nr. 104
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Zoetermeer, 22 mei 1997
Op 15 april jl. zond u mij het verslag van het ordedebat van die datum
toe1. In dat debat verzocht de heer Verkerk mij
om een brief over de spanning tussen de arbeidsmarkt en de opleiding
van informaticaspecialisten, dit alles met name gezien in het licht
van de milleniumproblematiek. In antwoord daarop bericht ik u als volgt.
De vraag naar informatica-deskundigen blijkt op het moment inderdaad sterk
te stijgen. Volgens recente ramingen zouden in de periode van 1995–2000
24 200 informatici nodig zijn, waarvan 18 000 voor uitbreiding,
en 6200 voor vervanging. De te verwachten cumulatieve uitstroom in die periode
is ongeveer 9000, zodat een aanmerkelijk tekort wordt voorzien van 3000 per
jaar.
Het is onmogelijk, om deze tekorten op korte termijn op te vangen door
het opleiden van informatici langs de reguliere weg van een voltijdse studie
in het wo of in het hbo, aangezien de doorlooptijd van zo'n studie nominaal
vier jaar is. Bovendien moet rekening worden gehouden met mogelijke varkenscyclus-effecten,
waardoor bij een al te forse verhoging van de instroom op termijn overschotten
van afgestudeerden zouden kunnen ontstaan. Een korte termijn oplossing kan
bestaan uit het omscholen van anders opgeleiden, zoals bèta-afgestudeerden
en ingenieurs. Het hoger onderwijs kan via contracten dergelijke scholingsprogramma's
aanbieden, indien daarnaar vanuit het bedrijfsleven wordt gevraagd. Een voorbeeld
is een contract dat onlangs is afgesloten tussen PTT-Post en de Rijksuniversiteit
Leiden voor het opleiden van 30 bèta-afgestudeerden tot informatie-technologie-specialist.
Deze bèta-afgestudeerden volgen gedurende 1 jaar een intensieve opleiding,
en gaan daarna een IT-functie binnen de PTT bekleden.
De problematiek van vraag en aanbod van informatici maakt onderdeel uit
van het bredere probleem van de deelname aan het hoger onderwijs in bèta-
en technische richtingen. Ik ben van mening, dat investering in het aantrekkelijker
maken van bèta- en technische opleidingen en beroepen primair de verantwoordelijkheid
is van onderwijs en bedrijfsleven. In het HOOP-1998 zal ik aan
deze problematiek aandacht besteden. Er zijn in de afgelopen periode verschillende
activiteiten ontplooid om de aantrekkelijkheid van de bèta- en technische
opleidingen te vergroten. Ik verwijs in dit verband naar de antwoorden op
de vragen van de leden Lansink en Leers (CDA) van 8 april jl. De millennium-problematiek
is mij bekend. Uit publikaties in de vakpers blijkt dat deze problematiek
niet onderschat moet worden en dat er niet zonder meer van uit kan worden
gegaan, dat zich in programmatuur geen millenniumprobleem voordoet. In het
bedrijfsleven is deze problematiek bekend, zowel bij de afnemers van programmatuur
als bij de leveranciers van programmatuur en bij de aanbieders van diensten.
Ik ga er van uit, dat het bedrijfsleven de oplossing van dit probleem ter
hand neemt.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
J. M. M. Ritzen