24 889
Gasexport en gasreservebeleid

nr. 3
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 22 mei 1997

Tijdens het ordedebat van 29 april jl.1 zijn door een aantal leden vragen gesteld dan wel opmerkingen gemaakt naar aanleiding van de uitspraak van de President van de Rechtbank in Leeuwarden inzake het door de Waddenvereniging e.a. ingediende schorsingsverzoek van een viertal door mij afgegeven vergunningen voor proefboringen in de Noordzeekustzone.

Ik merk daarover allereerst het volgende op. De uitspraak van de rechter heeft betrekking op een viertal besluiten met betrekking tot de plaats waar en de condities waaronder proefboringen in de Noordzeekustzone verricht mogen worden. Ik wijs er daarbij op dat de uitspraak een voorlopige voorziening betreft en dat het geen uitspraak betreft in de hoofdzaak. Vandaar mijn uitspraken over uitstel.

De uitspraak heeft geen betrekking op het in 1994 door het parlement goedgekeurde besluit van het kabinet om een gelimiteerd aantal boringen in de Waddenzee onder strikte voorwaarden toe te staan. De herziening van de PKB-Waddenzee, die in 1994 is geëffectueerd, staat hier dan ook niet ter discussie.

Ten aanzien van de uitspraak van de Rechtbank in Leeuwarden vraag ik uw begrip voor het feit dat het niet gebruikelijk is om hangende de lopende procedures in deze zaak, uitgebreid op de inhoud daarvan in te gaan. Ik zal mij in mijn reactie dan ook beperken tot een paar opmerkingen van meer algemene aard.

De rechter heeft het door de Waddenvereniging ingediende verzoek om voorlopige voorziening ingewilligd, omdat hij van mening is dat ik mijn besluiten op een aantal punten beter moet onderbouwen.

Vanzelfsprekend zal ik trachten mijn besluiten om voor de onderhavige proefboringen goedkeuring te verlenen beter te onderbouwen. Daarbij wijs ik er op dat ik aan een zorgvuldige uitvoering van de vereiste procedures grote waarde hecht.

Bij de besluitvorming met betrekking tot de door de NAM voorgenomen boringen in de Waddenzee zal met de uitspraak van de rechter in de zaak ten aanzien van de boringen in de Noordzeekustzone nadrukkelijk rekening worden gehouden.

De Minister van Economische Zaken,

G. J. Wijers


XNoot
1

Zie Handelingen II, vergaderjaar 1996–1997, nr. 26.

Naar boven