25 000 XI
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (XI) voor het jaar 1997

nr. 12
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 25 oktober 1996

In het begrotingsonderzoek van woensdag 23 oktober jongstleden is toegezegd op enkele vragen schriftelijk antwoord te geven.

De vragen hadden betrekking op de onderwerpen:

1. onderuitputting rgd;

2. BWS-gelden;

3. internationaal milieubeleid en herijking.

Hierbij bied ik u, mede namens de staatssecretaris, de antwoorden aan.

1. Onderuitputting rgd

Met betrekking tot de onderuitputting RGD ga ik nader in op een toelichting op het uitvoeringsbeeld 1995, de doorwerking van de onderschrijding 1995 en een korte toelichting op de begrotingsuitvoering 1996.

Uitvoeringsbeeld 1995

Ten tijde van de 1e suppletore begroting 1995 bedroeg het totaal aan beschikbare begrotingsgelden op de eigen begroting van de Rgd f 1 538 mln. Gedurende het uitvoeringsjaar 1995 bleek een neerwaartse bijstelling ad f 162 mln noodzakelijk op die delen binnen de RGD-begroting die volgens de regels budgetdiscipline een specifiek karakter hebben. De budgettaire gevolgen dienen in beginsel binnen de RGD-begroting te worden opgevangen. Naast deze mutatie hebben begrotingsmutaties op de uitgaven plaats gevonden die o.a. een generaal karakter hebben of overboekingen betreffen. Bij de bepaling van een onderschrijding blijven deze buiten beeld. E.e.a. is bij 2e suppletore begroting 1995 verwerkt. In het hiernavolgende overzicht wordt dit cijfermatig weergegeven.

Bij de uiteindelijke realisatie 1995 bleek nog een geringe aanpassing op het specifiek binnen de RGD-begroting te compenseren deel van de uitgaven noodzakelijk. Dit betrof een aanvullende onderschrijding ad f 3,5 mln als het saldo van uitgaven (–25,1 mln) en ontvangsten (–21,6 mln). Hierdoor bedroeg de uiteindelijke onderuitputting op de begroting f 165,5 mln. Geconcludeerd kan worden dat ten tijde van de 2e suppletore begroting 1995 een goede inschatting is gemaakt van de toen verwachte onderuitputting in 1995.

Naast de aanvullende specifieke onderschrijding bij Slotwet, heeft ook bij de Slotwet een aantal mutaties plaatsgevonden met een generaal en overboekingskarakter. Per saldo is de RGD-begroting daardoor bij Slotwet verhoogd.

In totaal leidt dit tot het volgende totaalbeeld (bedragen x f 1 000,–):

2e suppletore begroting:

 UitgavenOntvangsten
Specifieke onderuitputting– 162 000
– Generale mutatie intertemporele kasschuif bij Miljoenennota– 6 000
– Overboekingen van andere departementen154 785
– Overige generale mutaties (o.a. actualisatie afstoot onroerend goed)45 816
– Overige mutaties1 1031 103
Totaal gemuteerd– 57 9281 103

Slotwet 1995:

 UitgavenOntvangsten
Restant specifieke onderuitputting 1995– 25 128– 21 636
– Overboekingen1 725
– Generale mutaties 48 246
– Overige mutaties– 18 310– 18 310
Totaal gemuteerd6 533– 39 946

De onder «totaal gemuteerd» genoemde bedragen sluiten aan bij de wetstaten in de Slotwet (Tweede Kamer 1995–1996, stuk 24 856, pag. 10–13). Het bedrag van f 162 mln is toegelicht in de 2e suppletore begroting 1995 (Tweede Kamer 1995–1996, stuk 24 539).

Doorwerking onderschrijding 1995 naar 1996 en volgende jaren.

De onderschrijding van de uitgaven 1995 is volledig overgeheveld naar de jaren 1996 en latere jaren in de 1e suppletore begroting 1996/begrotingsvoorbereiding 1997. Alle geprogrammeerde activiteiten zullen dan ook volledig uitgevoerd worden.

Een exacte verdeling over de jaren 1996 en volgende van de onderschrijding 1995 is niet te geven omdat in het kader van de Miljoenennota 1997 een actualisering van de ramingen heeft plaats gevonden. De aan 1996 toegevoegde gelden zijn daarbij deels verder doorgeschoven naar 1997 en 1998.

Begrotingsuitvoering 1996

Naar de huidige inzichten zal de begrotingsuitvoering zich binnen de eindejaarsmarge voor de RGD van f 70 mln onderschrijding bewegen. Een majeure onderschrijding als in 1995 wordt niet voorzien.

2. BWS-gelden

In dit onderdeel wordt ingegaan op de relatie van de in de Trendbrief genoemde aantallen sociale woningbouw en die in de begroting 97, het gesubsidieerde programma, de relatie bouwprogramma en het Kolpron-rapport, de BWS-systematiek en de regionale tekorten.

Aantallen sociale sector

Het programma sociaal in de Trendbrief begon relatief hoog en eindigde relatief laag. Voor dit verloop was gekozen om continuïteitsredenen, nl. om zo veel mogelijk aan te sluiten bij de relatief hoge realisatiecijfers in de pijplijnperiode. In de begroting 97 (bijlage 9) is het programma sociaal meer evenwichtig over de jaren verdeeld. Het argument hiervoor is de achterblijvende productie op de grote VINEX-locaties. Anders zou het budget ten behoeve van het programma sociaal voor de resterende VINEX-periode (realisatiejaren 1998 t/m 2004) al grotendeels zijn opgesoupeerd voordat die locaties tot productie zouden komen.

In onderstaand overzicht is het indicatief sociaal nieuwbouwprogramma volgens de Trendbrief vergeleken met de begroting 1997 (totaal sociaal, en het aandeel sociaal op VINEX-uitleglocaties).

(aantal woningen x 1000)

jaarsociaal TrendbriefBegroting 1997: totaal sociaalBegroting 1997: aandeel sociaal in Vinex Uitleglocaties1
19971711 9,5
19981410 8,5
199911 9.5 8
2000 9 9 7.5
2001 5.5 9 7.5
2002 5 9 7.5
2003 5 9 7.5
97/0366.566.556

1 Woningaantallen zijn indicatief, omdat aan de budgethouders de feitelijke toedeling is voorbehouden.

In de brief van 26 april jl. aan de TK over onder andere de voortgang woningbouw is aangegeven dat rekening houdend met een pijplijnproductie (1995 en 1996) van ruim 31 000 nog maximaal 56 000 sociale woningen in de periode 1997–2003 op VINEX-uitleglocaties moeten worden gebouwd om aan het afgesproken percentage van maximaal 30% van de totale woningproductie voor deze periode te komen.

Het genoemde aantal van 56 000 woningen valt dus binnen het totaal geprogrammeerde aantal sociale huurwoningen van 66 500. Van het geprogrammeerde aantal sociale woningen (66 500) wordt 89% in de voeding – boekhoudkundig – gesubsidieerd. Uit het prognosemodel blijkt dat de corporaties over voldoende financiële draagkracht beschikken om ook ongesubsidieerde woningen te realiseren.

Gesubsidieerd sociaal programma

Het gesubsidieerd sociaal programma is in het BWS opgedeeld in vervanging en uitbreiding.

Voor 1997 is het gesubsidieerde programma sociaal op Vinex-locaties 9500 woningen en 1100 woningen in Bestaand stedelijk gebied (BSG).

Voor 1998 e.v. jaren zijn deze aantallen respectievelijk 7000 woningen (uitleg) en 1100 (BSG) per jaar.

Relatie bouwprogramma-Kolpron-rapport

Het Kolpron-rapport «Inventarisatie van VINEX-bouwlocaties» kan eveneens als bron voor het aantal sociale woningen op VINEX uitleglocaties worden gebruikt. De in het Kolpron-rapport genoemde aantallen sociale woningen (93 000) hebben betrekking op de gehele 10 jarige VINEX-periode.

Het nieuwbouw/programma volgens de begroting 1997 betreft de periode 1997–2003. Bovendien is de «Pijplijn» periode bij deze programmering betrokken.

Het bovenstaande verklaart het verschil tussen het opgevoerde aantal woningen in het Kolpron-rapport en dat van het nieuwbouw programma 1997–2003.

BWS-subsidiesystematiek

Het BWS95 regelt de geldelijk steun van het Rijk voor de bouw van woningen (sociaal en deels markt), woonwagens en standplaatsen en ingrijpende voorzieningen aan woningen (woningverbetering). Daarbij is er geen één-op-één-relatie tussen de voeding van het budget en de besteding van de budgethouder.

Voor de voeding van het landelijke budget hanteert het Rijk vaste, genormeerde bedragen.

Er wordt uitgegaan van drie deelbudgetten.

1. Stimuleringsbijdragen

Deze zijn bedoeld voor de nieuwbouw van woningen, woonwagens en standplaatsen en ingrijpende voorzieningen aan woningen

2. Toeslagen voor plaatselijk verschillende omstandigheden (kopkosten/regiotoeslag)

Deze worden toegekend om de bouw van woningen te stimuleren daar waar de lokatie bepaalde kostenverhogende factoren met zich meebrengt.

3. Bereikbaarheidstoeslagen

Deze zijn bestemd voor de nieuwbouw van woningen in de nieuwe uitleggebieden.

Een deel van de nieuwe woningen moet hiermee bereikbaar worden voor huishoudens met lagere inkomens om zo een gevarieerde bevolkingssamenstelling in deze wijken te bevorderen.

Op basis van het BWS-95 wordt elke gesubsidieerde sociale woning met een stimuleringspremie van f 5 000,– gevoed.

Voor de volledigheid: Hiernaast zijn voor de woningbouw BLS-gelden beschikbaar die tot 2005 vastliggen.

Daarnaast is in de voeding voor een deel van het gesubsidieerde sociale bouwprogramma op de nieuwe uitleg (50%) een bereikbaarheidstoeslag beschikbaar. Als normbedrag wordt hiervoor f 8 500,– per woning aangehouden. Bovenstaande resulteert in een gemiddeld subsidiebedrag (exclusief kopkosten en regiotoeslag) van iets meer dan f 9 000,– per woning (sociaal op de nieuwe uitleg).

Regionale tekorten

Zoals ik heb aangegeven in de brief aan de Tweede Kamer van 26-4-1996 bestaan er in het stadsgewest ROA regionale tekorten. Maar gezien de beperkte bouwlocatiecapaciteit binnen dat stadsgewest is het op dit moment niet opportuun daarmee rekening te houden. Met betrekking tot het bouwprogramma vanaf 2001 (dus aan het eind van de programma-periode) zal alsdan worden bezien of verrekening van de regionale tekorten moet plaatsvinden.

3. Internationaal milieubeleid en herijking

Met betrekking tot internationaal milieubeleid en herijking heb ik u beloofd nader inzicht te verschaffen in de achtergronden van tabel 5.9 uit het Milieuprogramma 1997 (blz. 65). De in deze tabel genoemde bedragen zijn als volgt nader te onderbouwen.

VROM

De voor 1997 bij VROM genoemde f 27 mln. is als volgt gespecificeerd:

1.Programma-uitgavenf 13,3
2.Personeel en materieel directie Internationale Milieuzakenf  5,5
3.Toerekening internationale werkzaamheden andere DGM-directiesf  8,2
 Totaalf 27,0

Ad 1. Het gaat hier om projecten en bijdragen, zoals beschreven in de artikelsgewijze toelichting bij de VROM-begroting, pag. 153/154.

Ad 2. Dit betreft de salarissen van de medewerkers in Den Haag en het buitenland, alsmede reiskosten, bureaukosten, e.d.

Ad 3. 5% van de totale som van personeel en materieel van DGM is toegerekend aan internationale activiteiten (vergaderingen in het buitenland bij zowel internationale organisaties als andere overheden en bezoek aan projecten).

De reeks loopt na 1997 af, omdat het budget voor programma-uitgaven in de jaren 1995–1998 tijdelijk met f 1 mln. verhoogd is, en omdat de personele en materiële uitgaven op termijn dalen.

EZ

De opgenomen reeks betreft het aan milieu toe te rekenen deel van het Programma Samenwerking Oost-Europa. De reeks loopt in 2000 met f 12 mln. terug, omdat voor Joint Implementation met Midden- en Oost-Europa nog geen gelden voor ná 1999 zijn toegewezen. Op dit moment zijn middelen beschikbaar gesteld in het kader van een proeffase, waarin geen internationale creditering wordt toegestaan. Naar verwachting is deze proeffase uiterlijk in het jaar 2000 afgerond en hopelijk is daarna internationale creditering van joint implementation wel toegestaan. Is dat het geval, dan komt na 2000 de financiering van joint implementation ook in een geheel ander daglicht te staan, omdat het dan voor bedrijven interessant wordt om in joint implementation te investeren, terwijl nu – bij het ontbreken van een crediteringsprikkel – de overheid joint implementation initiatieven moet financieren.

BuZa/DGIS (ODA)

De specificatie van de genoemde f 700 mln. is opgenomen in de Memorie van Toelichting bij de Begroting van Buitenlandse Zaken, blz. 131. Deze tabel in de MvT van BuZa betreft dus ODA-gelden. Binnen deze middelen vindt een intensivering op milieuterrein plaats, waardoor in 1997 0,1% van het BNP aan internationaal milieubeleid besteed zal worden.

BuZa (non-ODA)

De hier genoemde reeks maakt onderdeel uit van het programma voor Maatschappelijke Transformatie (MATRA). Het betreft de onderdelen Programma Internationaal Natuurbeheer (PIN, f 6,6 mln.) en Institutionele Versterking van Milieu-overheden (f 4 mln.), totaal afgerond f 11 mln.

Wat betreft de afstemming van internationaal natuur- en milieubeleid in de toekomst, kan ik u melden dat in het kader van de herijking wordt gewerkt aan een notitie inzake het internationale natuur- en milieubeleid, welke later dit jaar aan de Tweede Kamer zal worden aangeboden. Deze notitie zal inzicht geven in de gezamenlijke programmatische aanpak van de vijf betrokken Ministeries (BuZa (incl. OS), EZ, LNV, V&W en VROM) van genoemd beleid. Hierbij zal ook een nader inzicht in de aard van de bestedingen gegeven worden. Op basis van deze notitie kan in de toekomst tot nauwere programmatische samenwerking tussen deze Ministeries worden besloten, en tot de programmatische onderbouwing van het aanwenden van de financiële middelen, waarbij over en weer afspraken gemaakt kunnen worden over ieders rol. VROM is van mening dat haar rol vooral ligt in de financiering van capacity-building van buitenlandse overheden, met name van overheid tot overheid.

Daarnaast zal VROM onderzoek laten doen ter onderbouwing van de internationale aspecten van haar eigen beleid. Voorts zullen internationale milieu-organisaties in staat gesteld worden activiteiten te verrichten die rechtstreeks ten goede komen aan door Nederland gewenste resultaten.

Typische ontwikkelingsprojecten horen thuis bij BuZa/OS, voorzover zij DAC-landen betreffen, en bij EZ voorzover zij economieën in transitie betreffen. Tevens zal meer gebruik gemaakt worden van elkaars instrumentarium, bijvoorbeeld van MoU's, DOV's en/of Twinning-afspraken. De door BuZa te coördineren regio- resp. landenprogramma's zullen voorts als integrerende kaders tot betere regeringsbrede afstemming van buitenlands beleid (inclusief financiële inspanning) leiden. VROM heeft a.g.v. de herijking medebetrokkenheid bij de totstandkoming van deze regio- en landenprogramma's.

Het is nog te vroeg om de resultaten van de herijking op milieugebied te waarderen, omdat de notitie over internationaal natuur- en milieubeleid nog niet politiek is vastgesteld en de interdepartementale afspraken nog vorm moeten krijgen. De Kamer zal hierover – zoals gezegd – nader worden geïnformeerd.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

M. de Boer

Naar boven