25 000 VIII
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (VIII) voor het jaar 1997

nr. 105
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 8 mei 1997

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen1 heeft op 19 februari 1997 overleg gevoerd met staatssecretaris Netelenbos van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen over haar brief d.d. 6 januari 1997 inzake de beantwoording van schriftelijke vragen over de positie van het openbaar onderwijs in Limburg (OCW-97-61).

Van het gevoerde overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Van de Camp (CDA) had begrip voor de brief van wethouders en gedeputeerden in Limburg over de positie van het openbaar voortgezet in Limburg maar kon zich totaal niet vinden in de gesuggereerde oplossingen. De CDA-fractie wilde in navolging van de VVD-fractie een helder signaal afgeven, dat alles moet worden gedaan aan het behoud van klassiek openbaar voortgezet onderwijs in Limburg, omdat zij hecht aan een helder onderscheid tussen openbaar en bijzonder voortgezet onderwijs. Hij riep de staatssecretaris dan ook op een nieuwe poging te doen om het openbaar voortgezet onderwijs overeind te houden, te samen met de VNG en de VOS (de Vereniging van openbare scholen) een nieuw plan de campagne te maken voor een gemeenschappelijke regeling openbaar voortgezet onderwijs in Limburg. De CDA-fractie heeft een duidelijke voorkeur voor een publiekrechtelijke structurering binnen een gemeenschappelijke regeling van die vijf scholen, maar zal eraan meewerken als een stichtingsvorm de enige mogelijkheid is om het openbaar voortgezet onderwijs in stand te houden.

De CDA-fractie maakte zich grote zorgen, omdat de gemeenten het openbaar onderwijs opheffen terwijl de staatssecretaris wacht op het advies van het college van GS van Limburg. De berichten daarover zijn zeer serieus en daarom pleitte de heer Van de Camp voor een moratorium gebaseerd op artikel 75, lid 1. In dat opzicht wees hij ook op de fameuze zinsnede «geen onomkeerbare stappen», die zijn naar informatie op dit moment dus wel worden genomen. Hij kon zich overigens totaal niet vinden in een suggestie in de brief van 14 februari jl., dat het wetsontwerp samenwerkingsschool hiervoor geen oplossing biedt omdat bij samenwerking institutionele fusies aan de orde zijn en de staatssecretaris de bestuurlijke fusie onderzoekt en daarover een wetsvoorstel zal indienen. De CDA-fractie zal dit voorstel zeer kritisch bejegenen.

Hij vroeg ten slotte in dit verband de aandacht voor de situatie in Noord-Holland waar zich een vergelijkbaar proces aftekent.

De heer Cornielje (VVD) wilde de aanvraag tot omzetting van een aantal scholen van openbaar naar bijzonder onderwijs binnen het huidige wettelijke kader beoordelen, hoewel in de schriftelijke beantwoording van de vragen wordt gerefereerd aan het wetsvoorstel inzake de samenwerkingsschool. Wat is dan precies de rol van de provincie, de staatssecretaris en van de Kamer, vooral gezien het feit dat de laatste wellicht wordt geconfronteerd met een besluit waaraan zij niets meer kan doen?

De enige mogelijkheden om het openbaar onderwijs in Limburg binnen het huidige wettelijke kader te redden, zijn allereerst de Wet gemeenschappelijke regeling, die echter tot dusverre weinig gebruikt is en in de tweede plaats de zojuist in het Staatsblad gepubliceerde Wet verzelfstandiging openbaar onderwijs, die zowel openbaar onderwijs in een stichting mogelijk maakt als in een openbaar rechtspersoon. Het lijkt dan ook dienstig dat de mogelijkheid wordt onderzocht om het openbaar onderwijs in Limburg onder de laatste figuur te brengen. Voor een verdere behandeling van het wetsvoorstel inzake de samenwerkingsschool wacht de staatssecretaris op het nadere advies van de Onderwijsraad. Omzetting in de huidige situatie van openbaar onderwijs in algemeen bijzonder onderwijs kan een doodlopende weg zijn. De mogelijkheid bestaat dat de Kamer het wetsvoorstel samenwerkingsschool niet aanvaardt maar het kan ook zodanig gewijzigd worden, dat het niet meer interessant is voor bijzondere scholen om daarop in te steken. Het openbaar onderwijs is dan omgezet in algemeen bijzonder onderwijs terwijl de volgende stap onmogelijk is gemaakt. Het openbaar onderwijs is dan weg, hetgeen de VVD-fractie zeer onwenselijk acht. Bovendien is er nu een alternatief. Overigens zou het proces van bestuurlijke krachtenbundeling danig worden belast, want dan kan in de rest van Nederland het openbaar onderwijs ook worden omgezet in algemeen bijzonder onderwijs om tot die bestuurlijke krachtenbundeling te komen. Dat zou het einde van het openbaar onderwijs betekenen. Het toetsen van wetsvoorstellen aan de Grondwet en het vaststellen van beleid zijn toch moeilijk te verenigen met het mogelijk maken van die weg. De staatssecretaris bevindt zich overigens in een lastige positie, omdat zij nu nog geen definitief oordeel kan geven. De Kamer moet vandaag dat duidelijke perspectief bieden en dat signaal in de richting van Limburg afgeven, opdat de staatssecretaris niet in de lastige positie komt waarin zij een besluit moet afkeuren omdat zij geen steun van de Kamer krijgt.

Mevrouw Liemburg (PvdA) maakte zich grote zorgen, omdat deze brief uit Limburg niet het einde van het verhaal is maar het begin. Het gaat om de principiële vraag in hoeverre het beleid, dat toch een breed draagvlak heeft in de Kamer (schaalvergroting, autonomievergroting, decentralisatie) een voldoende wettelijk kader krijgt en in hoeverre het stuit op de grenzen van het huidige wettelijke kader, dat haar fractie overigens niet ter discussie wil stellen. Zij sloot zich aan bij de zienswijze van de heer Van de Camp voor het behoud van het klassiek openbaar onderwijs, maar de feitelijke situatie moet wel gerelateerd worden aan ontwikkelingen die zich daarbij voordoen. De laatste brief van de staatssecretaris van 14 februari jl. is in die zin wat onbevredigend, omdat vanuit Limburg een duidelijk signaal is gekomen en men zich afvraagt of wat er gebeurt wel in overeenstemming is met de wijze waarop het onderwijs georganiseerd is, terwijl het een gevolg is van maatregelen die op rijksniveau zijn genomen. De staatssecretaris neemt op dit moment geen standpunt in omdat GS voorlopig aan zet is, maar juist GS heeft de beperking van zijn mogelijkheden aangegeven om hier wat aan te doen. Hoe verhouden de gevolgen van de noodzaak van bestuurlijke schaalvergroting, die afgeleid is van de wens tot grotere autonomie van scholen en decentralisatie van regelgeving, zich tot de Grondwet en de regelgeving die daaruit voortvloeit? De staatssecretaris wijst in dit verband op het wetsvoorstel samenwerkingsschool, maar daarover wordt heel verschillend wordt gedacht. Zij kan in principe op steun van de PvdA-fractie rekenen omdat een samenwerkingsschool, mits goed geregeld, in overeenstemming is te brengen met art. 23 Grondwet, maar daarvoor is nog geen meerderheid in het parlement te vinden. Die discussie moet nog gevoerd worden maar daarmee kan de situatie in Limburg niet worden afgedaan.

Ook de PvdA-fractie dringt aan op het niet nemen van onomkeerbare beslissingen. Als er niet aan het onderwijsbestel getornd mag worden, heeft dat consequenties voor de mate waarin tot autonomievergroting, decentralisatie en de daaruit voortvloeiende schaalvergroting kan worden overgegaan.

Mevrouw Lambrechts (D66) stelde drie vragen aan de orde: is dit gewenst, is dit nodig en welke alternatieven zijn er? Het antwoord op de eerste vraag luidde wat de D66-fractie betreft ontkennend. Het is een grondwettelijke taak om een genoegzaam aantal plaatsen van openbaar onderwijs aan te bieden. Met een omzetting is dat strikt formeel gesproken niet meer mogelijk. Limburg lijkt hiermee overigens een unieke casus te worden, terwijl het dat in de praktijk niet is. Op andere plaatsen in het land is het ook zo geregeld en het gaat dan niet aan om een soort strafexercitie tegen Limburg te beginnen terwijl de rest wel zijn gang kan gaan.

Of dit per se nodig is, de tweede vraag, was voor mevrouw Lambrechts heel moeilijk in te schatten. Zoals mevrouw Liemburg al aangaf, is het nog maar de vraag of het besluiten tot lumpsumfinanciering en tot grotere autonomie van de scholen per se grotere scholen noodzakelijk maken. Het gaat hier om scholen van 700 tot 800 leerlingen. Er zijn bovendien andere mogelijkheden. Weliswaar is de geografische spreiding in geheel Limburg een probleem, maar in het zuiden zijn er toch drie scholen die vrij dicht bij elkaar liggen. Weer een andere mogelijkheid is het op afstand plaatsen van het bestuur in een stichting om daarmee voor geheel Limburg een bestuurlijke fusie tot stand te brengen. Interessant in dit verband is natuurlijk ook de federatieve fusie. Wil de staatssecretaris bekijken of er alternatieven zijn en er tegelijkertijd bij Limburg voor pleiten hiervan af te zien, niet als een wet van Meden en Perzen omdat het elders ook niet gebeurt maar om erop te wijzen, dat dit niet de bedoeling kan zijn? Deze grondwettelijke taak ziet de D66-fractie liever op een klassieke wijze ingevuld dan via het regelen van de openbaarheid in de statuten. Daar komt het dan toch op neer bij de omzetting van algemeen bijzonder onderwijs.

Antwoord van de regering

De staatssecretaris merkte op dat het in Maastricht om de stedelijke scholengemeenschap en het Eurocollege gaat en in Heerlen om het Grotiuscollege, die volgens de norm levensvatbaar zijn. In Roermond gaat het om een fusie van een brede scholengemeenschap, waarbij, zoals vaker gebeurt, de keuze moet worden gemaakt of de school in totaliteit bijzonder wordt of openbaar. De school kan zich dan samenwerkingsschool noemen en in de huidige schemersituatie doet zich dit vaak voor. Een school kan zich dan afficheren als openbaar onderwijs gevend maar in formele zin is zij algemeen bijzonder met in dit geval de denominatie rooms-katholiek. Ook in vorige kabinetsperiodes wilde Limburg maar niet «breed» gaan. De verschillende situaties moeten verschillend benaderd worden, want er spelen te onderscheiden vraagstukken. Dat maakt het nog eens extra lastig want Roermond moet wel kiezen, zolang de wet op de samenwerkingsschool er nog niet is.

De medezeggenschapsraden van de betrokken scholen hebben alle hun instemming betuigd. Dat is vervolgens bij gedeputeerde staten op het bord gekomen. De staatssecretaris heeft Limburg gevraagd waarom deze haast nodig is, omdat het heel wel denkbaar is dat tijdens de behandeling van het wetsontwerp samenwerkingsschool ook de bestuurlijke variant aan de orde komt. Nu moet telkens in de statuten van de scholen die algemeen bijzonder worden (zowel de twee Maastrichtse als de Heerlense school en het openbare deel in de brede school van Roermond) worden bepaald, dat een deel weer openbaar wordt zo gauw dat mogelijk is en er moet inderdaad nog maar worden afgewacht of dat mogelijk is. De scholen kunnen beter eerst verzelfstandigen, want ze worden alle nog integraal bestuurd en het loskoppelen van een school uit een gemeentelijke constructie is heel ingewikkeld.

Verwacht wordt dat men te onaantrekkelijk wordt als nog langer wordt gewacht op die bestuurlijke schaalvergroting. De stedelijke scholengemeenschap heeft grote moeite om het aantal leerlingen te handhaven en vanwege dat ene personeelsbeleid heeft het Eurocollege zeer veel te lijden, omdat men onder één schoolbestuur Maastricht valt. Wethouder Kuiper van Maastricht heeft heel lang geprobeerd een soort paraplubestuur boven Maastricht te creëren in een soort federatief verband voor alle scholen in Maastricht. Daar is ook wel over gesproken, omdat de manier waarop hij keek naar stedelijk onderwijsbeleid interessant was. Het VOL wilde daarin meegaan maar de anderen niet. Men wilde daar niet wachten en is doorgegaan met de procedures. In Maastricht had men het voornemen om de ene school, het Eurocollege, weer openbaar te maken zo gauw dat kon maar het stedelijk college wilde men algemeen bijzonder laten, omdat deze school twee pedagogische varianten binnen het gebouw kent. Na de discussie in de gemeenteraad moet echter die school weer openbaar worden als dat weer kan.

Heerlen heeft ook het gevoel dat men niet anders kan en Roermond heeft moeten kiezen, omdat men anders het VBO niet bij de scholengemeenschap kreeg en men daar per se breed wilde gaan. Het VBO zou anders categoriaal blijven en dat vond men voor de breedte van het onderwijsbeleid onaanvaardbaar.

De beslissing is uitdrukkelijk de bevoegdheid van de minister en art. 75 WVO bepaalt precies hoe die procedure loopt. De Kamer heeft nu laten weten wat zij ervan vindt, maar eerst moet GS echter bekijken hoe het zit met de behoefte aan openbaar onderwijs in de provincie Limburg. Vorig jaar is de aanvraag van Venlo geaccordeerd en is het onderwijs algemeen bijzonder geworden, maar ook onder de conditie dat het weer openbaar wordt. GS heeft daarop gereageerd dat het beter zou zijn als het openbaar bleef maar heeft zich er gelet op de grote steun aan de procedure bij neergelegd. De staatssecretaris vond dat nu niet voldoende, omdat GS een duidelijk beeld moet schetsen van bijvoorbeeld het aantal openbare basisscholen, die toch als toeleverancier kunnen worden gezien in het openbaar voortgezet onderwijs. GS is dus verzocht om eerst aan te tonen hoe het zit met de behoefte aan openbaar onderwijs, want niet iedere regio heeft voortgezet openbaar onderwijs. Aangetoond moet worden of voortgezet openbaar onderwijs daar levensvatbaar kan zijn. Dat advies van GS moet worden afgewacht en daarna kan worden bezien wat er te doen staat.

Desgevraagd merkte de staatssecretaris op, dat de termijn van tien maanden weliswaar al is begonnen, maar toch ook verlengd kan worden. Maastricht heeft het verzoek op 16 december bij het ministerie ingediend en Roermond op 2 december. Zij heeft GS tot april de tijd gegeven voor het advies.

In het rapport-In 't Veld, dat de Kamer overigens voor kennisgeving heeft aangenomen, worden enkele spanningsbogen zichtbaar. De signalen van de wetgever mogen natuurlijk niet onderschat worden. Uit Weer samen naar school en samenwerkingsverbanden met een bestuurlijke constructie voor een goed personeelsbeleid spreekt natuurlijk een boodschap: bij voortgezet onderwijs is daarbij de relatie tussen VO-VSO aan de orde, die vergelijkbaar is met Weer samen naar school, waar ook moet worden samengewerkt. Het is van belang, dat daarbij afspraken worden gemaakt opdat de scholen elkaars leerlingen niet wegconcurreren, maar dat zal des te beter gaan naarmate men meer samenwerkt. In het regeerakkoord wordt gesproken over de samenwerkingsschool, met daarin de boodschap dat openbaar en bijzonder onderwijs samen kunnen. Het onderwijs ziet deze optie ook en loopt alvast voor de muziek uit.

De staatssecretaris had Limburg ook gevraagd waarom het openbaar onderwijs daar niet samenwerkt. De antwoorden daarop hebben altijd te maken met het personeelsbeleid en niet met de leerlingen. Het personeel moet dan bijvoorbeeld van Maastricht naar Venlo of Roermond en ziet dat natuurlijk niet zitten. Het verschil tussen het VOL en het openbaar onderwijs is, dat het VOL zoveel scholen heeft dat de kans op een school die redelijk dichtbij ligt veel groter is. Het gaat altijd om menselijke reacties.

Het gaat hier om een beoordeling in het kader van art. 75 WVO waarbij verschillende vraagstukken spelen, waaronder de dynamiek in dergelijke afwegingen, die deels wordt bevorderd door wet- en regelgeving. Het rooms-katholiek onderwijs ter plekke afficheert zich als algemeen onderwijs, maar dat klopt niet in het kader van artikel 23. Echter, in de beleving van de mensen zijn de gradaties maar zeer marginaal. Dat alles speelt ter plaatse een rol: traditie, gradaties en de beleving daarvan door de mensen. Het is nu aan de wetgever om dat weer te formaliseren.

In verband met de veranderende regelgeving sprak de heer Van de Camp over «klassiek openbaar onderwijs». De definitie van openbaar onderwijs is uitvoerig besproken bij de behandeling van de wet bestuursvormen openbaar onderwijs. In de samenwerkingsschool wordt zowel openbaar als bijzonder onderwijs gegeven. Dat dispuut is dus voor Roermond aan de orde. Voor de anderen is aan de orde het voorstel in de brief van 14 februari om in het kader van de Wet primair onderwijs en de WVO, met daarin de samenwerking VO-VSO, de bestuurlijke variant van samenwerking, dat wil zeggen samenwerking beperkt tot het bestuur met behoud van zelfstandige scholen, te regelen. Dat gebeurt dus niet in het wetsvoorstel samenwerkingsschool, want dat is iets heel anders en ook veel complexer, omdat het daarin om één school in één gebouw gaat waar diverse soorten onderwijs gegeven worden. Dat geldt natuurlijk niet voor een bestuurlijk samenwerken. De staatssecretaris raadde aan te wachten op de uitwerking, want gezien de precedenten (bijvoorbeeld Beverwijk en Castricum) is dit heel vaak aan de orde. Zij hoopte de Kamer in april het wetsvoorstel WPO te sturen. Het wetsvoorstel inzake VBO-MAVO zal de Kamer eveneens in april bereiken.

De suggestie van de heer Van de Camp om het openbaar onderwijs te laten fuseren en de administratief-bestuurlijke ondersteuning bij het VOL te kopen, steunde zij niet, net zo min als de suggestie dat zij een latente houding in deze problematiek zou aannemen. Het speelveld is nu echt even aan GS. Overigens is het AB allang uitdrukkelijk in het VOL aan de orde. De VOL kwam tot stand na de fusie van MO en LLTB, waardoor met name het VBO, dat in Limburg vooral AB was, opging in het VOL dat daarmee een bestuursvorm werd voor rooms-katholiek en AB. Dat staat in de statuten van het VOL en dat is daarmee een feit. Nu heeft men een constructie gekozen, waardoor het openbaar onderwijs verdwijnt. GS moet aantonen dat er behoefte is aan openbaar onderwijs en na ommekomst van dat advies moet een systeem in elkaar gezet worden waarin al die scholen sterk kunnen blijven en dat vraagt om bestuurlijke samenwerking. Voor scholen die het niet meer redden, is dat de samenwerkingsschool maar dat zijn twee verschillende disputen. De ene wilde de staatssecretaris, waar samenwerking toch al hoog in de regelgeving zit (Weer samen naar school en de WPO en VO-VSO en VPO-MAVO) zelf regelen, omdat men gewoon openbaar kan blijven. Daarnaast is er de samenwerkingsschool.

Nadere gedachtewisseling

De heer Van de Camp (CDA) gaf de staatssecretaris mee om niet te gemakkelijk in de variant van samenwerkingsverbanden resp. de bestuurlijke fusie te duiken. Hij vreesde namelijk, dat er in dat geval aan het einde van deze eeuw alleen nog maar algemeen bijzonder onderwijs in een bestuurlijk verband is. Met de VNG, de VOO en de VOS moeten de verschillende bestuurlijke mogelijkheden worden bezien.

De heer Cornielje (VVD) bleef ervan uitgaan, dat het vigerende wettelijke kader het kader is waaraan zal worden getoetst. Er mag dus niet worden vooruitgelopen op mogelijke wijzigingen, hoewel hij van mening is dat bestuurlijke samenwerking, zoals in de Wet educatie en beroepsonderwijs is opgenomen, als het BGI-model perspectief biedt. Hij wilde dat dan ook niet op voorhand afwijzen. Het gaat erom of de wettelijke formulering de ruimte biedt om tot die samenwerking te komen. Naar zijn beste weten biedt het BGI-model de ruimte voor samenwerking tussen openbaar en bijzonder. Alternatieven als de verzelfstandiging openbaar onderwijs, stichting, openbaar rechtspersoon en WGR moeten eveneens uitdrukkelijk worden onderzocht, omdat zij ook wel degelijk een antwoord kunnen bieden.

Mevrouw Liemburg (PvdA) stemde in met de voorgestelde procedure maar waarschuwde wel tegen het in stand houden van een papieren onderwijsgebouw in Den Haag, dat door feitelijke ontwikkelingen in het land zo langzamerhand wordt uitgehold. De situatie in Limburg mag dan bijzonder zijn maar er zijn vele bijzondere situaties in het land. Zij sloot zich aan bij de woorden van de heer Cornielje om alle mogelijkheden onder ogen te zien om het karakter van het bijzonder en het openbaar onderwijs in stand te houden.

Mevrouw Lambrechts (D66) vond het geen kwaad kunnen als de staatssecretaris GS uitdrukkelijk op zijn taak zou wijzen, namelijk om te voorzien in een genoegzaam aanbod van openbaar onderwijs. Zij wees nogmaals op deeloplossingen en op de noodzaak om het openbaar onderwijs in Limburg te versterken. Haar fractie gaf op voorhand steun aan het uitwerken van die bestuurlijke variant, omdat dat inderdaad een mogelijkheid kan zijn om dergelijke problemen op te lossen.

De staatssecretaris was het eens met mevrouw Liemburg, dat de ogen niet mogen worden gesloten voor ontwikkelingen om zowel het openbaar als het bijzonder onderwijs te behouden. Dat er aan het einde van deze eeuw alleen nog maar AB-scholen zouden zijn, leek haar niet echt realistisch maar de ontwikkelingen zijn wel zorgelijk als er inderdaad niets gebeurt. Zij stelde voor, de discussie over het BGI-model te voeren bij de wijziging van de WPO en de WVO.

Aan het adres van de heer Van de Camp merkte zij op, dat de rechtspersonen en het verzelfstandigde bestuur van het openbaar onderwijs natuurlijk zelf ook bepaalde beslissingen hebben te nemen. Vervolgens moet GS aannemelijk maken hoe het zit met het verlangde onderwijs. In antwoord op de opmerking van de voorzitter hoopte zij, aan het einde van de week de Kamer het advies van de Onderwijsraad op de reactie op het wetsvoorstel inzake de samenwerkingsschool te kunnen sturen. De bestuurlijke varianten zitten in de WPO en de WVO bij VBO-MAVO en dus niet bij de profielen.

Zij zegde ten slotte toe de Kamer op de hoogte te stellen van haar besluit inzake de Limburgse problematiek. Het is en blijft de bevoegdheid van de minister, maar gezien de interesse van de Kamer in deze materie zal zij ervoor zorgen, dat in de Kamer daarover een debat kan worden gevoerd.

De voorzitter van de commissie,

M. M. H. Kamp

De griffier van de commissie,

Roovers


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Beinema (CDA), Van der Vlies (SGP), Van Nieuwenhoven (PvdA), M. M. H. Kamp (VVD), voorzitter, De Cloe (PvdA), Janmaat (CD), Van Gelder (PvdA), ondervoorzitter, Van de Camp (CDA), Mulder-van Dam (CDA), Hendriks, Rabbae (GroenLinks), Jorritsma-van Oosten (D66), De Koning (D66), Koekkoek (CDA), J. M. de Vries (VVD), Liemburg (PvdA), Stellingwerf (RPF), Lambrechts (D66), Rijpstra (VVD), Cornielje (VVD), Cherribi (VVD), Dijksma (PvdA), Sterk (PvdA), Van Vliet (D66), Bremmer (CDA).

Plv. leden: Reitsma (CDA), Schutte (GPV), Lilipaly (PvdA), Klein Molekamp (VVD), Valk (PvdA), Poppe (SP), Duivesteijn (PvdA), Ten Hoopen (CDA), Van der Hoeven (CDA), Verkerk (AOV), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Bakker (D66), Van 't Riet (D66), De Haan (CDA), Van Heemskerck Pillis-Duvekot (VVD), Rehwinkel (PvdA), Leerkes (Unie 55+), Versnel-Schmitz (D66), Essers (VVD), Korthals (VVD), Passtoors (VVD), Huys (PvdA), Van Zuijlen (PvdA), Verhagen (CDA), Lansink (CDA).

Naar boven