nr. 70
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN
MILIEUBEHEER
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 2 juni 1997
Hierbij bied ik u, mede namens mijn collega's van Landbouw, Natuurbeheer
en Visserij, en Verkeer & Waterstaat, de notitie «Omgevingskwaliteit
voor biodiversiteit» aan1 . Dit zegde
ik u toe tijdens het algemeen overleg met de vaste commissies voor Landbouw,
Natuurbeheer en Visserij, voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
en voor Buitenlandse Zaken inzake het Strategisch Plan van Aanpak Biologische
Diversiteit, op 19 oktober 1995 (II 1995–1996, 24 400, XIV, nr.
37).
Met deze notitie wordt aktie N59 van het Tweede Nationaal Milieubeleidsplan
(II 1993–1994, 23 560, nrs. 1–2) uitgevoerd.
In de notitie wordt ingegaan op de mate waarin de eisen, die het behoud
van biodiversiteit stelt aan milieu- en ruimtegebruik, zijn verwerkt in het
milieubeleid en ruimtelijk beleid. De conclusie is dat met het ingezette beleid
reeds belangrijke stappen zijn gezet om de abiotische condities, die het behoud
van biodiversiteit moeten garanderen, ook daadwerkelijk te realiseren. Er
worden, in aanvulling daarop, drie kernpunten geschetst voor verbetering.
Allereerst is verdere operationalisering noodzakelijk van de doelen voor de
bescherming van biodiversiteit in het landelijke en stedelijke «witte
gebied», en voor bescherming van de regulatiefunctie van biodiversiteit.
Ten tweede wordt geconstateerd dat op onderdelen van het milieubeleid aanscherping
uit oogpunt van bescherming van biodiversiteit noodzakelijk is. Het gaat er
daarbij met name om dat bij beleidsevaluaties en formulering van nieuw beleid
meer dan tot nog toe is gebeurd rekening wordt gehouden met de eisen die het
behoud van biodiversiteit stelt. Het gaat hierbij vooral om de verzurings-
en vermestingsproblematiek en de problematiek rond bestrijdingsmiddelen. Ten
derde wordt geconstateerd dat het daarbij in veel gevallen wenselijk is om
(als aanvulling op het generieke beleid) te kiezen voor een gebiedsgerichte
aanpak, waarbij milieu- en ruimtelijke vraagstukken in hun onderlinge samenhang
kunnen worden aangepakt.
In het afgelopen najaar heeft het Kabinet u in een brief zijn visie gepresenteerd
op de versterking van de ruimtelijk-economische structuur (TK 1996–1997,
25 017, nr. 1). Daarin noemt het Kabinet het een uitdaging, om een stevige
economische groei van 3%, vol te houden over een reeks van jaren, hand in
hand te laten gaan met een beter beheer van de ruimte, natuur, biodiversiteit
en een absolute daling van de milieubelastende emissies.
Deze beleidsnotitie beoogt op het vlak van de bescherming van biodiversiteit
een bijdrage te leveren aan een nadere uitwerking van deze uitdaging en missie
van het Kabinet. Het schetst daartoe de eisen die voor behoud van gevoelige
ecosystemen aan de milieukwaliteit en ruimte worden gesteld.
Waar in de notitie het economische belang van biodiversiteit wordt beargumenteerd,
vindt in de nota Milieu & Economie een vertaalslag plaats naar praktisch
beleid, m.n. gericht op kansrijke situaties in het landelijk gebied. Ook in
andere kaders zal deze vertaalslag vorm moeten krijgen.
Vanuit de optiek van behoud van biodiversiteit is het zinvol te komen
tot milieukwaliteitsdoelstellingen, die bescherming bieden aan meer kwetsbare
onderdelen van de biodiversiteit. Uiteraard zal dit belang met andere maatschappelijke
belangen worden afgewogen. Besluitvorming en definitieve standpuntbepaling
met betrekking tot deze doelstellingen, en de realisatie van reeds afgesproken
doelstellingen in het milieubeleid zullen dan ook, in eerste instantie, in
NMP-3 kader plaatsvinden.
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
M. de Boer