nr. 97
BRIEF VAN DE MINISTER VAN DEFENSIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 11 juli 1997
Hierbij bied ik U een reactie aan op de vragen van de vaste commissie
voor Defensie van 19 juni jl. (zie bijlage) met betrekking tot de gevechten
in Angola.
Met uitzondering van twee mijnenruimingsinstructeurs zijn alle Nederlandse
militaire en politiewaarnemers inmiddels teruggekeerd naar Nederland. Geen
van de Nederlandse Unavem-waarnemers bevond zich in of nabij het gebied waar
werd gevochten. De twee mijnenruimingsinstructeurs zullen voorlopig blijven.
Er is nog steeds grote behoefte aan hun werk. Hun veiligheid is voldoende
gewaarborgd omdat zij zijn gestationeerd in de omgeving van Luanda, waar het
vooralsnog rustig is. De VN heeft laten weten dat zij tot 1 september 1997
onder de bestaande juridische regeling vallen. Ook daarna zullen zij worden
gehandhaafd als sprake is van een zinvolle taak en als goede afspraken over
hun juridische status en overige rechtspositionele regelingen worden gemaakt.
Het mandaat van Unavem-III is op 30 juni jl. afgelopen. Op dezelfde dag
heeft de VN-Veiligheidsraad, door aanvaarding van resolutie 1118, besloten
tot een vervolgmissie: de «United Nations Observer Mission in Angola»
(Unoma). In mijn brief van 4 april jl. (Kamerstuk 25 000 X, nr. 69) heb
ik geschreven dat Nederlandse deelneming aan deze vervolgmissie afhankelijk
zou zijn van de VN-voorstellen terzake. Op 5 juni 1997 maakte de Secretaris-Generaal
van de Verenigde Naties (SGVN) de definitieve plannen voor Unoma bekend. Hieruit
bleek dat Unoma een kleinere missie dan Unavem-III zou worden en niet zou
beschikken over een snelle reactiemacht. Nederland levert geen bijdrage aan
de Unoma. De VN heeft te kennen gegeven al over voldoende aanbiedingen van
waarnemers voor de vervolgmissie te beschikken. Bovendien heeft Nederland
bedenkingen tegen de plannen op basis waarvan de Unoma wordt ontplooid: gezien
de beperkte omvang en de samenstelling van de missie zullen de waarnemers
nauwelijks in staat zijn hun werkzaamheden naar behoren uit te voeren. Ook
is, mede door het ontbreken van een snelle reactiemacht, de veiligheid van
de waarnemers niet afdoende verzekerd.
Met betrekking tot het opleiden van militairen voor uitzending naar Angola,
bericht ik u het volgende. Deelneming aan Unoma kon niet worden uitgesloten
zolang de plannen van de SGVN voor deze missie niet bekend waren. Indien tot
die tijd was gewacht met het opleiden van waarnemers, dan zou Defensie niet
in staat zijn geweest tijdig militairen gereed te hebben voor uitzending naar
Angola. Daarom is besloten vroegtijdig met de opleiding te beginnen. Omdat
Nederland niet aan Unoma deelneemt, zullen uiteraard geen waarnemers meer
worden opgeleid voor uitzending naar Angola.
De Minister van Defensie,
J. J. C. Voorhoeve
BIJLAGE
Aan de Minister van Defensie
's-Gravenhage, 19 juni 1997
Naar aanleiding van uitgebroken gevechten als gevolg van het feit dat
het bestand tussen strijdende partijen in Angola is verbroken, stelt de vaste
commissie voor Defensie het op prijs onderstaande vragen ter beantwoording
aan u voor te leggen met betrekking tot de positie van de in UNAVEM III opererende
Nederlandse militairen.
1. Welke risico's lopen de Nederlandse militairen sinds de hervatting
van de gevechten?
2. Zullen alle militairen (m.u.v. de twee mijnenruiminstructeurs) zoals
aangegeven in brief van 4 april jl. (Kamerstuk 25 000 X nr. 69) nog deze
maand dan wel begin volgende maand terugkeren naar Nederland?
3. Wat is de reden dat thans nog militairen (niet zijnde mijnruiminstructeurs)
worden opgeleid om per 1 juli a.s. te worden uitgezonden naar Angola?
4. Wat is thans het Nederlandse standpunt m.b.t. deelname aan een eventuele
«follow on mission» in Angola?
De commissie ziet uw antwoorden graag uiterlijk dinsdag 24 juni tegemoet.
De griffier van de vaste commissie voor Defensie,
Teunissen