24 889
Gasexport en gasreservebeleid

nr. 2
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 14 november 1996

De vaste commissie voor Economische Zaken1 heeft op 16 oktober 1996 overleg gevoerd met minister Wijers van Economische Zaken over gasexport en gasreservebeleid(24 889, nr. 1).

Een overzicht van de ontwikkeling van gasreserves is als bijlage bij dit verslag gedrukt.

Van het gevoerde overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Remkes (VVD) sprak zijn waardering uit voor deze brief die ook in het verlengde ligt van de derde Energienota waarover afgelopen april al uitvoerig is gesproken. Deze waardering houdt tevens instemming in met verlenging van de exportcontracten van de Gasunie met zes jaar en met de voortreffelijke deal van de Gasunie met het Russische gasbedrijf Gazprom. De minister heeft gesteld nog nader met de Gasunie over de condities van deze deal van gedachten te zullen wisselen. Hij kon zich voorstellen dat de bewindsman daar niet en detail op in wil c.q. kan gaan, maar wellicht kan hij daarover toch iets zeggen.

Na lezing van de stukken vroeg hij zich af of het toch niet jammer is dat met name de import van het Noorse gas buiten Nederland om dreigt te lopen. Zou een rechtstreekse import van dat gas in Nederland de positie van de Gasunie als gashandelaar niet aanzienlijk versterken? Welke mogelijkheden ziet de minister op dat punt nog?

Wat het boren in de Waddenzee betreft, memoreerde hij de beslissing daarover, genomen bij de discussie over de PKB Waddenzee, een discussie en besluitvorming die in alle zorgvuldigheid hebben plaatsgevonden. Het kan best zinvol zijn om een discussie over te doen, maar in dit geval had hij niet de indruk dat de zaak daarmee gediend zou zijn. Bovendien gaat het nog om proefboringen. Kan de minister nog de huidige stand van zaken schetsen?

Mocht toch worden overwogen om op besluiten terug te komen, dan zal de juridische positie wel erg zwak zijn en bovendien zeer in strijd met het beeld van een geloofwaardige en betrouwbare overheid, waar de VVD-fractie toch zeer aan hecht. Overigens zou de onzekerheid die daardoor toch zal ontstaat, niet ten goede komen aan de werkgelegenheid in met name de offshore waarvoor in dit huis zo vaak grote aandacht is gevraagd. Na een bezoek aan een boorplatform in de Waddenzee was in ieder geval de indruk van de VVD-fractie bevestigd dat er zeer zorgvuldig met het milieu wordt omgesprongen. Ook wees de heer Remkes op de gevolgen van een eventuele heroverweging van deze boringen voor de inkomsten van de Staat en daardoor ook voor de zo gewenste investeringen in technologie en infrastructuur. Vervolgens wees hij in dit verband op het zogenaamde kleineveldenbeleid dat in ieder geval door de VVD-fractie nog steeds van harte werd ondersteund.

De heer Remkes vroeg verder naar de inzet van de minister in de gesprekken over de gasrichtlijn. De minister gaat in zijn brief in op de positie van de Gasunie en de mogelijke scheiding van functies. In ieder geval voor de middellange termijn was de VVD-fractie ervan overtuigd dat niet tot functiescheiding zou moeten worden overgegaan. Uiteindelijk zullen Europese ontwikkelingen wat dit betreft doorslaggevend zijn.

De heer Remkes had twee elementen in de brief gemist. In de eerste plaats de effecten van bodemdaling. Wat is de verantwoordelijkheid van de Nederlandse overheid in dezen? Is er geen reden voor EZ om een zekere vangnetfunctie te vervullen, of is dat risico privaatrechtelijk afgedekt?

In de tweede plaats had hij gemist specifieke aandacht voor de positie van met name Noord-Nederland. Verdient het geen overweging om te bezien hoe de Noord-Nederlandse economie meer dan tot nu toe kan profiteren van het Nederlandse gasbeleid?

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA) verzocht het verslag van dit overleg op de agenda te plaatsen om dit onderwerp in een plenair debat te kunnen afronden.

De heer Lansink (CDA) vond het wel zeer ongebruikelijk om zoiets al direct te vragen en vroeg of mevrouw Witteveen niet eerst het verloop van dit overleg kon afwachten.

Het leek mevrouw Witteveen (PvdA) toch zinvol om de thans aan de orde zijnde notitie in een plenair debat af te ronden. Zij vond de voor dit overleg uitgetrokken tijd te kort om al haar vragen te stellen, laat staan door de minister te beantwoorden. Zij had mede daarom enkele vragen op papier gezet en verzocht de voorzitter om deze te laten verspreiden. De antwoorden op deze vragen kunnen dan een rol spelen bij het plenaire debat.

De heer Lansink (CDA) wees erop dat er bij de plenaire behandeling van verslagen van algemene overleggen een spreektijd geldt van slechts twee minuten, eigenlijk alleen maar bedoeld om een motie in te dienen. Hij vond het onjuist dat hier en op dit moment schriftelijke vragen worden voorgelegd waarvan de beantwoording nog een rol bij dat plenaire debat moet spelen. Hij was de mening toegedaan dat eerst het verloop van dit overleg moet worden afgewacht en dat daarna altijd nog kan worden gevraagd of het verslag op de Kameragenda kan worden geplaatst.

De voorzitter kon alleen maar vastgestelde procedures volgen en meende dat de heer Lansink wel voldoende duidelijk had gemaakt hoe die procedures zijn.

Mevrouw Witteveen (PvdA) zag niet in dat zij tegen welke procedure dan ook inging.

Ook de PvdA-fractie vond de brief niet meer dan een nadere toelichting op het beleid zoals dat is uiteengezet in de derde Energienota en vond het spijtig dat dit beleid, zoals was gevraagd in haar motie (24 525/22 232, nr. 7) niet in een breder perspectief is geplaatst, nl. met economische, maar ook ecologische en milieudoelstellingen. Een goed voorraadbeheer is voor de regering voldoende reden om vooralsnog door te gaan op een productieniveau van circa 80 miljard m3 per jaar. Wanneer zou het volgens de minister nuttig kunnen zijn om dat niveau te verlagen of ligt het in de bedoeling dat niveau tot 2020 te handhaven?

Ondanks haar indruk dat de opmerkingen over de gasvoorraad na afloop van deze planperiode niet helemaal met elkaar sporen, stelde zij het op prijs dat de bewindsman toch een blik in de toekomst werpt. Na eventuele verlenging van de exportcontracten na 2020 zou er nog een reserve zijn van ruim 400 miljard m3, overeenkomend met een binnenlands gebruik van circa tien jaar. Volgens de derde Energienota zullen tegen 2030 niet-fossiele energiebronnen in een substantieel deel van de energiebehoefte moeten voorzien. Des te eerder met export wordt gestopt des te langer kan Nederland toch toe met aardgas voor eigen gebruik en zal dan ook de omslag naar duurzame energie niet des te soepeler verlopen? Volgens de derde Energienota zal er in 2030 sprake moeten zijn van circa 40% duurzame energie en dan zou de periode tussen 2030 en 2040 kunnen worden overbrugd met de 60% aardas uit eigen bronnen en uit import. Of die omslag in die tijd werkelijk kan worden gemaakt, hangt mede af van het beleid dat nu wordt ingezet. Lijkt het de bewindsman geen aantrekkelijke gedachte om nu al een beleid uit te stippelen waarin het aardgas primair wordt ingezet voor eigen gebruik, opdat meer zekerheid bestaat dat Nederland voor de energievoorziening op termijn onafhankelijk blijft van politiek instabiele landen, zo ook een aantrekkelijke vestigingsplaats voor economische bedrijvigheid en dus werkgelegenheid wordt en bovendien in de volgende eeuw op een milieuvriendelijke wijze de omslag naar duurzame energie kan maken?

Over de positie van de Gasunie als handelaar zal nader gesproken moeten worden bij de behandeling van de Europese richtlijn terzake.

Mevrouw Witteveen ging vervolgens in op het belang dat de PvdA-fractie hecht aan de mogelijkheid dat de Kamer zelfstandig informatie vergaart, met name waar het gaat om het beheer van de belangrijkste bodemschat waarover Nederland beschikt. Gelet op het nationale belang van het aardgasbeleid, maar ook gelet op de complexiteit van de materie – veel onderling met elkaar verstrengelde belangen en ingewikkelde wetgeving – zou het goed zijn als de Kamer investeert in eigen deskundigheid om zo goed mogelijk een oordeel te kunnen vellen over het toekomstige aardgasbeleid. Zij zou daarbij gebruik kunnen maken van analyses van onafhankelijke instituten, zoals de Rekenkamer en het Rathenau-instituut, van het gewenste toekomstige beleid. Een daartoe strekkend voorstel had zij samen met enkele fracties ontwikkeld. Zij sprak haar waardering uit voor de meewerkende fracties, maar was toch ietwat teleurgesteld door de houding van de fractie van D66 die naderhand zodanige aarzelingen kreeg dat het voorstel niet meer op een Kamermeerderheid kan rekenen, maar wellicht kan dit algemeen overleg op dat punt nog een waardevolle functie vervullen. Om definitieve duidelijkheid te verkrijgen, overwoog zij in ieder geval om de Kamer hierover een uitspraak te vragen.

Het was bekend dat over verlenging van de exportcontracten onderhandelingen zouden worden gevoerd, maar gelet op de toelichting op de moties vond de PvdA-fractie het jammer dat daarover niet vooraf overleg met de Kamer is gepleegd. Waarom heeft hij dat niet gedaan? Is de bewindsman bereid de Kamer een brief te sturen over de criteria waaraan (verlenging van) de contracten moeten voldoen? Overigens was mevrouw Witteveen de mening toegedaan dat het eventuele waddengas bij verlenging van de contracten buiten beschouwing moet worden gelaten. Is de minister bereid dat aan de Gasunie voor te leggen? Afhankelijk van zijn reactie overwoog haar fractie ook over de te hanteren criteria en voorwaarden bij verlenging van exportcontracten een Kameruitspraak te vragen.

In antwoord op schriftelijke vragen laat de minister weten dat er wat hem betreft geen discussie meer behoeft plaats te vinden over boringen op de Waddenzee, o.a. omdat er geen nieuwe gegevens omtrent de gasvoorraad zijn. De PvdA-fractie betreed dat. De laatste gegevens over het verwachte gasaanbod zijn wel degelijk hoger dan die van de laatste jaren; zie ook het jaarverslag 1995 van de Gasunie, waaruit blijkt dat het totaal verwachte aanbod (reserves, futures en vastgelegde import) per 1 januari 1996 circa 2550 miljard m3 bedraagt, dus circa 195 miljard m3 meer dan volgens de daaraan voorafgaande langetermijnplanning. Deze hogere raming is ten dele gebaseerd op een herverdeling van de hoeveelheid winbaar gas uit bestaande velden en op nieuwe vondsten. Die hogere schatting vond mevrouw Witteveen temeer opvallend, omdat de jaren 1992–1995 een verlaging van circa 50 miljard m3 in het verwachte aanbod te zien gaven. De Gasunie erkent dat het feit dat het verwachte aanbod uit ontdekte velden in Nederland op het niveau van 1900 miljard m3 is gebleven als positief moet worden beschouwd. Volgens de minister geeft de ontwikkeling van de reserves geen aanleiding om de eerdere besluiten te heroverwegen, maar hij kan toch niet ontkennen dat het verwachte aanbod aanzienlijk is gestegen? Daarenboven zal er volgens de Gasunie over 25 jaar nog sprake zijn van een eindreserve van circa 420 miljard m3. Al met al was de conclusie van de PvdA-fractie dat het gas uit de Waddenzee de komende 25 jaar niet nodig zal zijn. Zij acht het daarom ook niet nodig om nu risico's te lopen met de gevolgen van proefboringen en mogelijke exploitatie in een internationaal erkend natuurgebied. Haars inziens zouden productiemaatschappijen vrijwillig moeten afzien van activiteiten in de Waddenzee, o.a. door ontwikkeling van alternatieven. Is de regering bereid daartoe overleg te voeren met Shell en Esso? De PvdA-fractie zal in ieder geval rechtstreeks een ecologisch appèl richten tot de oliemaatschappijen om de Waddenzee te ontzien!

De heer Lansink (CDA) memoreerde de behandeling van de derde Energienota afgelopen april waarin het gasbeleid in het kader van het nationale energiebeleid is bezien. Bij die gelegenheid had hij namens de CDA-fractie al instemming betuigd met het gevoerde en nog te voeren gasbeleid, inclusief de nieuwe makelaarsfunctie van de Gasunie. De gelukkig langzame, geleidelijke vermindering van de Nederlandse gasvoorraad, de nog beschikbare gasreserves en het behoud c.q. het uitbouwen van een strategische gaspositie nopen inderdaad tot een versterking van de plaats van Nederland in het internationale gasnetwerk. De uitbreiding van het aantal kleine velden doet aan die positie niets af, integendeel. De combinatie van de omvangrijke slochterenbel en de kleine velden dragen al vele jaren bij aan een zeer flexibele gasvoorziening. Er zou alleen maar moeten worden geprobeerd dat in de toekomst ook zo te houden.

Uit de tijdens de behandeling van de derde Energienota ingediende moties bleek dat de Kamer verschillend over het gasbeleid denkt, over de makelaarsfunctie van de Gasunie en in het bijzonder over de export van aardgas dat beter bestemd zou kunnen worden voor het eigen gebruik. De gemiddelde opbrengst zou dan, zij het op termijn, wellicht hoger kunnen uitpakken en het gas onder de Waddenzee zou niet gewonnen behoeven te worden. De bewindsman heeft aanvaarding van de moties toen en nu ook weer terecht ontraden. De bepleite functiescheiding bij de Gasunie doet inderdaad afbreuk aan dat in de ogen van de CDA-fractie succesvolle gasbeleid. Aan de in de notities van 16 september jl. aangedragen argumenten kon de heer Lansink dan ook weinig toevoegen. De bewindsman zet helder uiteen waarom en hoe de gasvoorraad duurzaam werd en wordt beheerd. Ook de positie van de Gasunie wordt weer eens goed uiteengezet, inclusief de noodzaak van een centrale plaats van de Gasunie in de infrastructuur en inclusief een stevig profiel van de Gasunie op de Europese markt. De heer Lansink kon alleen nog maar als argument bedenken de flexibiliteit van de nationale en internationale gasvoorziening. In dit licht bezien was hij benieuwd wat de opvatting van de bewindsman betekent voor de opstelling van de D66-fractie die immers de motie van mevrouw Witteveen op nr. 8 mede heeft ondertekend.

Hij wilde van deze gelegenheid gebruik maken om instemming te betuigen met een drietal zaken dat na het notaoverleg over de Derde Energienota voor hem in ieder geval al was afgehandeld. In de eerste plaats gaat dat om de verlenging van de exportcontracten met zes jaar, die overeenkomt met circa 240 miljard m3 aardgas, waarvoor hij toen al groen licht had gegeven. In de tweede plaats gaat het om de additionele import van gas, vooral van belang voor het voorraadbeheer, vooralsnog met een omvang van 120 miljard m3 aardgas. In de derde plaats gaat het om de gasvoorraden in de Waddenzee, met name de instemming met de proefboring en eventuele latere winning. Wat dit betreft, verwees de heer Lansink naar de desbetreffende PKB die met grote instemming door de Kamer is geaccepteerd, ook door de fractie van de PvdA.

Ook mevrouw Jorritsma-van Oosten (D66) sprak haar waardering uit voor deze notities, maar had nog wel een vraag over de moties, mede als gevolg waarvan deze notities het licht hebben gezien. Het ging daarbij ook om het ecologische perspectief. In de notities wordt heel duidelijk gemaakt dat gas toch een van de meest milieuvriendelijke van de fossiele brandstoffen is, maar zij miste wel de ecologische overwegingen die bij de besluitvorming van de bewindsman een rol hebben gespeeld.

De samenhang tussen het grote- en het kleineveldenbeleid is in de notities eveneens heel duidelijk geschetst.

In zijn reactie op met name de motie op nr. 8 stelt de minister dat de ondertekenaars van mening zijn dat er binnen de Gasunie sprake moet zijn van een functiescheiding. Dat nu is niet het geval. In de overwegingen wordt slechts gesproken over het bezien van de wenselijkheid of naar analogie van de elektriciteitssector een functiescheiding niet ook voor de gassector moet worden toegepast. In het dictum wordt de regering ook uitgenodigd om een nota uit te brengen waarin de rol van de Gasunie nader wordt uitgewerkt. De reactie van de bewindsman had mevrouw Jorritsma wel duidelijk gemaakt het verschil tussen de elektriciteits- en de gassector. Het commerciële deel van de elektriciteitsdistributiebedrijven – eigenlijk de franje – is afgesplitst en de in- en verkoop van elektriciteit is in feite de corebusiness, terwijl dat in de gassector anders ligt. Ook het commerciële deel behoort tot de corebusiness en in feite is daar geen sprake van die franje. Het belangrijkste argument vond zij wel dat het risicodragende deel van de activiteiten vrij klein is. Al met al was de D66-fractie ervan overtuigd dat een functiescheiding bij de Gasunie vooralsnog niet moet worden nagestreefd, maar zij zag wel graag dat de ontwikkelingen nauwgezet werden gevolgd.

Wat het net betreft, vroeg zij zich af of het juist is dat het huidige net niet geschikt is voor hoogcalorisch gas en dat, als de Gasunie meer gashandelaar wordt, het niet uitgesloten is dat er twee distributienetten moeten komen, een voor hoog- en een voor laagcalorisch gas.

Wat is overigens waar van de geruchten dat Rusland van plan is om in hoog tempo gas te dumpen op de Europese markt? Kan dat gevaar opleveren voor de Nederlandse marktpositie?

Mevrouw Augusteijn-Esser (D66) kon als lid van de klimaatcommissie het nut van eigen onderzoek van de Kamer zeker onderschrijven. In dat licht gezien vond zij het ook zinvol om betrokken te zijn bij de voorbereiding van een eventueel eigen onderzoek van de Kamer terzake van het voor Nederland zo belangrijke gasbeleid. Voor zo'n ongetwijfeld langdurig en kostbaar onderzoek bleek echter geen voldoende draagvlak te bestaan.

Bij de behandeling van de derde Energienota heeft de D66-fractie als uitgangspunt gehanteerd dat van heroverweging van de exploitatie van het Waddengas alleen sprake kan zijn als er zich nieuwe feiten voordoen en als dat binnen de contracten mogelijk zou zijn. Ook zij ziet de Waddenzee als een zeer uniek natuurgebied waar het risico wordt gelopen dat door boringen en winning een bodemdaling optreedt, waarvan de effecten overigens nog eens versterkt kunnen worden door de te verwachten zeespiegelstijging. Het valt dus niet te ontkennen dat het gebied bloot staat aan enkele dreigingen. Wat de ecologische gevolgen daarvan zullen zijn, valt niet met zekerheid te zeggen, maar er zijn wel enkele scenario's opgesteld.

Begin jaren zestig kregen de NAM en Elf Petroland toestemming tot winnen en een concessie voor onbepaalde tijd. In 1984 werden de plannen met instemming van de oliemaatschappijen voor tien jaar in de ijskast gezet. In 1994 willen de maatschappijen tot boring overgaan en probeert D66 nog via een motie jammer genoeg tevergeefs om dat moratorium te verlengen, maar geeft een Kamermeerderheid – overigens zonder D66 – toch toestemming. Tussen 1994 en 1996 wordt de PKB herzien en vastgesteld. Er mogen gedurende maximaal drie maanden in de winter en onder strenge randvoorwaarden zes proefboringen in zee plaatsvinden en in 1996 spreekt de rechtbank in Leeuwarden uit dat ten minste vier vergunningen moeten worden opgeschort totdat nadere informatie is verkregen. De D66-fractie heeft altijd op het standpunt gestaan dat er een betrouwbare overheid moet zijn en heeft zich dan ook altijd bij de uitvoering van democratisch genomen besluiten neergelegd, maar heeft anderzijds ook altijd geprobeerd om nieuwe gegevens te benutten om alsnog de door haar gewenste koers te kunnen inslaan. Daarom vroeg mevrouw Augusteijn de bewindsman dan ook heel dringend of die nieuwe gegevens er zijn. Zijn bij de futures bijvoorbeeld de voorkomens in de Waddenzee opgenomen? Zo ja, welke rol spelen die dan in het algemene beleid? Zijn de geprognotiseerde voorraden nog hetzelfde als in 1994 of zijn ze wezenlijk anders? Zo ja, op welke punten wijken ze af? Kan het Waddengas overigens niet «achter in de rij» worden geplaatst?

De heer Rabbae (GroenLinks) begreep dat de exportvergunning al is verleend en hij vroeg zich dan ook af waarom er pas nu over wordt gesproken. Wist de minister niet dat op zijn minst een deel van de Kamer twijfelde aan de wenselijkheid van gasexport? Had hij dat dan niet beter van te voren aan de Kamer kunnen meedelen, hoewel toegegeven moet worden dat de minister formeel gesproken natuurlijk regeert en de Kamer achteraf controleert?

Het gaat in dezen vooral om de belangen van de staat en om die van de Gasunie. De belangen van de staat bieden de mogelijkheid om de opbrengsten ervan aan te wenden voor toekomstige productieve investeringen, maar de minister hanteert ook andere argumenten. Met die opbrengsten kunnen de ondernemingen kleinere velden exploiteren, hetgeen belangrijk is voor de toekomstige energievoorziening. Is daarvoor juist niet de fiscale aftrek van winningskosten bedoeld? Een ander argument van de bewindsman is de situatie over zo'n 25 jaar, maar is het wel goed mogelijk om zo ver in de toekomst te kijken? Hoe zit het dan met de stelling in de begroting dat over zo'n 25 jaar slechts 10% van de energievoorziening zal bestaan uit duurzame energie? Hoe kan dan de in die tijd voorziene ombuiging naar duurzame energie worden ondervangen? Is het dan niet van belang om de aanwezige gasvoorraden te koesteren omdat gas immers de schoonste is van de fossiele brandstoffen? Voorts stelt de bewindsman dat als de contracten niet worden verlengd, de afnemers zich van de NAM en Gasunie zullen afkeren. Zij zullen dan moeten overstappen op hoogcalorisch gas en dan is het niet zo waarschijnlijk dat zij ooit nog het laagcalorische Nederlandse aardgas zullen willen. Dat zogenaamde nadeel kun je echter ook zien als een voordeel; die technische gebondenheid aan Nederland kan ook reden zijn om zich op Nederland te blijven richten.

Onlangs heeft de NAM in de Waddenzee een nieuw gasvoorkomen ontdekt. Als boringen en exploitatie van velden in de Waddenzee zoveel vragen oproept waarom worden dan tegelijkertijd exportcontracten verlengd?

De heer Rabbae memoreerde het verzoek van een groot deel van de Kamer om een wat bredere afweging dan alleen maar de financieel-economische. Die bredere afweging kon hij jammer genoeg niet terugvinden in de onderhavige notities. Zijn fractie kon zich dan ook niet met deze visie verenigen. Dat had wellicht anders gelegen als de opbrengst van de gasexport werd bestemd voor investeringen in duurzame energie, zodat de omstreeks 2025 voorziene overstap naar duurzame energie beter gewaarborgd zou zijn.

Regeren is ook vooruitzien. De heer Rabbae moest helaas constateren dat het vooruitzien onvoldoende tot zijn recht komt in deze notities waar het gaat om het stimuleren van duurzame energie.

Ten slotte vroeg hij nog een verduidelijking van een opmerking uit de notitie, nl. dat de totale afzet – interne consumptie plus export – circa 80 miljard m3 per jaar bedraagt. Hoe valt dat te rijmen met cijfers die in de begroting zijn opgenomen, waar sprake is van 92 miljard m3?

Volgens de heer Van Middelkoop (GPV) ging het in dezen om twee beslissingen die de minister inmiddels heeft genomen, nl. over de exportcontracten en de additionele import. Hij nam althans aan dat die contracten inmiddels zijn getekend en dat, als de Kamer het daar niet mee eens zou zijn en de zaak zou willen terugdraaien, de minister in ernstige problemen komt.

Ook over het duurzaam beheer van de aardgasvoorraden zijn de belangrijkste beslissingen allang genomen, waarbij te denken valt aan het door het vorige kabinet ingestelde FES (fonds economische structuurontwikkeling) en met name D66 heeft ervoor gezorgd dat het FES in het regeerakkoord aanzienlijk «groener» is gemaakt, hetgeen hij heeft toegejuicht.

De motie van mevrouw Witteveen is met deze notitie uitgevoerd. Nu is het aan de Kamer om te beoordelen of de nadere informatie voldoende is en of toch niet tot een scheiding van functies moet worden overgegaan. Op dit moment had de heer Van Middelkoop niet de neiging om zover te gaan, maar de argumenten die de minister aanvoert, vond hij niet zo sterk. «Het is niet verstandig», «het is altijd al zo geweest» en «in het buitenland is het ook zo», kon hij in gemoede niet echt overtuigend vinden. Hij was ervan overtuigd dat als de Gasunie zich meer richt op een commercieel ingestelde markt zij ongetwijfeld ook meer risico's zal lopen. Kan de bewindsman de eventuele risico's voor de staat inschatten? Als 50%-aandeelhouder van de Gasunie is zij natuurlijk ook politiek aansprakelijk voor het reilen en zeilen van de Gasunie, maar hoe zit het met de financiële aansprakelijkheid?

Voor de additionele import is met Gazprom een overeenkomst gesloten. Hoewel het een primaire verantwoordelijkheid voor Gazprom, i.c. Rusland is, vroeg hij zich toch af of bij dergelijke contracten ook voorwaarden worden gesteld aan de wijze waarop het aardgas wordt gewonnen en getransporteerd, met name gelet op het schadelijke methaan dat daarbij in Rusland blijkt vrij te komen.

Wat de proefboringen op de Waddenzee betreft, was de heer Van Middelkoop het van harte eens met de heer Remkes en de historische schets van de heer Lansink. Hier gold ook voor hem de betrouwbaarheid van de overheid. De stelling van de minister dat de suggestie dat een strategie zou kunnen worden ontwikkeld waardoor de Waddenzee de komende jaren kan worden ontzien niet realistisch is, vond hij wel interessant. Volgens hem was het geen kwestie van realisme, maar van politieke wil. Als de regering dat echt zou willen en bereid zou zijn daar financiële offers voor te brengen, dan zou dat wel degelijk mogelijk zijn. Voor alle duidelijkheid herhaalde hij nog dat hij dat zeker niet wil bepleiten.

De heer Van der Vlies (SGP) memoreerde dat in de derde Energienota stond vermeld dat het niet meer vanzelf spreekt dat de Gasunie voor 25 jaar gas voor de binnenlandse markt moet reserveren. Aangezien zijn fractie daar grote vraagtekens bij plaatste heeft zij tijdens het overleg over die nota een motie ingediend (24 525, 22 232, nr. 23) waarin werd uitgesproken dat de periode van 25 jaar reservering voor eigen gebruik op zijn minst gehandhaafd en het liefst verlengd zou moeten worden. Gelet op de toezegging van de minister dat hij met een vervolgnotitie zou komen, is die motie aangehouden.

Volgens de minister is het kleineveldenbeleid onderdeel van duurzaam voorraadbeheer. Volgens de heer Van der Vlies sloeg «duurzaam» in dit geval op de notitie dat het huidige gebruik niet ten koste mag gaan van de kansen van toekomstige generaties. In dat licht bezien vroeg hij zich af of het in de voorliggende notities uiteengezette gasbeleid ook in die zin duurzaam kan worden genoemd. Immers, de gasvoorraad wordt in vrij hoog tempo gebruikt en de tijdshorizon is slechts 25 jaar. De minister heeft goedkeuring verleend aan verlenging van de exportcontracten. Uiteraard is dat goed voor de schatkist, maar als de eindigheid van de voorraad onbetwist blijft, zal er later weer meer gas moeten worden geïmporteerd. De komende generaties krijgen daarvoor hoe dan ook toch de rekening gepresenteerd. Het argument dat de minister aandraagt, nl. dat een duurzaam voorraadbeheer gebaat is bij een voldoende afzet en dat in dat licht gezien de export van aardgas van essentieel belang is, klonk de heer Van der Vlies dan ook niet overtuigend in de oren. Waarom wijkt de minister af van het advies van de Algemene energieraad die het belang van een gegarandeerde termijn van 25 jaar nog eens onderstreept?

Rusland, Noorwegen en Engeland zullen de komende jaren grote hoeveelheden gas op de markt brengen, waarvan een prijsdrukkend effect mag worden verwacht. Brengt het Nederlandse gas dan niet veel meer op als het later, na 2020, in eigen land wordt gebruikt? Na 2020 zal op enig moment door schaarste aan olie en gas de prijs van fossiele brandstoffen immers toch weer gaan stijgen? Is de contante waarde van binnenlands verbruik op een later tijdstip, na 2030, echt lager dan de contante waarde van export in de komende jaren?

De nieuwe importen uit Rusland zijn in beginsel al door de regering goedgekeurd. Volgens de minister wordt daarmee een basis gelegd voor een duurzame relatie met Rusland op dit punt. De heer Van der Vlies hoopte dat natuurlijk wel, maar durfde er, gelet op de politieke situatie in dat land, maar niet al te veel op te gokken. Hij was er geen voorstander van om afhankelijkheid te creëren van Russisch gas.

Wat de Waddenzee betreft, spraken de SGP-fractie de begrippen «consistentie» en «betrouwbaarheid» ten zeerste aan. Uiteraard moeten de proefboringen en eventuele exploitatie inpasbaar zijn in het milieubeleid, want er is niet voor niets een PKB opgesteld. Bovendien wilde de heer Van der Vlies ten slotte niet onvermeld laten de innovatie van de technieken om het gas te winnen, waardoor de milieuschade zeer beperkt zou kunnen blijven. Als tegenover de effecten van bodeminklinking en zeespiegelstijging een restaurerend en conserverend overheidsbeleid wordt gevoerd, blijken de effecten op de desbetreffende locaties gelukkig ietwat mee te vallen!

Antwoord van de regering

De minister beschikte niet over fundamenteel nieuwe inzichten, c.q. gegevens die aanleiding zouden kunnen zijn om een beslissing en een inmiddels ingezet bestuurlijk traject zelfs te kunnen heroverwegen. Ieder jaar opnieuw worden de gasreserveposities bekeken. Per 1 januari 1996 was het beeld inderdaad positiever dan het jaar ervoor, maar waren de resterende reserves wel lager dan toen in 1994 het debat over de PKB-Waddenzee werd gevoerd. Overigens stond een heroverweging zijns inziens ook los van de precieze reservepositie. Ook is er geen sprake van nieuwe ontwikkelingen bij de olies. Het uiteindelijke besluit over de Waddenzee was een compromis dat uiterst moeizaam tot stand is gekomen. Het PKB-traject loopt, de vergunningaanvragen zijn ingediend vergezeld van een integrale MER, er wordt op dit moment geMERd en daarbij zal opnieuw specifiek naar de onderhavige gebieden worden gekeken en in een bredere samenhang naar de milieuaspecten die daarbij een rol spelen. In verschillende stadia is gelegenheid geweest voor inspraak. Naar aanleiding van de inspraak en het advies van de MER-commissie is een aanvullende MER verzocht. Die is uitgebracht en is eveneens in de inspraak gebracht. De MER-commissie en de planologische werkcommissie moeten nu adviseren, waarna rond de jaarwisseling de conceptbesluiten gepubliceerd zullen worden en ter inzage worden gelegd en waarop eveneens inspraak kan plaatsvinden. Naar verwachting zal de definitieve vergunningverlening in de loop van 1997 kunnen plaatsvinden. Na de politieke afweging in de Tweede Kamer heeft nog een afweging in de Eerste Kamer plaatsgevonden en is er een PKB vastgesteld waarop voldoende inspraakkansen zijn geboden. Het proces loopt en er zijn geen fundamenteel nieuwe gegevens op grond waarvan het zorgvuldig afgelopen bestuurlijke proces opnieuw ter discussie moet worden gesteld. Het schema van de aangetoonde gasvoorraden vanaf 1976 (zie bijlage) vertoont uiteraard fluctuaties, maar niet zodanig dat met redelijkheid kan worden gesteld dat er op dit moment sprake is van een trendbreuk. Natuurlijk wordt grote nadruk gelegd op de milieuaspecten en natuurlijk moet zeer zorgvuldig met dit buitengewoon kwetsbare gebied worden omgegaan, maar de bewindsman was de overtuiging toegedaan dat binnen de randvoorwaarden van het mogelijke met de uiterste zorgvuldigheid wordt optreden.

De zorgen over de effecten van een bodemdaling in de Waddenzee vond hij terecht, maar hij memoreerde het zogenaamde deskundigendebat dat de heer Tommel in 1993/1994 daarover heeft georganiseerd. Daaruit bleek dat met zandtransport de daling redelijk goed kon worden gecompenseerd.

Export van gas is buitengewoon lucratief en levert Nederland per jaar circa 6 mld. op. Hij zou die opbrengst niet graag missen, want die wordt voor het overgrote deel gestopt in het FES. Als gas veel later wordt geïmporteerd, mis je het substantiële contantewaardevoordeel. Daarbij komt nog dat de exportprijs hoger is dan de importprijs. Deze aspecten hebben ook een rol gespeeld bij het toestaan van proefboringen in de Waddenzee, ook al omdat er een goede productiestructuur tot stand is gekomen voor alle kleine velden. Als voor die kleine velden een moratorium in acht moet worden genomen, dan is het risico zeer groot dat in ieder geval een deel van de daar aanwezige infrastructuur verdwijnt, waardoor de vaste lasten van het ontwikkelen van nieuwe kleine velden zeer groot worden en er geen voordelen meer zijn te behalen uit de zogenaamde balansfunctie van het Groninger veld.

De stelling dat export kan worden weggestreept tegen winning van het Waddengas gaat wel voorbij aan de noodzaak van een consistent beleid, aan verkregen rechten en aan de besteding van de opbrengsten. De bewindsman gaf toe dat er weliswaar geen rechtstreekse relatie lijkt te zijn tussen de opbrengsten en duurzame energie, maar men moet zich toch wel realiseren dat er zeker geen 750 mln. voor additioneel energiebeleid zou zijn vrijgekomen als er geen FES was geweest dat in hoge mate wordt gevoed door aardgasexport. Als er extra middelen zijn en ook goede projecten op energiegebied, dan zal hij zeker proberen het FES daarvoor aan te spreken. De sterk energie-intensieve economische structuur is zeker gebaat bij een zo efficiënt mogelijke energievoorziening, waarbij verhoging van het aandeel duurzame energie niet uit het oog mag worden verloren omdat daardoor de afhankelijkheid van fossiele brandstof alleen maar kan afnemen. Overigens was hij geen voorstander van het oormerken van het FES. Er moeten voldoende middelen in het FES worden gestopt en op basis van politieke prioriteiten moeten verschillende mogelijkheden goed tegen elkaar worden afgewogen. Met anderen hoopte hij dat investeringen in een duurzame energievoorziening een hoge prioriteit krijgen.

Futures zijn nog niet aangetoond gas en dat geldt ook voor de Waddenzee. Het eventuele waddenzeegas is dus in de futures opgenomen en niet in de aangetoonde reserves.

Als uit de proefboringen blijkt dat er in de Waddenzee geen gas zit, of gas dat alleen tegen zeer hoge kosten kan worden gewonnen, dan nog zou een besluit over verlenging van exportcontracten niet anders zijn uitgevallen, want ook voorbij de planperiode is er nog sprake van een ruime reserve. Hieruit mag niet de conclusie worden getrokken dat dan ook kan worden afgezien van winning van het eventuele Waddengas want, zoals gezegd, dat staat er helemaal los van. Die beslissing is na uitvoerige discussies en zorgvuldige afwegingen genomen.

Bij zijn toestemming voor exportcontracten wil de bewindsman graag op de hoogte zijn van wat er op de markt gaande is, niet omdat daarvan zijn toestemming afhankelijk is, maar wel om zijn uiteindelijke politieke verantwoordelijkheid ten aanzien van de Gasunie te kunnen uitoefenen. In het openbaar wilde hij niet ingaan op de commerciële afwegingen. Overigens wilde hij nog wel opmerken dat hij niet is afgeweken van de gebruikelijke procedure en dat hij zich niet kon herinneren dat hij de Kamer ooit de toezegging had gedaan dat hij vooraf de Kamer zou consulteren. Desgevraagd antwoordde hij dat hij de Kamer ook niet kon informeren over de commerciële condities, omdat dat toch echt een zaak is die hem en de Gasunie regardeert.

Op dit moment importeren de Gasunie zo'n 5 miljard m3 en de SEP 2 miljard m3 Noors gas per jaar. De Gasunie wilde meer importeren, maar de Noren willen meer rechtstreeks naar de klanten leveren. Wellicht kan de Gasunie in de toekomst, als dat netwerk en de markt zich verder hebben ontwikkeld de Gasunie ook voor de Noren nog een functie vervullen. Dat zal mede afhangen van de sterkte van haar functie op de Europese markt.

De Gasrichtlijn is op dit moment in Brussel in behandeling. De lidstaten hebben al in 1994 hun standpunten daarover voorgelegd. Thans stelt het Ierse voorzitterschap een eerste concept op van een compromis. Zolang er voortgang wordt geboekt is het in principe denkbaar dat onder Nederlands voorzitterschap overeenstemming op hoofdlijnen kan worden bereikt. Het gaat daarbij om o.a. toegang tot de gasnetten op basis van negociated third party access, het aspect van de non-discriminatoire nettoegang, kostentransparantie en voorts over de opvatting dat een scheiding van activiteiten niet altijd nodig is. Gelukkig ondervindt Nederland tot nu toe vrij veel bijval van de opvattingen die het daar inbrengt.

In de nieuwe mijnwet, die medio 1997 zal worden voorgelegd, zal nader worden ingegaan op de aansprakelijkheid voor o.a. bodemdaling. Het gaat in ieder geval in de richting van risicoaansprakelijkheid.

De enige regio waarvoor in de voorzienbare toekomst nog echt regionaal beleid zal worden gevoerd is wel het noorden en wel via ISP, IPR en de structuurfondsen van Brussel. Bovendien profiteert het noorden van de werkgelegenheidseffecten en de opbrengsten van de OZB. Sinds jaar en dag bestaat nog de zogenaamde noordenkorting op gasprijzen. Als men overigens van mening is dat meer nationale middelen aan het noorden moeten worden besteed – waar die middelen vandaan komen, maakt in feite niets uit – dan moet daarover een politieke discussie worden gevoerd. De bewindsman kon zich heel goede argumenten voorstellen om daartoe over te gaan.

Hij had met grote instemming de opmerking van de heer Lansink gehoord dat flexibiliteit van groot belang is voor de voorzieningszekerheid van Nederland en het buitenland. Met name door het Groninger gasveld speelt Nederland een buitengewoon belangrijke rol in de energievoorziening. van geheel Europa. In de toekomst hopelijk nog steeds. Er is nu eenmaal sprake van een grotere flexibiliteit dan bij Noors of Russisch aardgas. Hij vond het ook te beperkt om alleen maar rekening te houden met de voorzieningszekerheid voor Nederland. Europa zal in de toekomst, zeker zolang er nog niet zoveel duurzame energie is, voorzien moeten worden van aardgas, toch de schoonste van de fossiele brandstoffen. Er is nog geen zicht op hoeveel gas zich in Rusland bevindt, maar door dergelijke importcontracten met Rusland speelt Nederland niet alleen een belangrijke rol in een goede energievoorziening van Europa maar verdient daar bovendien nog geld mee.

De bewindsman kon niet voorspellen hoe lang nog zal worden uitgegaan van een productieniveau van 80 miljard m3. Zolang kleine velden met succes tot ontwikkeling kunnen worden gebracht – hetgeen zijns inziens zeker tot 2005 het geval zal zijn – zal wel van dat niveau kunnen worden uitgegaan. Hij nam zich voor om daarover in de toekomst in het zogenaamde energiebericht te rapporteren.

Het argument dat Rusland zo'n instabiel land is, kon zijns inziens ook voor een andere redenering worden gebruikt. Eén van de redenen van het initiatief van de voormalige premier Lubbers voor een energy charter was toch om die instabiliteit weg te nemen, in ieder geval te verkleinen door het genereren van inkomsten uit energiewinning.

De ecologische dimensie komt bij het gasbeleid zowel aan de orde bij het verbruik, in het bijzonder de besparing daarop, als bij de winning. Gas is de schoonste fossiele brandstof. Zolang niet kan worden vertrouwd op een volledig duurzame energievoorziening, zou aardgasgebruik, mits efficiënt toegepast, moeten worden toegejuicht. Winning van aardgas is omgeven door zeer strenge milieu- en veiligheidseisen. Algemeen wordt erkend dat Nederland daarin vooroploopt. Voorts zijn er milieuconvenanten met de oliemaatschappijen gesloten. Probleem is vaak dat boven gasvoorkomens soms sprake is van een gevoelig milieu, zoals in de Waddenzee. In dergelijke gevallen wordt zoveel mogelijk geprobeerd dat milieu te ontzien en in de Waddenzee is daarom gekozen voor het tangentiaal boren. In de Waddenzee zullen dus niet permanent booractiviteiten plaatsvinden. Het gaat om zes kortdurende exploratieboringen en eventuele winning zal vervolgens geschieden vanuit de vaste wal of de Noordzee. Gaswinning is onmogelijk zonder externe effecten, maar met de huidige kennis wordt maximaal geïnvesteerd in een zo ecologisch verantwoord mogelijke winning.

De bewindsman merkte voorts op dat er landelijk gezien al twee netten zijn; een laag- en een hoogcalorisch net die eigendom zijn van de Gasunie. Uitwisseling is mogelijk van hoog naar laag. Het zal niet zo simpel zijn voor derden om ook een leidingennet aan te leggen, want dat zal worden getoetst aan zeer strakke planologische eisen. De kosten daarvan zullen bovendien zo hoog zijn dat men zich wel tweemaal zal bedenken.

Hij was niet zo bevreesd voor het dumpen van gas vanuit Rusland. Door de transportkosten is het al vrij duur gas en als de prijs dan daalt, zal er vrijwel niets aan verdiend kunnen worden. Overigens zal Rusland voor dumping een veel grotere leidingcapaciteit nodig hebben dan het nu beschikbaar heeft. Tot nu toe gedragen de Russen zich in ieder geval als een strategische partner die meer denkt aan de langere termijn.

Er is voor gekozen om de zogenaamde offshorevelden in aanmerking te laten komen voor de Vreugdenhil-Vermeendregeling. Die vrije afschrijving stimuleert het ontwikkelen van kleine velden, maar de Kamer moet daarover nog een beslissing nemen. Uit de vergunningaanvragen blijkt dat een dergelijke regeling heel positief zal uitwerken.

Gevraagd naar de relatie tussen de 92 miljard m3 export en de 80 miljard m3 gaf de minister aan dat die 80 miljard m3 richtsnoer is voor de Nederlandse gasproductie bij de gemiddelde temperatuur en economische ontwikkeling. De 92 miljard m3 is de afzet van aardgas in 1996 en die is inclusief een import van 4 miljard m3 uit Noorwegen. Het verschil tussen de 80 en de 88 is ontstaan door de koude winter en de hogere economische groei dan werd verwacht.

Hij gaf de heer Van Middelkoop toe dat de door hem geciteerde argumenten inderdaad niet alle even sterk zijn, maar hij had ook nog andere argumenten aangedragen. Zo zou de internationale handel in gas integraal onderdeel van de Gasunie moeten zijn met het oog op de voorzieningszekerheid op langer termijn. Dat concurrenten van de Gasunie zich niet opsplitsen is wel degelijk relevant voor het level playing field, want dat is toch mede bepalend voor de onderhandelingspositie. Naarmate de markt verandert zal ook de structuur en de positie van de Gasunie anders kunnen worden, maar het is nog te vroeg om daarover nu al expliciete uitspraken te doen.

De financiële verantwoordelijkheid van de staat gaat, uitgaande van normaal zorgvuldig gedrag, niet verder dan die van een gewone aandeelhouder, maar politiek gezien gaat die verantwoordelijkheid natuurlijk verder.

Er kunnen uiteraard geen eisen worden gesteld aan Rusland waar het gaat om de wijze waarop aldaar gas wordt gewonnen. De onderhavige deal zal echter wel de samenwerking tussen Gasunie en Gazprom verdiepen en verbreden, ook wat betreft de engineering, waardoor Rusland gemakkelijker de beschikking kan krijgen over schonere winningstechnieken. Gasunie heeft al eens een onderzoek gedaan naar de integriteit van het Russische gassysteem, met name om gaslekken te voorkomen. De bewindsman verwachtte dat naarmate Gazprom meer geld gaat verdienen en ziet wat de kosten zijn van lekkages en wat de gevolgen daarvan zijn voor het milieu, het ook veel beter aanspreekbaar zal zijn om tot verbetering te komen.

Ten slotte stelde de bewindsman dat hij zeker niet ingaat tegen het advies van de AER dat een periode van 25 jaar moet worden gehandhaafd. Wel was hij de mening toegedaan dat die verplichting niet meer exclusief op de Gasunie rust. Ook andere partijen kunnen daar een rol bij spelen. Als andere Nederlandse afnemers gas importeren, hoeft daarvoor geen gas meer te worden gereserveerd. In het voorzieningsbeleid voor de toekomst blijft die 25 jaar uitgangspunt.

Nadere gedachtewisseling

Mevrouw Witteveen (PvdA) was er nog niet geheel van overtuigd dat het beleid dat de minister voorstaat wel de beste manier is om een goed aardgasbeleid voor de verre toekomst gestalte te geven, zowel voor de schatkist als voor de ecologie.

Waar het gaat om de proefboringen in de Waddenzee betreurde zij het dat de minister zelfs niet bereid was om in overleg – over contractbreuk had zij niet gesproken – te treden met de maatschappijen om hen ervan te overtuigen dat het gas daar nog maar even moet blijven.

Zij had voorts de indruk dat met twee maten wordt gemeten. De export wordt wel bezien in het kader van de totale voorraad – reserves, futures en import – maar dat mag niet worden betrokken bij eventuele winning van het gas uit de Waddenzee. Zij was wel degelijk van mening dat er sprake is van een echt nieuwe situatie.

Ook vroeg zij zich af of met deze winning nu wel de meest structurele werkgelegenheid werd gecreëerd.

Zij kon niet anders dan tot de conclusie komen dat het paard achter de wagen wordt gespannen. Er wordt een prachtig natuurgebied op het spel gezet om met de opbrengsten andere duurzame projecten te financieren. De PvdA-fractie vond het in ieder geval van belang om een signaal af te geven dat exploitatie van het waddengas bepaald geen vanzelfsprekendheid is, mede gelet op de grote investeringen die de oliemaatschappijen moeten doen.

De heer Rabbae (GroenLinks) had een reactie van de minister gemist op zijn opmerking over de ombuiging naar duurzame energie in het jaar 2025.

De opbrengsten van aardgas worden in het FES gestopt en afhankelijk van de politieke prioriteiten kunnen middelen worden besteed, maar had hij overigens goed begrepen dat de prioriteit van duurzame energie nog een open vraag is voor dit kabinet?

Mevrouw Augusteijn (D66) was het ermee eens dat de besteding van het FES zo langzamerhand inderdaad enigszins is vergroend, maar gelukkig komen ook uit andere bronnen steeds meer middelen beschikbaar voor natuur- en milieubeleid. Met de onlangs gevoteerde 750 mln. voor het CO2-beleid was haar fractie in ieder geval zeer verheugd.

Zij vond het jammer dat er ook nu niet voldoende argumenten waren om terug te komen op het democratisch genomen besluit inzake het waddengas. Het was haar fractie veel waard geweest als dat wel zo was geweest, maar nu restte haar niets anders dan een betrouwbare partner te zijn en te blijven. Mochten er zich gelegenheden voordoen om gesprekken te voeren met maatschappijen zal dat zeker niet moeten worden nagelaten, maar zij had niet de illusie dat hen dat op andere gedachten zal brengen.

De heer Lansink (CDA) onderstreepte nogmaals de door de minister geschetste beleidslijn en was ervan overtuigd dat steun daarvoor de Waddenzee meer ten goede zal komen dan menigeen lijkt te denken.

Ook de heer Van Middelkoop (GPV) sprak zijn steun voor het beleid uit en herhaalde dat als de politieke wil er is ook zonder nieuwe feiten op een besluit kan worden teruggekomen, maar dan moeten betrokkenen ook de consequenties aanvaarden.

De heer Van der Vlies (SGP) zal de komende jaarverslagen van de Gasunie, de energieberichten en de debatten die daarover zullen worden gevoerd nauwlettend volgen waar het gaat om de voorzieningszekerheid voor een periode van 25 jaar. Helemaal gerust was hij er nog niet in alle opzichten op. De prognoses zijn weliswaar onderbouwd, maar de werkelijkheid heeft men niet in alle opzichten in de hand. Natuurlijk was hij ervoor om te proberen de instabiliteit van Rusland positief te beïnvloeden, maar garanties daarvoor zijn toch niet te geven. In die context mag er best Europees en zelfs mondiaal worden gedacht, maar als overheid heb je toch ook een verplichting ten opzichte van het eigen land.

Het argument dat er een prachtig natuurgebied op het spel wordt gezet kwam de minister in het licht van de stellingname van de PvdA-fractie ten tijde van de formele beslissing daarover onbegrijpelijk over. Toen is immers namens die fractie onder meer gezegd dat er sprake is van een evenwicht tussen verkregen rechten en wensen om natuurwaarden te ontzien en is verbazing uitgesproken over de suggestie dat met de maatschappijen nog eens over een verlenging van het moratorium met vijf jaar zou moeten worden gesproken. Uit de huidige opstelling van de PvdA-fractie kon hij alleen maar de conclusie trekken dat zij ervan overtuigd is geraakt dat de NAM minder zorgvuldig met de Waddenzee omspringt dan twee jaar geleden kon worden voorzien.

Mevrouw Witteveen (PvdA) ontkende dat. Alleen op basis van de cijfers was haars inziens de vraag gerechtvaardigd of het wel zo nodig is om dit internationaal erkende natuurgebied in gevaar te brengen. Overigens was zo'n twee jaar geleden ook een argument de mogelijke financiële claims van de oliemaatschappijen. Inmiddels is het besef doorgedrongen dat milieu soms geld oplevert, maar vaak geld kost en misschien moeten die eventuele claims dan nu maar eens in de overwegingen worden meegenomen.

De minister was niet van plan om ook maar enigszins aan claims te denken omdat hij ook geen enkele reden ziet om een dergelijk gesprek met de oliemaatschappijen aan te gaan.

Iedere deskundige, zelfs de criticasters uit de milieubeweging, vindt een doelstelling van 10% duurzame energie in het jaar 2020 een ambitieuze doelstelling. Wel hoor je soms de verwachting dat zo omstreeks het jaar 2050 het aandeel duurzame energie op 50% kan zijn gekomen. Gasvoorraden kunnen ongebruikt blijven als de velden niet meer geëxploreerd kunnen worden, bijvoorbeeld omdat dat te duur wordt. Als de exploratie van bepaalde velden nu wordt gestopt en bijvoorbeeld over zo'n tien jaar wordt geprobeerd er alsnog gas uit te halen, dan zouden de kosten daarvan wel eens prohibitief kunnen blijken te zijn. In dat licht moet ook de opmerking worden gezien dat er geen sprake zou mogen zijn van ongebruikte gasvoorraden.

Formeel gesproken heeft de heer Van Middelkoop gelijk dat altijd terug kan worden gekomen op beslissingen, maar dat zou in dit geval wel heel drastische consequenties hebben. In theorie is het dus mogelijk, maar de praktijk is, zoals altijd, anders.

Ten slotte merkte de bewindsman nog op dat de Gasunie – afgezien van de eerder gememoreerde impost van SEP – tot nu toe de enige partij is die gas importeert en derhalve tot nu toe ook moest zorgen voor die voorzieningszekerheid voor 25 jaar. Als andere partijen op enige schaal ook gas gaan importeren, moet daarmee ook rekening worden gehouden. Hij herhaalde overigens dat daarover regelmatig in het energiebericht zal worden gerapporteerd.

De voorzitter van de commissie,

H. Vos

De griffier van de commissie,

Tielens-Tripels

BIJLAGE

Ontwikkeling gasreserves (mld. m3)

19762477
19772397
19782359
19792271
19802327
19812251
19822174
19832117
19842080
19852035
19861994
19871955
19881910
19891877
19901865
19912113
19922086
19932061
19942010
19951997
19961952

Bovengenoemde cijfers zijn exclusief de categorie «futures». Voor 1996 is hieraan een volume van 350 mld. m3 toegekend.


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van Erp (VVD), ondervoorzitter, Mateman (CDA), Blaauw (VVD), Van der Vlies (SGP), H. Vos (PvdA), voorzitter, Van Gelder (PvdA), Smits (CDA), Ter Veer (D66), De Jong (CDA), Leers (CDA), Van der Hoeven (CDA), Remkes (VVD), Van Wingerden (AOV), Rabbae (GroenLinks), Jorritsma-van Oosten (D66), De Koning (D66), Voûte-Droste (VVD), Hessing (VVD), Vreeman (PvdA), Zonneveld (CD), Van Dijke (RPF), Van der Ploeg (PvdA), Van Zuijlen (PvdA), Van Walsem (D66) en Houda (PvdA).

Plv. leden: Passtoors (VVD), Ten Hoopen (CDA), Van Rey (VVD), Van Middelkoop (GPV), Woltjer (PvdA), Sterk (PvdA), Van Rooy (CDA), Ybema (D66), Wolters (CDA), Lansink (CDA), Terpstra (CDA), Weisglas (VVD), Meijer (groep-Nijpels), M. B. Vos (GroenLinks), Bakker (D66), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Verbugt (VVD), Klein Molekamp (VVD), Witteveen-Hevinga (PvdA), Poppe (SP), Leerkes (Unie 55+), Verspaget (PvdA), Adelmund (PvdA), Jeekel (D66) en Crone (PvdA).

Naar boven