nr. 29
BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 juni 1997
In overeenstemming met mijn toezegging tijdens het vragenuurtje op 27
mei jl.1 treft u hieronder informatie
aan omtrent de wijze waarop de goudvoorraad van de Nederlandsche Bank
wordt gewaardeerd.
Huidige praktijk
De Bank hanteert voor de waardering van de goudvoorraad sedert 1978 een
aan de ontwikkeling van de marktprijs voor goud gerelateerde maatstaf. De
waardering wordt eenmaal per drie jaar vastgesteld op het laagste jaargemiddelde
van de marktprijs voor goud in de aan het moment van vaststelling voorafgaande
drie kalenderjaren onder aftrek van een marge van 30 procent. De Bank heeft
de waardering laatstelijk per ultimo 1995 vastgesteld, hetgeen resulteerde
in f 13 900,– per kilogram fijn goud.
De Bank verantwoordt de met de regelmatige herwaardering van goud samenhangende
(ongerealiseerde) waarderingsmutaties op de rekening Waarderingsverschillen
goud en deviezen.
Ingeval van een opwaardering van goud betekent dat dat de rekening Goud
en goudvorderingen aan de actief-zijde én de rekening Waarderingsverschillen
goud en deviezen aan de passief-zijde van de balans met eenzelfde bedrag toenemen.
Dit was bijvoorbeeld het geval bij de herwaardering ultimo 1995 toen de waardering
steeg van f 13 600,– naar f 13 900,– per kilogram
fijn goud; de mutatie in guldens die met deze herwaardering gemoeid was bedroeg
f 324 miljoen.
Ook bij verkoop van goud worden daaruit voortvloeiende (gerealiseerde)
waarderingsresultaten opgenomen in de rekening Waarderingsverschillen goud
en deviezen. Dat was het geval in 1992 en 1996 toen de Bank goud verkocht
met het oogmerk de samenstelling van de goud- en deviezenvoorraad aan te passen.
Ongerealiseerde waarderingswinsten/verliezen bij herwaardering van goud
en gerealiseerde waarderingswinsten bij verkoop van goud komen dus
niet in een winstafdracht aan de Staat tot uitdrukking. Als bekend hebben
genoemde goudverkopen ertoe geleid dat een groter deel van de goud- en deviezenvoorraad
rentedragend is geworden, als gevolg waarvan, ceteris paribus, het winstgenererend
vermogen van de Bank is toegenomen.
De Bank bericht ieder jaar in haar jaarverslag omtrent de (her)waardering
van de goudvoorraad en het verloop op de rekening Waarderingsverschillen goud
en deviezen.
Komst van het Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB)
Door het Europees Monetair Instituut is bij de voorbereidingen voor het
ESCB gewerkt aan de vaststelling van uniforme boekhoudkundige principes teneinde
een geconsolideerde balans van het ESCB op te kunnen stellen. Het principe
ten behoeve van het goud wordt thans uitgewerkt. Daarbij wordt aandacht besteed
aan de waardering van goud. Hoewel de Raad van Bestuur van de Europese Centrale
Bank terzake pas volgend jaar zal besluiten, laat het zich thans aanzien dat
goud binnen ESCB kader wellicht op marktwaarde of tenminste op een markt-gerelateerde
waarde zal worden gewaardeerd zoals thans bij de Bank het geval is.
Indien de uitwerking van het principe met betrekking tot het goud leidt
tot een resultaat waarbij de Bank de in ESCB kader te hanteren goudwaardering
overneemt, zal dat tot een herwaardering van de goudvoorraad kunnen leiden.
Alsdan zal de waarderingsmutatie op eenzelfde wijze als thans gebruikelijk
in de boeken worden verantwoord.
Verkoop staatsdeelnemingen en EMU-criteria
Met betrekking tot de invloed van de verkoop van staatsdeelnemingen op
de EMU-criteria, wil ik hier voor alle volledigheid bevestigen dat financiële
transacties (zoals verkoop staatsdeelnemingen) noch voor het beleidsrelevante
financieringstekort, noch voor het EMU-tekort relevant zijn. Feitelijk gezien
wordt de staat door dergelijke transacties niet armer of rijker. Financiële
transacties kunnen echter wel van invloed zijn op de EMU-schuldquote, omdat
er als gevolg hiervan minder of meer geleend kan worden. De EMU-schuldquote
is immers een bruto-begrip.
Terzake zou ik ook graag willen verwijzen naar mijn antwoord dat gisteren
aan u is gezonden op de vraag van de heer Van der Ploeg tijdens het Algemeen
Overleg op 29 mei jl. over de Voorlopige Rekening 1996.
De Minister van Financiën,
G. Zalm