volledig kostendekkende premie, met inbegrip van eventuele tekorten, moet worden vastgesteld. Dit zou betekenen dat er per 1 januari 1998 een forse extra premielast zou ontstaan, die in het jaar daarop tot een enorme premiedaling zou leiden. Om dergelijke jojo-effecten te voorkomen worden tekorten over een langere periode uitgesmeerd.

Mevrouw Schimmel (D66) wees erop dat de Sociale verzekeringsbank een andere mening is toegedaan. De SVB heeft de staatssecretaris herhaaldelijk geattendeerd op de tekorten die zullen ontstaan als de MEV-percentages als uitgangspunt worden genomen voor de premievaststelling. De SVB meent dat het kabinet om haar moverende redenen, waaronder het te voeren inkomens- en koopkrachtbeleid, de premies in 1994 en 1995 beneden het dekkend niveau heeft vastgesteld.

De minister antwoordde dat hij zich niet herkent in deze opmerkingen. De beslissing over de verrekening van een benodigde inhaal en de verdeling daarvan over meerdere jaren heeft natuurlijk gevolgen voor de inkomens, want iedere premie heeft een inkomenspolitiek effect. Hij wees de veronderstelling van de hand die in de formulering van de SVB besloten ligt dat dit effect het uitgangspunt is voor de beslissing. Het is juist andersom, want het uitgangspunt van de fondsbeheerders is een kostendekkende premie. Desgevraagd voegde hij hieraan toe dat dit niet betekent dat de adviezen van de fondsen altijd zonder meer zijn overgenomen. Omdat de boeken van de inkomstenbelasting nog niet zijn afgesloten, worden nu de gegevens uit 1992 verwerkt. Pas nadat die boeken zijn gesloten, zullen de consequenties voor de premies definitief vaststaan.

Het TICA heeft terecht gewezen op de discrepantie tussen zijn indicaties over de volumeontwikkeling en de ramingen van het CPB. In de huidige systematiek worden de uitkomsten van beide systemen te laat met elkaar samengebracht. Dit moet anders en beter, niet omdat de gegevens van het TICA altijd beter zijn, maar omdat iedere mogelijkheid moet worden aangegrepen om veranderende trends, bijvoorbeeld in de verdeling WW/ABW, sneller te onderkennen. In de procedures die nu worden overeengekomen, wordt hiermee rekening gehouden. Het LISV is hierbij als opvolger van het TICA voluit betrokken.

De beslissing om een bedrag van 2 mld. in te zetten, verdeeld over AOW en AWBZ, is gebaseerd op de verdeling over werkgevers en werknemers en het algehele beeld dat de regering voor ogen staat, maar is overigens tentatief en aan het CPB aangereikt als een technische veronderstelling. Vooralsnog is dit het uitgangspunt, maar de uiteindelijke beslissing wordt deze zomer genomen op basis van de meest actuele ramingen, inclusief de tekorten. Daarbij zullen jojo-effecten worden vermeden en wordt ernaar gestreefd zo snel mogelijk vanuit een kostendekkende premievaststelling te opereren. In de Miljoenennota en de Sociale nota zal een en ander worden opgenomen.

De minister herinnerde aan zijn eerdere opmerkingen over de stroomanalyses WW/ABW en zei dat hij graag een scherper beeld zou hebben van de dynamiek van de arbeidsmarkt, de omloopsnelheid en het verschil tussen kort- en langdurend. Er wordt hard gewerkt om de kennis op dit punt te vergroten. De gemeenten wordt gevraagd meer gegevens aan te leveren, omdat met de decentralisatie van de ABW tevens veel informatie is gedecentraliseerd. In samenspraak met het CBS wordt geprobeerd de ontwikkelingen beter in beeld te krijgen.

De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid merkte op dat het tekort 10 mld. bedraagt. Het wetsvoorstel geïntegreerd middelenbeheer neemt hiervan 4 mld. weg, waarna een tekort rest van 6 mld. Volledigheidshalve voegde hij hieraan toe dat er geen sprake is van een schuld bij de bank waarover rente moet worden betaald, maar van een tekort ten opzichte van de berekende liquiditeitsbehoefte over een jaar. De normen worden door de beheerders van de fondsen berekend. Na de vaststelling van de wet geïntegreerd middelenbeheer zullen een aantal elementen van die liquiditeitsrelevantie worden overgenomen door de schatkist en kunnen de normvermogens lager worden vastgesteld.

De vraag of er überhaupt normvermogens nodig zijn, is niet zo vreemd. De redenering dat normvermogens te maken hebben met een liquiditeitsmeting over het hele jaar, zou in theorie kunnen leiden tot een integraal middelenbeheer via de schatkist. Dit heeft echter een aantal beleidsmatige nadelen; de schatkist wordt dan met die voortdurende wijziging in de liquiditeit en de genoemde jojo-effecten geconfronteerd. Op dit moment zou het enige effect zijn dat de premie-ontwikkeling wat meer getemporiseerd kan worden. De staatssecretaris ging ervan uit dat de kwaliteit van de ramingen zal verbeteren. Het CPB heeft zelf aangegeven dat de belangrijkste oorzaak van de afwijkingen, voorzover het gaat om WW en ABW, is dat het jaar in jaar uit een bepaalde verdeelsleutel heeft gehanteerd op basis van ervaringsgegevens. Inmiddels is duidelijk dat deze sleutel geen recht doet aan de uitstroom uit de AWF en dat de norm moet worden aangepast. Voor de inkomstenraming is natuurlijk vooral de eerste schijf van belang. In theorie is een integraal middelenbeheer dus denkbaar en mogelijk, maar het is de vraag of het beleidsmatig gewenst is. De vermogens van de fondsen zijn EMU-relevant en de fondsen zullen te allen tijde in staat moeten zijn aan hun verplichtingen te voldoen.

De vraag of een normvermogen AOW nog nodig is als de premie is gemaximeerd, zal bij de behandeling van het wetsvoorstel zeker aan de orde komen.

In de Sociale nota wordt ingegaan op de vermogensnorm en de daaraan gerelateerde tekorten per fonds, maar het is duidelijk dat de beweging rond de positie van de fondsen de goede kant op gaat. De actuele gegevens over 1997 en 1998 worden in deze nota meegenomen.

Het inlopen van normvermogenstekorten heeft als zodanig een negatief effect op de koopkracht. Dit effect wordt opgenomen in de autonome ontwikkeling van de premies. Op dit moment is nog niet duidelijk hoe de verhouding zal zijn. Overigens is er een aangenaam kantelpunt: in 2001 zal dit bedrag structureel beschikbaar zijn.

De staatssecretaris zei dat hij zeer geïnteresseerd is in een analyse van de kosten van de uitvoering van de sociale zekerheid. Op het ministerie is uitvoerig gesproken over dit vraagstuk. Er zijn niet alleen goede stroomcijfers nodig, maar ook nulmetingen en metingen van aspecten die invloed hebben op de uitvoeringskosten of het gevolg zijn van nieuw beleid. Met behulp van die gegevens kan inzicht ontstaan in de feiten. Hij zegde toe in de Sociale nota 1998 uitvoerig in te gaan op dit vraagstuk. Gestreefd wordt naar een fundamentele start met een aantal stroom- en begrippencijfers die gevolgd kunnen worden om tot een (cijfermatig) beleidskader te komen en uiteindelijk tot een antwoord op de vraag hoe de uitvoeringskosten van de sociale zekerheid zich ontwikkelen en of zij, bijvoorbeeld door efficiencyverbetering, kunnen worden beïnvloed.

Gedachtewisseling in tweede termijn

De heer Terpstra (CDA) vroeg nogmaals of er sneller inzicht kan ontstaan in de uitgaven voor de sociale zekerheid. Waarom is de sociale zekerheid administratief moeilijker te controleren dan bijvoorbeeld het onderwijs?

Op basis van de wet geïntegreerd middelenbeheer zullen de fondsen hun normvermogen autonoom uitrekenen. Geldt dit ook voor de WW? Hij herinnerde aan de discussie over de berekeningsgrondslag die van twintig jaar wordt teruggebracht naar tien jaar. Hierdoor zullen de negatieve uitkomsten van de jaren tachtig wegvallen. Hebben de fondsen dit zelf bedacht of is deze beslissing totstandgekomen in een onderlinge discussie tussen het ministerie en de fondsen over deze wijzigingen?

De heer Van Hoof (VVD) herinnerde aan de discussie over een mogelijke inning van premies via de belastingen en meende dat de problematiek die nu wordt besproken, wel aangeeft dat dit tot problemen kan leiden. De eerstverantwoordelijken voor de sociale fondsen zouden dan geconfronteerd kunnen worden met de gevolgen van de belastinginning. Gelet op haar verantwoordelijkheid in de toekomst, moet het ministerie heel alert zijn op de ontwikkeling in de fondsen en de daarbij behorende premies.

De minister zei dat hij heel alert zal zijn. Een goede afstemming met het ministerie van Financiën is vanzelfsprekend noodzakelijk. Belastingen en sociale zekerheid zijn twee verschillende analyseniveaus die met elkaar verbonden moeten worden, want ontwikkelingen in de belastingen, de grondslagkwestie in het bijzonder, kunnen in beginsel van een heel andere aard zijn dan ontwikkelingen die zich bij de realisatie van de sociale verzekeringswetten voordoen. Dit verklaart ook dat verschillende instanties zich hierbij betrokken weten. Een goede afstemming en snelle gegevensuitwisseling zijn van groot belang, want de termijn tussen het noteren van ontwikkelingen en de verwerking daarvan in de premievaststelling moet natuurlijk zo kort mogelijk zijn. Verschillen van informatie kunnen echter niet altijd worden uitgesloten.

In het verleden is al eerder gesuggereerd om premies te innen via de belastingen. Die mogelijkheid vormt thans onderwerp van overleg tussen de ministeries van Financiën en van SZW. De minister zegde toe dat hij de Kamer te zijner tijd zal informeren over de uitkomsten van die discussie.

De staatssecretaris zei dat de fondsbeheerders normvermogens natuurlijk van belang achten, want zij willen hun liquiditeit behouden, terwijl het ministerie zal proberen te voorkomen dat de premies te hoog worden. In dit kader zal ook worden gesproken over de vraag of er in de formule voor de berekening van de normvermogens elementen voorkomen die misschien tot een iets te scherpe calculatie leiden. In een dergelijk gesprek is de verschuiving van twintig naar tien jaar naar voren gekomen. Er is dus geen sprake van dat het ministerie iets heeft opgelegd, allesbehalve. Het is vanzelfsprekend dat de fondsbeheerders opkomen voor stevige normvermogens, maar ook dat het ministerie het belang van de premiebetaler in het oog houdt. In goede harmonie is hiervoor een oplossing gevonden, wat een teken is van een goede, evenwichtige verhouding.

De voorzitter van de commissie,

Wolters

De griffier van de commissie,

Van Dijk


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Wolters (CDA), voorzitter, Van Nieuwenhoven (PvdA), Doelman-Pel (CDA), Biesheuvel (CDA), Vliegenthart (PvdA), ondervoorzitter, Scheltema-de Nie (D66), Van Middelkoop (GPV), Schimmel (D66), Rosenmöller (GroenLinks), Van Zijl (PvdA), Bijleveld-Schouten (CDA), Middel (PvdA), Van Hoof (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), Adelmund (PvdA), Dankers (CDA), Giskes (D66), Marijnissen (SP), Essers (VVD), Van der Stoel (VVD), Van Dijke (RPF), Bakker (D66), Klein Molekamp (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), R.A. Meijer (groep-Nijpels).

Plv. leden: Terpstra (CDA), Oudkerk (PvdA), Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), Mulder-van Dam (CDA), Sterk (PvdA), Visser-van Doorn (CDA), Van der Vlies (SGP), Fermina (D66), Rabbae (GroenLinks), Van der Ploeg (PvdA), De Jong (CDA), Dijksma (PvdA), M.M.H. Kamp (VVD), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Apostolou (PvdA), Heeringa (CDA), Van Boxtel (D66), J.M. de Vries (VVD), B.M. de Vries (VVD), Leerkes (Unie 55+), Van Vliet (D66), Hofstra (VVD), Hoogervorst (VVD), Nijpels-Hezemans (groep-Nijpels).

Naar boven