25 000 IXB
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Financiën (IXB) voor het jaar 1997

nr. 28
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 20 mei 1997

Tijdens het debat op 12 september 1995 inzake het wetsvoorstel reparatie BTW-constructies met onroerende zaken (kamerstukken II 1994/95, 24 172), heb ik mij bereid verklaard met de Minister van Justitie van gedachten te wisselen over een verplichte registratie bij de economische eigendomsoverdracht van onroerende zaken (Handelingen II 1994/95, blz. 6175).

Naar aanleiding van ambtelijk overleg heeft de Minister van Justitie mij het volgende meegedeeld.

«Het ambtelijk overleg heeft tot de conclusie geleid dat thans geen voorstel dient te worden gedaan tot het opnemen in het Burgerlijk Wetboek van de verplichting tot registratie van de economische eigendomsoverdracht van onroerende zaken. De achtergrond van deze conclusie is in hoofdzaak dat er op dit ogenblik geen aanwijzingen bestaan dat de huidige middelen tot handhaving van de verplichting tot betaling van overdrachtsbelasting over economische eigendomsoverdracht tekort schieten.

Daarbij komt nog dat, indien het al wenselijk zou worden gevonden om een verplichting tot registratie van economische eigendomsoverdracht in het Burgerlijk Wetboek op te nemen, het vinden van een voor het burgerlijk recht geschikte omschrijving van het begrip economische eigendomsoverdracht op onoverkomelijke problemen zou stuiten.

Enerzijds zou met het oog op het voorkomen van wetsontduiking een open en zo breed mogelijke omschrijving van het begrip economische eigendomsoverdracht noodzakelijk zijn.

Anderzijds echter eist de noodzakelijke sanctie van ongeldigheid van de economische eigendomsoverdracht voor het geval dat registratie bij de belastingdienst achterwege blijft een scherpe afbakening van het begrip economische eigendomsoverdracht. Het moet voor partijen vooraf voldoende duidelijk zijn of in het concrete geval registratie al dan niet is vereist. Dit bezwaar bestaat niet bij de heffing van overdrachtsbelasting zelf, waarbij immers, ingeval achteraf blijkt dat de belasting onverschuldigd is betaald, restitutie plaatsvindt.»

Ten slotte deel ik u mee dat in de komende jaren een evaluatie van de fiscale regeling voor economische eigendomsoverdracht zal plaatsvinden. Daarbij zal in het bijzonder aandacht worden besteed aan de controleerbaarheid van de belastingheffing bij dergelijke transacties.

Op basis van de resultaten van de evaluatie zal ik opnieuw met Justitie overleggen over de wenselijkheid en mogelijkheid om te komen tot een registratieplicht. De resultaten van dat overleg zal ik opnemen in het evaluatierapport aan de Tweede Kamer.

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend

Naar boven