24 887
Maatschappelijke positie en de functie van het gezin

nr. 2
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 14 maart 1997

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1 heeft op 29 januari 1997 overleg gevoerd met staatssecretaris Terpstra van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en minister Melkert van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de brief van 18 september 1996 inzake de maatschappelijke positie en de functie van het gezin (24 887, nr. 1).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

Het stemde mevrouw Doelman-Pel (CDA) tot tevredenheid dat het kabinet met name op verzoek van haar fractie met deze notitie is gekomen. Het is een goede zaak dat elk ministerie zijn eigen verantwoordelijkheid heeft voor aspecten van gezinsbeleid, maar niet duidelijk is welke bewindspersoon met name op dat gezinsbeleid en de coördinatie ervan kan worden aangesproken.

Zij was het eens met de drie beleidsterreinen waaraan volgens de notitie speciale aandacht moet worden besteed; het voorwaardenscheppende beleid, het ondersteunende beleid en, zeker waar kinderen in problemen komen of zijn, waar nodig ingrijpen in de gezinssituatie.

Zij sloot zich aan bij de brede definitie van gezin, omdat die ook recht doet aan allerlei samenlevingsverbanden waarbij het uiteindelijk gaat om het welbevinden van zowel volwassenen als kinderen. Wel vond zij het spijtig dat de notitie eigenlijk alleen maar ingaat op al ingezet beleid.

Met het kabinet was zij van mening dat de overheid een zorgplicht heeft voor de zwakkere gezinnen, maar hoe het beleid daarop wordt gericht, wordt niet echt duidelijk. Allerlei factoren kunnen ertoe bijdragen dat een gezin zwak is of weinig kansen heeft, zoals werkloosheid en inkomen, waarbij de wijzigingen in de bijstand en de kinderbijslag blijkens de signalen een belangrijke rol spelen, vooral bij gezinnen met opgroeiende kinderen.

Hoewel zij niet de indruk wilde wekken dat alle allochtone gezinnen zwakke gezinnen zijn, juichte zij de specifieke aandacht daarvoor toe, omdat deze toch vaak worden geconfronteerd met een spanningsveld tussen de eigen cultuur en de wens om zich in te burgeren. In dat verband leek het haar van belang om gebruik te maken van de kennis en ervaring van de vele sterke allochtone gezinnen ter ondersteuning van de zwakkere allochtone gezinnen.

De CDA-fractie was het ermee eens dat er sprake is van vele medeopvoeders, ook in de niet directe omgeving, zoals media en de videobranche die toch een grote invloed uitoefenen op kinderen en dus ook op het gezin. Is de bewindsvrouwe van mening dat de overheid daar voldoende grip op heeft?

Een belangrijke medeopvoeder is en blijft toch de school en het is dan ook van belang dat ouders bij de school betrokken worden. Daarin moeten zij een herkenning kunnen vinden van de eigen normen en waarden en daarvan zou vrij eenvoudig opvoedingsondersteuning, dus ook laagdrempelig, moeten kunnen worden verkregen. In de notitie wordt dan ook node gemist aandacht voor het schoolmaatschappelijk werk dat zo'n goede rol zou kunnen vervullen bij de meer gerichte opvoedingsondersteuning.

Mevrouw Doelman was blij met de erkenning dat voor sommige mensen een heel arbeidsgerichte leerweg nodig is, maar krijgen degenen die dat nodig hebben daarna dan ook echte kansen?

In de sfeer van het delen van zorg en arbeid is inmiddels al veel op de rails gezet en de CDA-fractie wachtte met spanning op de desbetreffende notitie waarin ook mogelijkheden zullen zijn opgenomen om terug te treden van de arbeidsmarkt bij een gedeelde zorg voor de kinderen. Dat is ook van belang in het kader van het emancipatiebeleid.

Vooral in geval van langdurige werkloosheid komen mensen vaak in een isolement, een situatie waarin het nog moeilijker wordt om een goede invulling te geven aan de opvoedings- en ondersteuningstaak. Bovendien bestaat het risico dat kinderen door een gebrek aan inkomen kansen worden onthouden. Maatschappelijke participatie van jeugd is van groot belang en mag niet in gevaar komen door een gebrek aan inkomen. Daaraan zou grote aandacht moeten worden besteed in het minimumbeleid en in het kader van het preventieve jeugdbeleid en het welzijnsbeleid.

Ook bij gedeelde zorg zal er voldoende kinderopvang beschikbaar moeten blijven. Aangezien het daar de laatste jaren nogal stil over is gebleven leek het mevrouw Doelman van belang er nog eens een toekomstgericht debat aan te wijden en om daarbij ook te kijken naar de gastouderprojecten omdat zich daar blijkbaar nogal eens fiscale problemen voordoen. Desgevraagd erkende zij dat het rapport van het wetenschappelijk instituut van het CDA, de verzwegen keuze, ervoor pleit om de informele opvang wat meer te faciliteren, maar dat rapport maakt onderdeel uit van de discussie die binnen haar partij wordt gevoerd. In dit huis baseert de CDA-fractie zich op het verkiezingsprogramma en de standpunten die tot nu toe door haar zijn ingenomen. Inderdaad wordt steeds meer gebruik gemaakt van informele opvang, maar de overheid heeft daar geen grip op en kan dus ook niet de kwaliteit beïnvloeden. Maar waar de overheid faciliteert, heeft zij ook een verantwoordelijkheid voor de kwaliteit. Eveneens desgevraagd merkte mevrouw Doelman op dat haar fractievoorzitter bij het in ontvangst nemen van dat rapport sprak over een van de twee betekenissen van «individualisering» en wel het «ikke, ikke». Wat dit betreft, achtte zij het duidelijk dat haar fractie zich alleen maar kon vinden in de andere betekenis, nl. als mogelijkheid om jezelf met al je talenten en gaven te ontwikkelen en dat kan haars inziens alleen maar als je dat samen met een ander of anderen doet! En daarbij spelen gezinnen als samenlevingsverband een belangrijke rol.

Kort geleden is over het curatieve jeugdbeleid nog uitvoerig met de regering van gedachten gewisseld en het deed mevrouw Doelman deugd dat de raden voor de kinderbescherming en bestrijding van kindermishandeling steeds meer geïntegreerd worden, waardoor meldingen beter kunnen worden opgepakt.

Zij vond het eveneens verheugend dat wordt vastgesteld dat het met veel gezinnen en kinderen in de samenleving heel goed gaat, maar het is zaak dat zo te houden. De overheid moet niet alleen iets doen als iets fout gaat, maar moet er ook voor zorgen dat iets wat goed gaat goed blijft gaan. Het belang van preventief te werk te gaan wordt vooral duidelijk waar het gaat om de criminaliteitsbestrijding. Gelet op het krantenbericht van hedenmorgen zal het duidelijk zijn dat preventie van vooral jeugdcriminaliteit een belangrijk aandachtspunt dient te zijn.

De ontwikkelingen staan niet stil en het leek mevrouw Doelman daarom goed als regelmatig over het gezinsbeleid van gedachten werd gewisseld en met belangstelling keek zij uit naar het desbetreffende rapport van het SCP.

Desgevraagd merkte zij ten slotte nog op in haar bijdrage al impliciet te zijn ingegaan op enkele suggesties van het WI van het CDA, zoals zorgloon, opvoedgeld, enz. Opvoedingsondersteuning is geen nieuw idee en zou alleen maar kunnen worden uitgebreid. Zij heeft zich altijd voorstander getoond van de deling van zorg en arbeid en in dat kader zijn door haar fracties al verschillende malen suggesties gedaan en is verwezen naar situaties in het buitenland. Ook is meermalen gesproken over de mogelijkheid van zorgverlof en over de vraag of dat alleen maar zou moeten worden beperkt tot gevallen waarin sprake is van zorg voor kinderen. In het rapport wordt ervoor gepleit om af te zien van het splitsingsstelsel, iets waarin zij nooit iets heeft gezien. In dit verband memoreerde zij overigens de motie in het eind van de tachtiger jaren waarin werd gevraagd om een onderzoek naar de mogelijkheden om de voetoverheveling om te zetten in middelen voor de zorg voor kinderen. Dat is toen niet doorgegaan omdat afschaffing van de voetoverheveling grote inkomenseffecten zou hebben voor met name de minima, maar de suggestie in het rapport van het WI van het CDA van een zorgloon voor degenen die bijvoorbeeld vrijwilligerswerk doen, zou op zich wel op haar steun kunnen rekenen.

Over het door het WI gesuggereerde opvoedgeld had de CDA-fractie nog geen standpunt ingenomen. Wellicht zou, net als in Duitsland, beter kunnen worden gekozen voor een inkomensafhankelijke kinderbijdrage als een van de partners de arbeidsmarkt verlaat om de zorg voor kinderen op zich te nemen.

De heer Middel (PvdA) hechtte eraan erop te wijzen dat de standpunten van de CDA-fractie bij recente discussies, zoals over het ouderschapsverlof en over de wettelijke verplichting tot deeltijdarbeid, toch niet echt blijk geven van een positieve visie op en houding ten opzichte van het gezin. Volgens de CDA-fractie zijn deze onderwerpen een verantwoordelijkheid voor de sociale partners, maar de geschiedenis heeft intussen wel geleerd dat als sociale partners, met name werkgevers en werknemers, iets moeten regelen werknemers bij dit soort onderwerpen vaak het onderspit moeten delven en dat het dus nodig is dat de wetgever er zich mee gaat bemoeien. Dat wordt min of meer ook wel in het rapport van het WI van het CDA bepleit, maar als puntje bij paaltje komt en er beleid moet worden uitgestippeld, maakt de CDA-fractie vaak weer zo'n omtrekkende beweging.

Dit alles neemt niet weg dat ook de PvdA-fractie het een goede zaak vindt dat deze discussie over het gezin wordt gevoerd, maar de notitie is nog wel ontoereikend. Dat de discussie over het gezin eigenlijk nu pas op het politieke niveau is getild, komt waarschijnlijk omdat het gezin op zich zo'n onduidelijke plaats in het beleid heeft. Het gezinsbeleid is in feite ondergebracht op het ministerie van VWS op de afdeling algemeen sociaal beleid, terwijl veel aspecten die betrekking hebben op het gezin toch meer te maken hebben met het beleidsterrein van de minister van SZW, zoals de relatie tussen arbeid en zorg en het inkomensbeleid. Wat de PvdA-fractie betreft, zou deze minister dan ook bij uitstek behoren te worden aangewezen als coördinator van het gezinsbeleid.

Voor de heer Middel was het niet zo belangrijk hoe het gezin wordt gedefinieerd, maar belangrijker om het eens te worden over de functies die aan een gezin moeten worden toegedicht en de belangrijkste daarvan is toch de opvoeding van kinderen. Iedereen moet de vorm van het samenlevingsverband maar zelf kiezen, maar de overheid moet ervoor zorgen dat er faciliteiten worden geboden die iedereen, in welke leefvorm dan ook, gelijke kansen bieden op een redelijk gelukkig leven. De notitie op zich zou hij meer willen typeren als een «moetje», als iets waarom de fractievoorzitter van het CDA heeft gevraagd, maar waarop hij niet echt zit te wachten. Hij had liever gezien dat het kabinet zelf met een notitie was gekomen, want het gaat inderdaad om een zeer belangrijk onderwerp; zo'n 80% van de burgers voedt kinderen op of is dat van plan. Het is dan aan de overheid om de keuzevrijheid van mensen te faciliteren en om zich vooral te richten op het ondersteunen bij de opvoeding en het bescherming bieden aan kinderen. Het is van belang dat de jonge generatie op een goede manier kan opgroeien. Juist daarom moet de overheid zich bezighouden met de infrastructuur van de opvoeding, zoals zij zich ook bezighoudt met de infrastructuur van de economie. Het uitgangspunt van het kabinet is dat de meeste ouders heel wel in staat zijn om hun kinderen op te voeden, maar niemand kan dat in een vacuüm; daar zijn geld, tijd en allerlei andere voorzieningen voor nodig. Er zijn gezinnen met te weinig geld, er zijn gezinnen met te weinig tijd – maar die hebben vaak wel voldoende geld – en de voorzieningen zijn niet voor iedereen gelijk toegankelijk. Dat de overheid zich daarmee bemoeit, is zeer terecht en die overheidsbemoeienis zou dan ook uit de taboesfeer moeten worden gehaald, want die is zeker niet direct te beschouwen als aantasting van de privacy.

Uit de notitie bleek de heer Middel niet een echte visie van het kabinet. Als mensen kiezen voor een rol als opvoeder, kiezen zij daarmee voor een bestaan dat niet op henzelf is gericht en dan mag van de overheid toch wel meer worden verwacht dan de rituele opmerking dat het gezin een onvervangbare rol vervult en een overzichtje van maatregelen die op deelterreinen genomen worden. Er zijn zoveel afgebakende terreinen waarop gezinsbeleid wordt gevoerd, zoals onderwijsbeleid en jeugdbeleid, maar daartussen liggen toch ook veel aspecten die met gezin en kinderen te maken hebben en een overall visie op dat alles bevat de notitie niet.

In de notitie wordt de 85/15-verdeling nogal benadrukt, maar die verdeling op zich zegt niet veel. Waarom geen verdere differentiatie aangebracht? Doet die 85% van de gezinnen het allemaal even goed, hebben zij allen hetzelfde nodig? Hangen de kansen voor kinderen niet erg af van de financiële mogelijkheden van de ouders? Zou daaraan met name geen aandacht moeten worden besteed in een notitie als de onderhavige? Hetzelfde geldt overigens voor de 15% van de gezinnen die het niet zo goed blijkt te doen. Ligt dat alleen aan de capaciteiten van de opvoeders of bijvoorbeeld ook aan slechte woonomstandigheden of gebrek aan werk? Het is een paradox dat in de notitie allereerst wordt geconstateerd dat de diversiteit is toegenomen, maar vervolgens ervan wordt uitgegaan dat er maar twee soorten gezinnen zijn, de goede en de slechte! Het gezinsbeleid mocht naar de mening van de PvdA-fractie niet blijven steken in een onverdeelde bewondering voor het «heilige» gezin, want steeds meer wordt ook de trieste werkelijkheid in veel gezinnen duidelijker, zoals verwaarlozing en kindermishandeling. Het is een goede zaak dat dit steeds meer uit de taboesfeer wordt gehaald, maar inmiddels is wel gebleken dat de randen van het gezinsleven soms nachtzwart zijn. De overheid mag daarvoor niet weglopen en moet dan ook grote aandacht besteden aan de ook juridische bescherming van kinderen, ook in gezinssituaties. Moet uit de constatering dat slechts 20% van de vermoedens van kindermishandeling worden gemeld niet de conclusie worden getrokken dat daarop veel actiever beleid moet worden gericht?

De twee pijlers van het gezinsbeleid betreffen enerzijds de infrastructuur voor opvoeding, waarbij ook de relatie zorg en arbeid een belangrijke rol speelt en anderzijds de bescherming van kinderen. Beide pijlers moeten in het beleid voldoende aandacht krijgen. Als dan bepaalde zaken worden gesignaleerd, hetzij in de sfeer van het onderwijs, hetzij in de sfeer van het buurtwerk e.d., moeten er instrumenten zijn om in te grijpen, bij te sturen en te helpen. Erkend moet toch worden dat dat op dit moment nog te weinig gebeurt en de heer Middel zou dan ook graag zien dat alle voorzieningen die er nu al zijn beter met elkaar zouden samenwerken.

Ten slotte zag hij graag dat degenen die de zorg voor kinderen op zich hebben genomen meer betrokken worden bij het beleid, zowel als informant als partners in het gehele proces. Hoe wil de regering dat bereiken?

De heer Rosenmöller (GroenLinks) waardeerde het op zich dat met name door toedoen van de fractievoorzitter van het CDA het gezin hoog op de politieke agenda is gekomen. De op basis daarvan voorgelegde notitie bevat zijns inziens toch enkele tekortkomingen. Zij is eigenlijk alleen maar een beschrijving van beleidsvoornemens die al in andere nota's zijn vermeld, vervolgens is er te weinig sprake van een integrale visie achter de op zich voor een groot deel bekende en ook wel sympathieke voorstellen en ten slotte ontbreekt het aan het trekken van consequenties, met andere woorden aan concrete maatregelen. In tegenstelling daarmee heeft het rapport van het WI van het CDA een heel helder uitgewerkte visie op het gezin die gelukkig niet kan worden afgedaan met de typering van een ouderwetse en traditionele opvatting. Wellicht dat het kabinet daar nog wat van kan leren en met een wat meer inhoudelijk document over het gezin kan komen.

De in de notitie gekozen definitie van het gezin onderschreef hij, ook al omdat die met name de opvoedingstaak raakt die toch in het gezin moet worden uitgevoerd. Het is een goede zaak dat de vorm van het gezin heel verschillend wordt gedacht, maar dan is het wel vreemd om nog steeds te moeten constateren dat het huwen van homo- of lesbische ouderparen met kinderen nog steeds niet mogelijk is. Naar de mening van de fractie van GroenLinks zou sociaal ouderschap ook juridisch ouderschap moeten zijn.

De heer Rosenmöller was het ermee eens dat kinderen het beste af zijn als zij opgroeien binnen het inderdaad onvervangbare verband van het gezin in de moderne betekenis van het woord, maar ongeacht alle waarden die het gezin kunnen worden toegedicht, het gezin is zijns inziens niet per definitie een instituut met een positieve betekenis; in veel gevallen gaat het goed, maar helaas in te veel gevallen niet en in sommige slecht of zelfs dramatisch slecht. Met name de laatste situatie geeft de overheid de legitimatie om zich met het gezin als instituut te bemoeien. Zou het geen aanbeveling verdienen om onderwijsgevenden wat meer te trainen op het waarnemen van verborgen leed bij kinderen dat vaak voortvloeit uit de gezinssituatie? Moeten zij niet over instrumenten beschikken om daadwerkelijk iets met die vermoedens te doen? In dat verband vroeg hij ook nog aandacht voor de wachtlijsten in bijvoorbeeld blijf-van-mijn-lijfhuizen. Dat er niet meer geld beschikbaar komt voor maatschappelijke opvang lijkt zo logisch voort te vloeien uit datgene wat in de nota wordt beschreven, maar kan de staatssecretaris toch iets meer inzicht verschaffen in de bestaande wachtlijsten en zeggen wat zij daaraan denkt te doen?

Natuurlijk is de school de spil, op zijn minst een spil in de opvoeding van kinderen. Heel vaak gaat dat ook goed, maar wellicht mag in dat verband specifieke aandacht worden gevraagd voor kinderen met een leerachterstand waarin allochtone kinderen toch oververtegenwoordigd zijn? Wat dat betreft, verwees de heer Rosenmöller naar de suggesties van zijn fractiegenoot Rabbae om ouders en vluchtelingen in te schakelen om met name de taalachterstand weg te werken en voor bijvoorbeeld moeilijk opvoedbare Marokkaanse jongeren «internaten» op te richten.

In de periode d'Ancona is er veel in de sfeer van de kinderopvang totstandgekomen, maar het belangrijke knelpunt is nog blijven liggen, nl. de opvang van de tien- tot zestienjarigen. Hoe zit het met de stimuleringsregeling die ten tijde van de begrotingsbehandeling SZW is gevraagd?

Op het terrein van de opvoedingsondersteuning valt nog heel wat te doen. Veelal maken ouders van de consultatiebureaus gebruik als hun kinderen nog niet ouder dan vier jaar zijn. Het zou dan van belang zijn als deze bureaus werden toegerust met specifieke deskundigheid om opvoedingsproblemen met ouders te bespreken.

De heer Rosenmöller stelde het op prijs dat in het rapport van het WI van het CDA grote aandacht wordt besteed aan de relatie tussen arbeid en zorg. In veel gezinnen immers beleven mannen en vrouwen samen de verantwoordelijkheid om zowel inkomsten uit arbeid te genereren als kinderen op te voeden. Dat vraagt van de overheid een scala aan arrangementen om die beleving te ondersteunen. De minister van SZW heeft op dat punt al enkele instrumenten op de rails gezet en in de loop van dit jaar nog een notitie daarover toegezegd, maar wat dit betreft speelt de sociale positie van de gezinnen toch een zeer belangrijke rol. Er wordt vrijwel geen en in ieder geval te weinig aandacht besteed aan gezinnen die aan de onderkant zitten, die voortdurend geconfronteerd worden met een gebrek aan inkomen. De coördinatie van het gezinsbeleid zou daarom een sterker raakvlak met dat thema moeten hebben.

Met andere fracties wil ook de fractie van GroenLinks graag verder denken over de vraag hoe het verder moet, bijvoorbeeld waar het gaat om thema's als zorgloon. Zij gelooft meer in de weg van herverdeling en armoedebestrijding dan van «opvoedloon», maar waar dit aspect door met name het CDA op de agenda is gekomen, verdient dat toch een nadere overdenking.

De heer Cherribi (VVD) was de staatssecretaris niet alleen erkentelijk voor deze notitie, maar vooral voor de duidelijke keuze die zij daarin heeft gemaakt voor een moderne gezinspolitiek. De combinatie van maatregelen op vele beleidsterreinen vormt wel degelijk een gezinsbeleid. Hij kon zich eveneens goed vinden in de gekozen plaatsbepaling van het gezin. De VVD-fractie was met andere fracties de mening toegedaan dat het gezin de bindende factor is voor de samenleving. Het is daarom van vitaal belang dat het overheidsbeleid voldoende ruimte schept voor het goed kunnen functioneren van het gezin.

Hij was verheugd over de inclusieve definitie van het gezin waarmee een plaats wordt gegeven aan alle leefverbanden waarbinnen kinderen opgroeien, maar hij vroeg zich wel af, of deze moderne definitie spoort met de definities van het gezin die in het familierecht worden gehanteerd. Zijn met andere woorden de maatschappelijke en de juridische vormgeving wel op elkaar afgestemd? In dat verband kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het vraagstuk van echtscheiding in allochtone gezinnen. Sommige in Nederland uitgesproken scheidingen worden in het land van herkomst niet erkend. Tot nu toe zijn dat er zo'n 2000. Ook levert eenzijdige verstoting door de man in het land van herkomst vaak een rechtsongelijkheid voor de vrouw op, hetgeen funest kan zijn voor een stabiele ontwikkeling van de achterblijvende vrouw en de rechtspositie van de kinderen. Je zou je kunnen voorstellen dat de rechter de man een bereidheidsverklaring vraagt dat hij ook in het land van herkomst scheiding zal aanvragen.

Die eenzijdige erkenning van echtscheiding kan meer ongewenste gevolgen hebben dan alleen de principieel slechtere positie van de vrouw en haar kinderen, maar ook een mogelijk misbruik van voorzieningen, zoals twee uitkeringen, twee huursubsidies, e.d. zonder dat er feitelijke echtscheiding heeft plaatsgevonden. Naast schijnhuwelijken vroeg de VVD-fractie ook aandacht voor het nieuwe fenomeen van schijnscheidingen. Daaraan is onder meer in sommige radioprogramma's aandacht besteed. Daarbij zijn wel enkele cijfers genoemd, maar die moeten nog worden gecontroleerd. Voor alle duidelijkheid voegde de heer Cherribi er nog aan toe dat hij zeker niet de indruk wil wekken dat in alle gevallen waarin de scheiding in het land van herkomst niet wordt erkend dan wel wordt aangevraagd er ook sprake is van misbruik van voorzieningen.

De VVD-fractie kon zich vinden in de overheidstaken met betrekking tot het gezin die in de notitie worden opgesomd: het scheppen van voorwaarden, ondersteuning en begeleiding, juridisch ingrijpen daar waar de rechten van het kind in het gedrang komen. De maatschappelijke ondersteuning van het gezin komt eerst, het juridisch ingrijpen pas in laatste instantie. Terecht zet de notitie de verantwoordelijkheid van de opvoeders op de eerste plaats, hoewel ook andere actoren rondom het gezin een rol spelen, zoals leeftijdsgenoten, onderwijs, hulpverlening, sportverenigingen, enz.

Ook de VVD-fractie hechtte aan een evenwicht tussen zorg en arbeid als hoofdonderdeel van het emancipatiebeleid, en onderstreepte het belang van deeltijdwerk en uitbreiding van geboorte-, ouderschaps- en zorgverlof.

Ook hechtte zij grote waarde aan een vroege opvang en ondersteuning van kwetsbare gezinnen, zoals eenoudergezinnen die vaak onder een grote emotionele en sociale belasting leven, gezinnen in een ongunstige sociaal-economische positie en/of die de greep op de opvoeding van hun kinderen kwijtraken. Kan de staatssecretaris er bijvoorbeeld voor zorgen dat het netwerk van consultatiebureaus wordt ingeschakeld bij de signalering van kinderen en ouders met opvoedingsproblemen?

Onder de kwetsbare gezinnen bevinden zich ook veel allochtone gezinnen waarin de greep van de ouders op de opvoeding van hun kinderen zoek is. De hulpverleners en scholen weten vader en moeder vaak niet te bereiken. Is het geen goed idee om mensen uit de eigen gemeenschap als tussenpersonen in te schakelen om de opvoeders wel te bereiken? Dat zal mede een bijdrage kunnen leveren aan de emancipatie van de volgende generatie.

De VVD-fractie pleitte ervoor dat gemeenten gezinnen die in de knel komen meer helpen via de bijzondere bijstand, want van deze regeling wordt nog te weinig gebruik gemaakt. Dergelijke gezinnen zouden ook kunnen worden geholpen met gereduceerde tarieven voor lidmaatschappen van sportclubs, muziekverenigingen, enz.

Zij onderschreef eveneens het pleidooi van de Koninklijke Nederlandse academie voor de wetenschappen voor meer aandacht voor de gezinssociologie. Gezinnen hebben immers niet alleen geld nodig, maar bijvoorbeeld ook kennis. Bovendien is meer kennis gewenst om strategische doelstellingen te kunnen bereiken ter verbetering van de positie van het gezin, om de omringende zorg van het gezin te kunnen versterken en om het gezin als oase van geborgenheid te laten gedijen. In dit verband zou bijvoorbeeld ook meer aandacht kunnen worden besteed aan de inzet van vrouwenstudies op het gebied van zorg en arbeid. Zij was het eens met de onderzoeksopdracht aan het SCP en zag die zelfs graag nog wat aangevuld met de cumulatieve effecten van gezinsbeleid van de overheid.

De heer Cherribi was voorts van mening dat meer onderzoek gewenst is naar de achtergronden van geweld tegen kinderen. Met name de laatste maanden wordt men opgeschrikt door berichten over ouders die hun kinderen zelfs van het leven beroven. Van de oorzaken daarvan is nog te weinig bekend. Daarom was hij ook blij met de meldpunten op Internet van kindermishandeling. Ook leek hem meer aandacht gewenst voor kinderen die geboren worden uit gemengde huwelijken; inmiddels zijn er al meer dan zo'n 70 000 gemengde gezinnen en er zijn aanwijzingen dat kinderen uit deze gezinnen kampen met specifieke opvoedingsproblemen.

Met het kabinet kiest de VVD-fractie voor een nuchtere visie op het gezin waarbij de zelfstandigheid en ontplooiing van de gezinsleden centraal staan. Dat houdt dan ook in veel aandacht voor emancipatie en de positie van het kind binnen het gezin, uitgangspunten die zij voldoende in de notitie terugvindt.

Ook de heer Rouvoet (RPF) sprak waardering uit voor het feit dat er nu dan een notitie over het gezinsbeleid ligt en dat er aandacht is voor de plaats van het gezin in de samenleving. Hij vond het een goede zaak dat er een afweging wordt gemaakt tussen de primaire verantwoordelijkheid van de ouders voor de opvoeding en daarnaast de taak, de betrokkenheid, van de overheid die op enkele punten ook enigszins wordt ingevuld. Met anderen betreurde hij het dat de notitie meer beschrijvend is en niet echt nieuwe voornemens bevat.

Met mevrouw Doelman zou hij graag vernemen wie nu de echte coördinator voor het gezinsbeleid is. Het is prettig dat de minister kan worden aangesproken op sociale aspecten, maar waar het gaat om jeugdhulpverlening, onderwijs, enz. zal dat toch primair de staatssecretaris raken. Heeft zij het overigens als een nadeel ervaren dat zij op een aantal terreinen die in de notitie worden besproken zij niet de eerste en enige verantwoordelijke is en zou ook zij niet meer voelen voor een aparte gezinsminister? Het tegenargument dat het kabinet in de notitie noemt, nl. dat in omringende landen niet gelijk wordt gedacht over wat nu tot de taken van een dergelijke minister zouden moeten behoren, vond hij in ieder geval niet doorslaggevend, ook al niet omdat de notitie voor die taakafbakening goede handvatten biedt.

In de Van Dale en de WP encyclopedie wordt het gezin beschreven als een sociale groep of een eenheid van een gehuwde man en vrouw al dan niet met kinderen, maar in deze notitie staat een veel bredere definitie, nl. elk leefverband van een of meer volwassenen die verantwoordelijkheid dragen voor de verzorging en opvoeding van een of meer kinderen. Zijns inziens leidt deze brede definitie tot een inflatie van het begrip «gezin» en hij vraagt zich voorts af in hoeverre deze definitie aansluit bij de diverse relevante internationale verdragen, zoals het BUPO-verdrag, het verdrag inzake de rechten van het kind, enz. Desgevraagd verklaarde hij dat zijn fractie de klassieke omschrijving van het begrip «gezin» blijft hanteren, hetgeen niet wil zeggen dat de overheid dan geen bemoeienis heeft met alleenstaanden, ongehuwden, kinderloze echtparen, maar dan niet in het kader van het gezinsbeleid. Ook als er sprake is van onvolledige gezinnen, gezinnen waarin een van de ouders is weggevallen, hetzij door overlijden, hetzij door echtscheiding, blijft er sprake van overheidsbemoeienis.

De RPF-fractie had in de notitie node een visie gemist op de plaats en functie van het gezin, terwijl de titel van de notitie doet vermoeden dat zo'n visie wordt geboden. Er zijn allerlei trends en beleidsdoelstellingen, zoals flexibilisering, versoepeling echtscheidingsrecht, individualisering, emancipatie, economische verzelfstandiging, tweeverdienerschap, die op gespannen voet kunnen komen te staan met een gezond gezinsbeleid en ook met de keuzevrijheid van betrokkenen om hun verzorgings- en opvoedingstaken in te vullen en over elkaar te verdelen. Dat zijn geen trends die zomaar opkomen, maar die vaak bewust worden nagestreefd. Aan elke doelstelling zitten positieve en negatieve aspecten, maar de notitie geeft zich te weinig rekenschap van de negatieve. Wat dit betreft kan worden verwezen naar een artikel in Trouw van hedenmorgen van CNV-voorzitter Westerlaken met als titel «armetierig gezinsbeleid kabinet», waarin hij zich afvraagt welke waarde de samenleving hecht aan de zorg voor kinderen en erop wijst dat kinderen zijn gebaat bij regelmaat en een veilige omgeving. Of je er nu voor of tegen bent, maar wat betekent bijvoorbeeld flexibilisering van de arbeid voor het gezin en de eerder genoemde keuzevrijheid? Jammer dat na de goede woorden over het gezin in het begin van de notitie in het vervolg ervan zo terloops enkele ontwikkelingen worden genoemd die daar haaks op staan. De RPF-fractie zag graag het belang van een gezond gezinsbeleid als randvoorwaarde voor de wijze waarop economie en samenleving worden ingericht.

De heer Rouvoet had in de notitie ook node specifieke aandacht, met name in financiële zin, voor grote gezinnen gemist.

Bij alle mooie woorden over het gezinsbeleid passen toch heel moeilijk de vele discussies over eventuele aantasting van het minimumloon. Die zijn zijns inziens strijdig met de verantwoordelijkheid van de overheid om mensen in staat te stellen ook financieel een gezin te onderhouden.

Kan een nadere toelichting worden gegeven op hetgeen op blz. 4 staat, nl. dat overheidsingrijpen niet alleen een kwestie is van bescherming van zwakkeren, maar op langere termijn ook van belang is voor het behoud van de welvaart? Zou dat niet tot de wonderlijke conclusie kunnen leiden dat de overheid op basis van het algemene welvaartspeil zou kunnen ingrijpen in verantwoordelijkheden van ouders en gezinnen?

Criteria voor overheidsingrijpen vond ook hij moeilijk te geven, maar in de notitie worden ze zijns inziens toch tamelijk willekeurig gekozen. Op blz. 5 worden enkele voorbeelden genoemd, maar er zijn wel meer voorbeelden te geven waarvan meer kabinetten hebben gezegd daar buiten te willen blijven, zonder dat de heer Rouvoet daar een goede reden voor zag, zoals leeftijdsgrenzen houseparty's, pornografie en aidsvoorlichting. In dat kader was hij ook verbaasd onderaan blz. 7 te lezen dat dit kabinet zich ook als taak stelt het doorbreken van traditionele opvattingen van de rollen die mannen en vrouwen behoren te spelen. Hoe verhoudt zich dat tot de geponeerde vrijheid van inrichting van het gezins- en het privéleven? Als opvattingen veranderen, behoort de overheid zich alleen te beperken tot de vraag of dat al dan niet moet leiden tot bijstelling van beleid.

Waar het gaat om opvoedingsondersteuning zou zijn fractie graag meer terughoudendheid betracht willen zien. Consultatiebureaus horen daar van oudsher bij, maar er wordt nu wel heel gemakkelijk van alles tot die ondersteuning gerekend en ook dat verdraagt zich slecht met de eerder genoemde vrijheid.

Hij was het ermee eens dat het onderkennen van problemen in de gezinssituatie uiterst moeilijk is, zoals gevallen van incest. In dat licht gezien ondersteunde hij wel campagnes om dergelijke problemen uit de taboesfeer te halen, maar dan wel tot op zekere hoogte. Kan in dit verband nog iets worden gezegd aan steunverlening aan kindertelefoons?

Mevrouw Van Vliet (D66) memoreerde dat het gezin ook in deze tijd nog steeds zeer positief wordt benaderd en dat onderzoek en cijfers van het CBS aangeven dat 85% van de jeugdigen opgroeien bij twee (on)gehuwde samenlevende mensen. Ook zeggen de meeste jongeren dat zij later in die vorm zouden willen leven. Daaruit blijkt wel dat de verschuivingen in de opvattingen over het gezin eigenlijk helemaal niet zo groot zijn als wel eens wordt gesuggereerd. Als men van mening is dat de burger in beginsel zelf verantwoordelijk is voor de ontwikkeling in de gezinssfeer is het de vraag of er wel zo'n behoefte bestaat aan een departementsoverschrijdende notitie over de maatschappelijke positie en functie van het gezin. Dat neemt niet weg dat ook de D66-fractie het van belang vindt dat de discussie over het gezin weer op de agenda is gezet, ook al omdat in de maatschappij een duidelijke behoefte aan zo'n discussie blijkt te bestaan. Aan zo'n brede notitie had zij niet zozeer behoefte. Haars inziens was het gezinsbeleid te vinden op de terreinen van arbeid en inkomen, volkshuisvesting, onderwijs, minderheden, justitie, enz., enz. In onderlinge samenhang en wisselwerking met het maatschappelijke klimaat moet dan worden gezien waar en hoe ouders hun kinderen goed beschermd en veilig kunnen opvoeden. Daarom is coördinatie van al die beleidsterreinen weliswaar van belang, maar nog geen reden om een specifieke gezinsbewindsman aan te wijzen. Uitgangspunt moet zijn dat het op elk beleidsterrein van belang is om aandacht te besteden aan gezinsbeleid.

Zij was het voorts met de notitie eens dat de kernfuncties van het gezin – bescherming en opvoeding van kinderen met zoveel mogelijk ontplooiingsmogelijkheden – centraal moeten staan. De notitie geeft al aan dat het vrijwel onmogelijk is om zo'n heel gezinsministerie te formeren, want hoewel zij omvangrijk is, zij is toch niet compleet. Er wordt onder andere in aangegeven dat de taak van de overheid onder meer omvat het scheppen van voorwaarden voor de kernfuncties, het ondersteunen en begeleiden van gezinnen en eventueel actief ingrijpen als de belangen van het kind geschaad worden. Tegelijkertijd wordt weliswaar zijdelings erkend dat er expliciet aandacht zou moeten bestaan voor allochtone gezinnen, omdat daartoe een harde maatschappelijke noodzaak blijkt. Ten dele zal dat wel juist zijn, maar kan dan ook expliciet worden aangegeven op welke terreinen daaraan nog iets extra's kan worden gedaan? Er zijn al veel goede projecten op dat terrein, maar in het onderwijs zouden bijvoorbeeld ook nog meer mensen kunnen worden ingeschakeld met eenzelfde culturele achtergrond.

Wat zij node bij de taakopsomming van de overheid heeft gemist zijn de arbeid-zorgcombinaties, naschoolse opvang en jeugdgezondheidszorg en consultatiebureaus. Uit een recent onderzoek van de emancipatieraad is duidelijk geworden dat de keuze voor het krijgen van kinderen met name wordt uitgesteld door de problematische combinatie van ouderschap en betaald werk. De gemiddelde leeftijd voor de eerste zwangerschap ligt op 28,6 jaar, maar een kwart van de vrouwen krijgt pas kinderen na het 30e levensjaar. Dat vraagt toch zeker aandacht, want dat heeft niet alleen grote invloed op de gezondheid maar ook op de maatschappij. Naar de mening van de D66-fractie zou ook die arbeid-zorgcombinatie hoger op de agenda moeten komen met name in het kader van het gezinsbeleid. Is de staatssecretaris bereid deze kwestie in het kabinet aan de orde te stellen? Staat de conclusie uit dat onderzoek niet in schril contrast met de opvatting dat in het gezin niet alleen de kinderen zich moeten kunnen ontplooien, maar ook de ouders? Er wordt veel gedaan op het punt van het ouderschapsverlof, maar ten dele blijft dat toch onbetaald verlof. In de notitie over kwaliteit van arbeid en zorg worden heel goede verlofregelingen aangegeven, maar het advies van de Stichting van de arbeid is nog steeds niet ontvangen. Hoe zit het met het advies over het rapport van de emancipatieraad «met zorg naar nieuwe zekerheid»?

De D66-fractie was van mening dat het kabinet en het bedrijfsleven en wellicht ook nog de Kamer, tekortschieten bij het aanpassen van het beleid aan veranderingen die zich in de maatschappij voordoen. Ondertussen vinden veel ouders dat zij tekortschieten in de combinatie van goed voor de kinderen zorgen en van goed je werk verrichten. Dat roept vaak stress op die ook problemen in gezinnen veroorzaakt en dat raakt bijna de geestelijke gezondheidszorg. Erkend moet in ieder geval worden dat dit grote problemen kan oproepen, hetgeen in deze notitie niet wordt gedaan.

Tijdens de begrotingsbehandeling was door de D66-fractie gezegd dat de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te veel op de sociale partners steunt en dat het mede daarom toch wel angstig stil is op het front van de arbeid-zorgcombinaties. De minister heeft aangegeven dat hij het zelf ook te lang vindt duren, maar in het kader van het gezinsbeleid zijn goede combinaties toch onontbeerlijk? Als de sociale partners er niet uitkomen, moet er dan zo langzamerhand toch niet aan wettelijke regelingen worden gedacht?

Bij de begrotingsbehandeling is ook een motie over de naschoolse kinderopvang aangenomen waarin wordt gevraagd om het tekort aan opvang voor kinderen tussen veertien en zestien jaar te inventariseren en te bezien of al dan niet een stimuleringsmaatregel wenselijk is. Hoe staat het met de uitvoering? De D66-fractie zou graag zien dat naschoolse opvang totstandkwam in samenwerking tussen verschillende organisaties die zich met jeugd bezighouden, want niet alles mag op het bordje van het onderwijs worden gelegd. Hoe staat het overigens met de evaluatie van de gedecentraliseerde kinderopvang? Uit het veld blijven geluiden komen dat het aantal plaatsen afneemt en dat kan toch niet de bedoeling zijn?

Ook in dit verband wilde mevrouw Van Vliet aandacht schenken aan de gastouderbemiddelingsbureaus die ten onder dreigen te gaan aan BTW- en loonbelastingheffingen. Gaat het niet wat ver om een dergelijk instituut dat toch een belangrijke rol speelt in het kader van het gezinsbeleid door dergelijke belastingmaatregelen ten onder te laten gaan?

Zijn de bewindslieden bereid om in het kabinet het zorgkostenforfait nog harder te bevechten? Dat zal voor veel mensen de kinderopvang in welke vorm dan ook bereikbaarder maken.

Zij wilde haar ogen niet sluiten voor het feit dat er in een deel van de gezinnen problemen zijn. Het kabinet geeft aan in te grijpen als deze problemen ertoe leiden dat rechten en veiligheid van kinderen in gevaar komen. Dat is een goede zaak, maar dat neemt niet weg dat het beter is om al een rol te spelen in het kader van de preventie, want voorkomen blijft altijd beter dan genezen, zeker als daarmee kan worden bereikt dat gezinnen intact blijven. Daarom zou bijvoorbeeld opvoedingsondersteuning verder en nader moeten worden uitgewerkt en zouden de jeugdgezondheidszorg en de consultatiebureaus daarbij een belangrijke rol moeten spelen, met name waar het gaat om vroegtijdige signalering. Zij was enigszins teleurgesteld over de weinige aandacht die daaraan in de notitie is besteed. Er komt een notitie over de kwaliteit van de jeugdgezondheidszorg, maar ongeacht de uitkomsten daarvan zou zij nu al de erkenning willen krijgen dat dit aspect van de jeugdgezondheidszorg meer aandacht verdient en dat de consultatiebureaus en de jeugdgezondheidszorg meer handvatten moeten worden geboden om die vroegtijdige signalering beter te kunnen uitvoeren.

De fractie van D66 was van mening dat de onderhavige notitie in ieder geval op één punt succes heeft geboekt en wel waar het gaat om de definitie van het gezin die haars inziens heel goed past bij de huidige tijd. Het is een definitie waarin velen zich kunnen vinden. Als het gezin wordt gezien als elk leefverband met een of meer volwassenen die verantwoordelijkheid dragen voor de verzorging en opvoeding van een of meer kinderen, is zij ervan overtuigd dat het gezin ook in de komende jaren stevige wortels in de maatschappij zal houden.

De heer Meijer (groep-Nijpels) vond de vrij algemeen onderschreven ruime omschrijving van het gezin toch niet ruim genoeg. Voor hem is een gezin ook onderdeel van een familie als deel van de sociale gemeenschap. In vele publicaties worden grootouders ook belangrijke rollen toebedeeld. Over het algemeen hebben kinderen en hun grootouders een vriendschappelijke relatie. Hoewel die relatie kan worden beïnvloed door de tussenliggende generatie blijkt uit onderzoek dat de verhouding grootouder-kleinkind de op een na belangrijkste emotionele band is voor het kind. Het Nederlands interdisciplinair demografisch instituut heeft in onderzoek vastgesteld dat slechts 8% van de ouderen wekelijks contact met hun kleinkinderen hebben. Dat grootouders hun kleinkinderen belangrijk vinden is bekend, maar omgekeerd mag ook worden vastgesteld dat de relatie met grootouders door kleinkinderen heel vaak als positief wordt ervaren. Grootouders kunnen hun kleinkinderen de onvoorwaardelijke liefde en acceptatie geven die de ouders, gezien hun verantwoordelijkheden en misschien ook door eigen problemen, niet altijd kunnen geven. Het gevoel gewenst te zijn is een belangrijke voorwaarde voor de ontwikkeling van het kind en de bevordering van zijn zelfrespect.

In de literatuur komt de rol van de grootouders bij echtscheiding en andere problemen binnen het gezin positief naar voren. Vooral de grootmoeder aan moeders zijde wordt algemeen gezien als de meest vertrouwde en behulpzame grootouder en wel omdat in circa 90% van de echtscheidingen de kinderen aan de moeder worden toegewezen. Jammer genoeg betekent dat vaak ook dat grootouders aan vaders zijde «meescheiden». Voor hen is het veel moeilijker om aan te tonen dat ook zij een nauwe persoonlijke band hebben met hun kleinkinderen. Mede daarom verzocht de heer Meijer om een uitgebreider onderzoek naar de rol van de grootouders.

De in de notitie opgesomde mogelijkheden voor de kinderopvang voor werkende ouders schetste zijns inziens een te optimistisch beeld, want regelmatig bereiken hem in ieder geval berichten over lange wachtlijsten en hoge eigen bijdragen. Met name de voorzieningen voor gehandicapte kinderen kennen lange wachtlijsten hoewel de staatssecretaris haar uiterste best doet om die weg te werken, maar meer steun aan gezinnen met een gehandicapt kind lijkt hem toch gewenst. Het moet mogelijk blijven om ook die kinderen zelf te blijven verzorgen als men dat wil. Het is onaanvaardbaar dat er wel geld beschikbaar is voor intramurale opvang, maar niet voor bijvoorbeeld verbouwing van een woning opdat ouders in de gelegenheid worden gesteld hun kinderen zelf te blijven verzorgen en opname dus niet nodig is. Wellicht zouden er ook meer mogelijkheden kunnen worden gecreëerd voor zorgvakanties waardoor ouders tijdelijk ontlast worden van de zorg voor hun gehandicapt kind en even meer aandacht aan zichzelf en/of andere kinderen kunnen besteden.

Ook daarbij zouden de grootouders meer kunnen worden betrokken. In omringende landen worden oma's op grote schaal ingezet bij kinderopvang. Zou het geen aanbeveling verdienen om hiervoor een persoonsgebonden budget te creëren voor grootouders ten behoeve van hun werk voor kleinkinderen, waardoor er ook een ander netwerk van kinderopvang kan ontstaan?

De heer Van der Vlies (SGP) onderstreepte met anderen het belang van de hernieuwde aandacht voor het gezin, zijn plaats in de samenleving en de verworteling ervan in wet- en regelgeving. De notitie van het kabinet zag hij als eerste aanzet die zou moeten worden gevolgd door een meer structurele aanpak die moet uitmonden in een integraal gezinsbeleid.

Hij veronderstelde dat inmiddels wel duidelijk zal zijn waarom ook zijn fractie van mening is dat de door het kabinet gekozen definitie van gezin de nodige kritiek verdient. Net als de RPF-fractie ziet zijn fractie het gezin als een gehuwd echtpaar met een of meer kinderen. In het geval van overlijden of echtscheiding voldoet zo'n gezin weliswaar niet meer aan die definitie, maar verdient toch evenzeer de aandacht. Alternatieve samenlevingsvormen blijft zijn fractie kritisch bejegenen op grond van principiële uitgangspunten die onder meer op de bijbel zijn te herleiden. In de jaren zestig en zeventig zijn allerlei alternatieven ontstaan waarbij de overheid zichzelf tegen is gekomen waar het ging om haar ordenende taak terzake van het familierecht, het naamrecht, enz. Helaas kan er in alle kringen van ontwrichte gezinssituaties sprake zijn en in al die gevallen zal de overheid haar verantwoordelijkheid moeten nemen.

Op zichzelf stemde hij in met de in de notitie omschreven kernfuncties van het gezin al wilde hij er nog wel graag het aspect van de biologische verwantschap tussen ouders en kinderen aan toevoegen, al had hij uiteraard het grootste respect voor adoptie en pleegzorg, maar die verwantschap gaf zijns inziens een extra dimensie die toch ook betekenis zou moeten hebben in de uitwerking van een en ander.

Een goed gezinsbeleid staat of valt met goed ouderschap. Betrokkenheid van jeugdigen bij geweldsmisdrijven, vroegtijdige schoolverlating, verslaving, enz. hebben niet alleen met de kinderen op zich te maken, maar ook met de ouders en de omgeving die ouders met hun kinderen en hun overige familie maken. Dat morele aspect zou de dragende gedachte van welk gezinsbeleid dan ook moeten zijn: warmte, geborgenheid, stimulerend ten aanzien van vormingsaspecten en de overdracht van normen en waarden.

Met de heer Rouvoet zag de heer Van der Vlies een spanningsveld, eigenlijk inherent aan de huidige ontwikkeling, tussen de opvoeding van de kinderen waarvoor de ouders een eerste en onvervreemdbare verantwoordelijkheid dragen en die een zekere beschikbaarheid vereist van de ouders en de doelstelling van maatschappelijke participatie, arbeidsparticipatie, e.d. Wat dit betreft was ook hij de mening toegedaan dat de samenleving te ver is doorgeschoten in de richting van individualisering en economische zelfstandigheid. Is het nu de arbeidsmarkt die zich zou moeten aanpassen aan de vereisten die het gezin stelt of is het het gezin dat zich zou moeten aanpassen aan een sterk veranderende arbeidsmarkt? Er zijn allerlei regelingen om ouders in de gelegenheid te stellen om zorg en arbeid te combineren, maar zijn fractie zou graag een eenduidiger systeem hebben gebaseerd op het fiscale stelsel, uiteraard geobjectiveerd. Wat dat betreft kan worden verwezen naar het commentaar dat de SGP verleden week heeft uitgegeven over het gezin en de inkomstenbelasting in het spanningsveld van zorg en inkomen, zorg en arbeid. Ook kan worden gememoreerd de actie die ook de SGP-fractie heeft gedragen terzake van het zorgverlof.

De combinatie arbeid en inkomen en zorg laat zich uiteraard heel goed vertalen in materiële elementen, maar er zijn ook zoveel immateriële aspecten aan verbonden en in dat licht gezien was de plaats waar de coördinatie is neergelegd, namelijk het ministerie van VWS, wel een goede keuze. Het gaat immers om aspecten van welzijn, gezondheid, ontwikkeling, onderwijs, jeugdzorg, enz.

De SGP-fractie blijft het gezin zien als hoeksteen van de samenleving waarin geïnvesteerd moet worden, niet alleen door iedereen persoonlijk, maar ook vanuit de overheid. Een recent onderzoek van de universiteit van Wageningen geeft aan dat heel veel mensen zich heel wel voelen in dat gezinsmodel en daar ook voor blijven kiezen.

Uit de notitie is niet duidelijk geworden tot welke leeftijd de overheid haar bemoeienis wil uitstrekken. In de wet- en regelgeving worden verschillende leeftijdsgrenzen gebruikt en het lijkt verstandig daar enige uniformering in aan te brengen.

De relatie tussen gezin en school verdient inderdaad grote aandacht. Vanuit zijn onderwijsachtergrond durfde de heer Van der Vlies de stelling aan dat er via de school heel wat meer kan dan nu het geval is, zoals in de sfeer van de vroegtijdige onderkenning. Daarbij spelen consultatiebureaus en schoolartsen ook een belangrijke rol. Uiteraard ligt de verantwoordelijkheid voor de gezondheid en de ontwikkeling daarvan primair bij de ouders, maar er zijn ook ouders die deze verantwoordelijkheid niet (kunnen) waarmaken. Hij zou graag zien dat elke school de gelegenheid werd geboden daar deskundigheid voor in te richten, zeker in de onderwijsachterstandsgebieden, maar dan moet er natuurlijk wel een bekostiging vanuit de overheid tegenover staan.

Waar het gaat om opvoedingsondersteuning was hij het wel eens met de opmerkingen van de heer Rouvoet over het gestelde in de notitie. Het zal altijd een subtiel evenwicht moeten zijn tussen de verantwoordelijkheid van betrokkenen en de overheidsverantwoordelijkheid op dat punt. De overheid moet voorkomen dat zij ingrijpt in privéomstandigheden zonder goede titel, zoals mishandeling, incest, verwaarlozing, e.d.

Ten slotte memoreerde hij de ook al bekende opvatting van zijn fractie dat kinderopvang veel meer een taak van de ouders dan van de overheid is.

De heer Schutte (GPV) begon zijn betoog met de verwijzing naar de gezinsnotitie die zijn fractie zo'n twee jaar geleden heeft uitgebracht en aan alle collega's heeft voorgelegd en naar de uitwerking van enkele onderdelen ervan die oktober 1996 heeft plaatsgevonden.

Hij waardeerde het uiteraard positief dat het gezin en de positie en functie ervan via deze notitie weer op de politieke aangaande is geplaatst, maar de inhoud van de notitie vond hij toch nogal teleurstellend en op een aantal punten oppervlakkig, maar erger vond hij dat daarin een aantal politieke stellingen zijn betrokken die kennelijk zo vanzelfsprekend worden geacht dat ze geen onderbouwing behoeven, terwijl het gaat om zaken waarover in de samenleving en door de wetenschap verschillend wordt gedacht.

Zijns inziens heeft de overheid een taak ten aanzien van alle burgers in welke leefvorm dan ook, maar mag de overheid geen waardeoordeel hebben over onderscheiden gezins- en leefvormen? Het kabinet stelt dat niet te willen, maar geeft daarmee impliciet wel het oordeel dat alle leefvormen gelijkwaardig zijn. Maar waarop baseert het nu inhoudelijk dat alle leefvormen gelijkwaardig zijn en als zodanig behoren te worden behandeld? Heeft de natuurlijke afstamming en bloedverwantschap geen relevantie voor enig overheidsbeleid? Bovendien staat in het BUPO-verdrag en wel in art. 23 dat het gezin de natuurlijke en fundamentele kern van de maatschappij vormt en direct daarop volgend dat het recht van mannen en vrouwen om een huwelijk aan te gaan en een gezin te stichten wordt erkend. In dat verdrag wordt dus als het ware in één zin een directe relatie gelegd tussen het begrip gezin en het huwelijk van een man en een vrouw. Hiermee is niet alles gezegd, maar wel dat het verdrag van die duidelijke relatie uitgaat. De notitie erkent dat het traditionele gezin ook de komende tijd wel de meest voorkomende leefvorm zal blijven, maar heeft het kabinet ook gedacht over de vraag waarom? Waarom blijft ook in deze moderne tijd een zo groot deel van de mensen voor die traditionele leefvorm kiezen? Dat kan toch niet toevallig zijn? In de notitie wordt gesteld dat kinderen het beste af zijn als ze opgroeien binnen het gezin in de moderne betekenis. Prachtig, maar wat betekent nu precies die toevoeging van «in de moderne betekenis» en waarop is die gebaseerd? Naar zijn mening moet ervoor worden opgepast dat op basis van politieke stellingnames al te gemakkelijk wordt gezegd dat iemand die er anders over denkt en daarvoor argumenten aandraagt in feite discrimineert.

In het gezin is de positie van kinderen uiteraard zeer belangrijk en gelukkig is dat heel wel in de notitie terug te vinden. In een uitspraak van onverdachte zijde, het lid van de Eerste Kamer prof. Hoefnagels, kon de heer Schutte zich heel wel kon herkennen, nl. dat ouders geen recht hebben op kinderen, maar kinderen wel recht op ouders. Prof. Bijaard heeft dat recht van kinderen nader uitgewerkt op een studiedag in Eindhoven en wel als volgt: het eerste recht van het kind is zijns inziens de duurzaamheid in de ouder–kindrelatie, het tweede recht is het opgroeien in een tweeoudergezin en het derde recht is dat de opvoeders van verschillend geslacht zijn. Deze uitspraak zou naar de mening van de GPV-fractie moeten nopen tot de vraag of de stellingen in de notitie wel zo stellig zijn als wordt gesuggereerd.

De heer Schutte vond het een gemis dat in de notitie geen expliciete aandacht is geschonken aan de mogelijkheid dat het in een gezin misgaat, zoals in het geval van echtscheiding die met name op kinderen ingrijpend kan uitwerken. Uit een SCP-publicatie van augustus 1996 blijkt dat scheiding ook voor het latere leven van kinderen risico's met zich brengt. Kinderen waarvan de ouders zijn gescheiden, lopen later een grotere kans zelf te scheiden. Je kunt je de vraag stellen of daar een overheidstaak ligt, maar de overheid mag daar zeker niet aan voorbijgaan.

Ook de uitspraken over kinderopvang zijn nogal generaliserend. Er wordt onder andere gesteld dat kinderopvang een goede invloed blijkt te hebben op de kinderen en geen negatieve invloed op het hechtingsproces tussen ouders en kind heeft. Prof. Hoefnagels heeft erop gewezen dat volgens de Wereld gezondheidsorganisatie een kind van nul tot vijf jaar continu ten minste één volwassene nodig heeft die voor hem zorgt en het contact onderhoudt omdat anders affectieve verwaarlozing ontstaat. Waarom dan zo gemakkelijk gezegd dat kinderopvang altijd goed is en nooit kwaad kan? Het maakt toch verschil om welke leeftijd het gaat, welke omstandigheden er zijn, e.d. Kinderopvang kan een heel nuttig en zelfs noodzakelijk instrument zijn in de werkverdeling tussen man en vrouw en kan soms zelfs ook in het belang van de kinderen zijn, maar generaliseren is ook in dit geval niet terecht. Hetzelfde geldt overigens voor het verschijnsel van deeltijdarbeid dat in het algemeen een goed instrument kan zijn voor een goede arbeidsparticipatie van mannen en vrouwen, maar er moet dan wel sprake zijn van een eigen keuze en een reële keuzemogelijkheid. Uit het onderzoek van Wageningen blijkt dat nog steeds zo'n 40% van de vrouwen kiest voor een traditionele taakverdeling in het huishouden. Je kunt erover twisten of dat al dan niet goed is, maar men heeft nu eenmaal recht op die eigen keuze waarvoor men zeker argumenten zal hebben. In dat verband wees de heer Schutte nog op de nogal harde uitspraak in de laatste Miljoenennota waar het gaat om het verschijnsel deeltijdbanen. Allereerst werd daarin geconstateerd dat Nederland veel deeltijdbanen kent en dat in vergelijking met het buitenland de arbeidsparticipatie in Nederland heel goed afsteekt, maar dat is dan wel in personen uitgedrukt, maar dat Nederland omgerekend in voltijdbanen wel erg achterloopt. Is dat zo erg? Als de participatie in Nederland niet minder is dan in andere doorsneelanden, waarom is het dan ineens negatief als er naar voltijdbanen wordt gekeken? Dat dit het draagvlak voor premies en belasting aantast, kan wel een argument zijn, maar uit een oogpunt van gezinsbeleid toch zeker niet?

Het kabinet vraagt terecht specifieke aandacht voor allochtone gezinnen, maar dat mag niet als het ware automatisch voortvloeien uit de achterstandssituatie waarin sommige allochtonen verkeren. Overigens moet bij die aandacht ook worden betrokken hoe men in die kringen aankijkt tegen het gezin en de verhoudingen daarbinnen en of daarin wellicht aanknopingspunten zijn te vinden om het Nederlandse beleid nader vorm te geven.

De notitie spreekt over een zekere stabilisering van de jeugdcriminaliteit in vergelijking met 1980, maar is dat wel een juiste vergelijking? Zeker na de recente rapporten van het WODC moet worden geconstateerd dat in ieder geval de laatste jaren sprake is van een forse stijging.

Voor de thuisverzorging van gehandicapte kinderen wordt terecht veel aandacht gevraagd, maar wat als de kinderen nog thuis zijn omdat ze nergens geplaatst kunnen worden? In die gevallen hebben de ouders wel een zeer zware last te dragen.

De heer Schutte had weinig gezegd over het sociaal-economische beleid dat uiteraard zeer belangrijk is. In het algemeen wilde hij daarvan zeggen dat het van belang is om uit te gaan van de eenheid van het gezin. De beslissing van dit kabinet over de kinderbijslag zag hij in dat licht dan ook als de eerste grote misstap.

In 1997 is gepland een ministersconferentie van de Raad van Europa over de positie van gezin en opvoeding. Krijgt de Kamer nog inzicht in de inzet die de regering zich voorstelt?

Ten slotte merkte hij op dat deze notitie voor hem in ieder geval de noodzaak van een minister voor gezinszaken bevestigt.

Antwoord van de regering

De staatssecretaris vond het verheugend dat mede dankzij het initiatief van het CDA het kabinet is gekomen met een eerste notitie over de maatschappelijke functie en positie van het gezin en dat nu dit eerste overleg daarover plaatsvindt, een overleg dat zij in ieder geval geen «moetje» kon noemen. In deze notitie geeft het kabinet niet alleen zijn visie op de belangrijke maatschappelijke positie van het gezin, maar geeft het tevens een legitimatie voor de overheidsbemoeienis en de motieven van de overheid die daarbij een rol spelen. Inderdaad is er sprake van een grote diversiteit aan opvattingen over de positie en de definitie van het gezin, vaak gebaseerd op en geworteld in een persoonlijke levensovertuiging. Deze verschillende opvattingen worden door het kabinet niet alleen geaccepteerd, maar zeker ook gerespecteerd. Het had haar deugd gedaan dat in dit overleg die persoonlijke opvattingen zo goed naar voren zijn gekomen en er geen politieke polarisatie aan is toegevoegd.

Het kabinet realiseert zich dat het heeft gekozen voor een definitie waarin niet iedereen zich kan vinden; een gezin is elk leefverband van een of meer volwassenen die de verantwoordelijkheid dragen voor de verzorging en opvoeding van een of meer kinderen. Het verheugde de bewindsvrouwe in ieder geval dat de CDA-fractie zich wel in deze brede definitie kan vinden.

Zij vond het overigens vreemd dat sommigen een notitie hadden verwacht waarin alle sectoren waarin impliciet een gezinsbeleid wordt gevoerd zouden zijn opgenomen. Dat was zeker niet de bedoeling; elk lid van het kabinet voert impliciet gezinsbeleid, zoals op het gebied van justitie, arbeid en inkomen, volkshuisvesting, onderwijs, minderheden, welzijn en zorg, volksgezondheid, jeugdbeleid, belastingen, enz., enz. Dit kabinet heeft inderdaad niet gekozen voor één specifieke gezinsminister, maar wel voor een aanspreekpunt voor zaken waarvoor men de betrokken individuele bewindslieden niet wil aanspreken. Het heeft wat dit betreft meer gekozen voor de invalshoek van cumulatie van maatschappelijke ontwikkelingen en beleidsmaatregelen op het gezin (zie ook SCP-rapport) gekoppeld aan de kernfunctie van het gezin, nl. de opvoeding van jongeren en aan jeugd- en sociaal-cultureel beleid. Dat laat onverlet dat elk lid van het kabinet kan worden aangesproken op een impliciet gezinsbeleid. Desgevraagd merkte zij op dat zij deze constructie ook graag in de toekomst wilde handhaven. Haars inziens kon het ook niet anders dan de verantwoordelijkheid voor gezinsbeleid bij elk lid van het kabinet neer te leggen, want gezinsbeleid heeft immers raakvlakken met alle politieke sectoren.

Zij memoreerde vervolgens dat in deze eerste notitie is aangekondigd dat iedere twee jaar aan de gezinsraad een monitoring zal worden gevraagd over het wel en wee van het gezin en dat voorjaar 1997 de analyse van het SCP beschikbaar komt over hoe de functie en positie van het gezin onder druk komen te staan door cumulatie van effecten van de wisselwerking tussen de maatschappij en de maatschappelijke ontwikkelingen en het overheidsbeleid.

Het kabinet heeft ervoor gekozen om geen waardeoordeel te verbinden aan de verschillende leefrelaties. Naar zijn mening gaat het in het gezinsbeleid om een drieslag. In de eerste plaats om het scheppen van gunstige voorwaarden waaronder in het gezin de opvoedingstaak kan worden vervuld. In de tweede plaats om het aanbieden (niet opdringen) van opvoedingsondersteuning. In de derde plaats om overheidsingrijpen met voorbijgaan aan de privacy van de leefeenheid, het gezin, in het geval het nodig is om kinderen te beschermen en hun rechten te waarborgen. De titel, de legitimatie voor dat overheidsingrijpen kon naar de mening van de bewindsvrouwe onder andere worden gevonden in art. 1 van de Grondwet en in het verdrag over de rechten van het kind, waarin onder meer staat dat een kind behoefte heeft aan geborgenheid en mogelijkheden om zich in een veilige omgeving te ontplooien tot een compleet mens. Zolang onderzoek uitwijst dat kinderen ook in andere dan de traditionele gezinssituatie die geborgenheid kunnen vinden, is het niet aan de overheid om de een of andere samenlevingsvorm op te leggen. In het BUPO wordt weliswaar meer gerept van het recht van man en vrouw om een huwelijk aan te gaan, maar daarmee wordt anderen niet het recht onthouden om voor een andere vorm van partnerschap en leefeenheid te kiezen.

Gesteld is dat de door het kabinet gehanteerde definitie tot gevolg zou moeten hebben een juridische gelijkstelling van homo- en heterohuwelijk. Naar verwachting zal de door de staatssecretaris van Justitie beloofde brief daarover in februari naar de Kamer worden gestuurd. Daarbij zal worden gevoegd een rapport over de resultaten van een onderzoek naar bijvoorbeeld opvattingen van donorlanden waar veel adoptiefkinderen vandaan komen.

Het feit dat echtscheiding van allochtone echtparen in het land van herkomst soms niet wordt geaccepteerd, kan voor betrokkenen inderdaad grote problemen met zich brengen, maar is een zeer complex juridisch vraagstuk en de bewindsvrouwe zou hierop graag nog schriftelijk nader willen ingaan.

In beginsel is het kabinet van mening dat burgers verantwoordelijk zijn voor persoonlijke keuzes qua samenlevingsvorm. Dat is inderdaad een onvervreemdbaar recht, maar dat wordt wel beperkt door grondwettelijke bepalingen, zoals over de gelijkwaardigheid. Het kabinet gaat er vervolgens van uit dat mensen bereid zijn om te investeren in de verantwoordelijkheid en de zorg voor de opvoeding van hun kinderen in die samenlevingsvorm, dat gezinsverband. Ook gaat het ervan uit dat mensen binnen het gezin, zoals door het kabinet gedefinieerd, proberen om, al dan niet met steun van de bestaande sociale netwerken, zelf oplossingen te vinden voor eventueel gerezen problemen. Dat grootouders daarbij een grote rol (kunnen) spelen, lijdt geen twijfel, maar dat zij daarvoor een persoonsgebonden budget nodig zouden hebben, ging de bewindsvrouwe toch te ver. Waar ouders ervoor gekozen hebben om hun gehandicapte kind thuis te verzorgen, is het kabinet van mening dat daarvoor voorwaarden moeten worden geschapen, zowel qua voorzieningen als qua financiële ondersteuning. Dit jaar zullen ouders met een meervoudig gehandicapt kind ook een financiële tegemoetkoming krijgen. Voorts wordt met grote voortvarendheid gewerkt aan het wegwerken van de wachtlijsten voor extramurale voorzieningen. Met behulp van de 65 mln. extra kunnen dergelijk gehandicapte kinderen tijdelijk dan wel permanent worden opgevangen.

Ook de bewindsvrouw ontkende het bestaan van een opvoedingscrisis. Zo'n 85% van de gezinnen, dwars door alle lagen van de bevolking heen, kan zich zeer goed staande houden, maar dat mag voor de overheid zeker geen reden zijn om maar achterover te leunen en moet zelfs als rechtvaardiging worden gezien van een integraal gezinsbeleid. Het zijn niet altijd dezelfde gezinnen waar het altijd goed of altijd verkeerd gaat. Soms komen gezinnen ineens in problemen, soms gaat het ineens met een van de kinderen niet goed, ook zijn er kinderen uit ontspoorde gezinnen die heel goed terecht komen en sommige gezinnen blijven ondanks grote tegenslagen toch overeind. Er is geen eenduidig beeld en dat alleen is al reden om niet alleen aandacht te besteden aan de notoire probleemgezinnen, maar om een integraal beleid te voeren. Een andere reden daarvoor was volgens de bewindsvrouwe dat niet eenduidig wordt gedacht over de vraag of problemen die op latere leeftijd ontstaan kunnen worden voorzien met behulp van eerder geconstateerde problemen.

Zij was het er overigens mee eens dat bij het scheppen van positieve en algemene voorwaarden de factoren tijd, geld en voorzieningen zeer belangrijk zijn en vandaar dat de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ook bij dit overleg aanwezig is.

Zij wilde voorts nog ingaan op de begeleiding en ondersteuning van het gezin en de speciale aandacht voor allochtone gezinnen. Het beeld dat allochtone gezinnen per definitie probleemgezinnen zijn, doet groot onrecht aan de werkelijkheid. Zij onderstreepte overigens wel het belang om in wijken waar zich een cumulatie aan problemen voordoet onder andere opvoedingsondersteuning een bijdrage te laten leveren aan de oplossing van problemen. Als daarbij tussenpersonen kunnen worden ingeschakeld van dezelfde afkomst dan moet dat zeker niet worden nagelaten en van hun ervaringen wordt in de praktijk nu al veel gebruik gemaakt. Ook zijn er inmiddels verschillende projecten gestart waarvan bij die ondersteuning goed gebruik kan worden gemaakt. De evaluatie van het landelijke project opvoedingsondersteuning, zal de Kamer vóór de zomer bereiken. Evenals een notitie van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, over kwaliteitsverbetering in de GGD- en de jeugdzorgverlening, waarbij zeker aandacht zal worden besteed aan de mogelijkheden van inschakeling van consultatiebureaus, die toch zo'n 95% van jonge ouders bereiken, bij het op een zo vroeg mogelijk tijdstip onderkennen van opvoedingsvraagstukken en -problemen. Bij het geheel van ondersteuningsmogelijkheden mag ook de belangrijke rol van het schoolmaatschappelijk werk niet worden vergeten. Staatssecretaris mevrouw Netelenbos maakt daarover een notitie.

Uit onderzoek blijkt dat kinderen geen nadelige gevolgen ondervinden van kinderopvang, maar dat dit positief uitwerkt op de zelfstandigheid van kinderen, maar zij erkende dat dit natuurlijk niet in alle gevallen zo uitwerkt. Ook dat is reden om voortdurend te proberen de kinderopvang kwalitatief te verbeteren, ook pedagogisch gezien. In dat verband wordt ook betrokken de motie-Van Nieuwenhoven c.s. over naschoolse opvang, waarvan het kabinet heeft besloten dat die nadrukkelijk zal worden meegenomen bij de derde fase van de MDW.

De toekomstgerichte monitoring komt binnenkort aan de orde. De ontwikkelingen in 1996 als eerste jaar van de decentralisatie worden nu in kaart gebracht. Vooralsnog ziet het ernaar uit dat de gemeenten het beleid van voor 1996 hebben gecontinueerd en eventuele wijzigingen pas in 1997 zullen doorvoeren. De bewindsvrouwe zegde toe dat nauwgezet te zullen volgen, want ook zij was het ermee eens dat de kinderopvang eerder zou moeten worden uitgebreid. Op dit punt hebben ook sociale partners een belangrijke rol te spelen omdat in veel CAO's wordt gewezen op de fiscale tegemoetkoming bij het inkopen van kindplaatsen. De werkgevers in de kinderopvang is gevraagd het kwaliteitssysteem verder te vervolmaken en in de overgangsfase geldt nog het tijdelijke besluit kwaliteitsregels kinderopvang en ook dat zal uiteraard bij de monitoring worden meegenomen.

Aan het voorkomen van de genoemde «nachtzwarte randen van het gezin» wordt grote aandacht besteed in het beleidskader van de curatieve en preventieve jeugdzorg, maar ook in de vergaande beleidsvoornemens terzake van de regie in de jeugdzorg en jeugdhulpverlening. Als justitieel ingrijpen al niet te vermijden is, dan is het van belang zo vroeg mogelijk in te grijpen. Zij was het eens met de heer Van der Vlies dat niemand er de ogen voor kan sluiten dat dit soort dramatische situaties in elke setting, in elke sector en in iedere laag van de samenleving voorkomt en dat het de verantwoordelijkheid van de gehele samenleving is om dergelijke situaties te voorkomen. In dat kader dient daaraan ook grote aandacht te worden besteed in de training van onderwijsgevenden, artsen en anderen die geconfronteerd worden met, in ieder geval achteraf bezien, vaak heel heldere signalen.

Gelet op de bescherming van onder andere het kind, is nog terecht gevraagd naar de wachtlijsten van de blijf-van-mijn-lijfhuizen. Afgelopen september had de bewindsvrouwe op een congres van deze huizen al toegezegd dat in de begroting 1998 daaraan extra prioriteit zal worden gegeven. Overigens is in de armoedenota al 15 mln. gevoteerd voor witte vlekken in de dak- en thuislozenzorg, maar het is wel duidelijk dat dit lang niet voldoende is voor het gehele veld van de maatschappelijke opvang. Via het registratiesysteem worden de concrete gegevens verzameld en de Kamer zal over de resultaten daarvan worden geïnformeerd.

De negatieve invloed van andere actoren op de ontwikkeling van jongeren – neem het geweld in de media – mag niet worden veronachtzaamd. In dat verband wordt het convenant met de video-importeurs en -verhuurders uitgebreid, wordt een nieuw systeem ontwikkeld van classificatie van media-uitingsvormen, televisie, film, computerspelletjes, enz. en, zoals de Kamer al is bericht, is de thans vigerende Wet op de filmvertoning daarom ook op de helling gezet.

Er is eveneens meer aandacht gevraagd voor de gezins- en de kindersociologie. Die vakgroepen zijn weliswaar de laatste jaren op de universiteiten verdwenen, maar het thema op zich komt wel steeds meer aan de orde in de sociale wetenschappen, zoals bij studies rond het thema jeugd.

Ten slotte ging de bewindsvrouwe nog in op de zogenaamde kindertelefoons als uitdrukking van de wens van het kabinet om met name jongeren bij dit beleidsonderdeel te betrekken. De financiering verloopt thans via de provincies in de doeluitkering jeugdhulpverlening. De kindertelefoon op zich is de laatste jaren vaak opgegaan in grotere instellingen voor ambulante jeugdhulpverlening, hetgeen de functie ervan alleen maar ten goede komt.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheidadviseerde eenieder zich niet al te veel te verdiepen in de coördinatie van het gezinsbeleid binnen het kabinet. In antwoord op de suggestie van de fractievoorzitter van het CDA, de heer Heerma, van niet alleen een gezinsbeleid, maar ook een gezinsminister, had hij al gesteld dat hij het beleid van sociale zaken en met name emancipatie ziet als met name gezinsbeleid in de zin van het scheppen van voorwaarden waaronder mensen tot hun eigen keuze kunnen komen, waaronder een betere (her)verdeling van betaalde en onbetaalde arbeid mogelijk is, waaronder voorzieningen tot stand kunnen of dienen te worden gebracht. Het spreekt vanzelf dat in het kader van een gezinsbeleid de vraag aan de orde is of er accenten moeten worden gewijzigd of dat intensivering moet plaatsvinden, maar dat op zichzelf is nog geen reden om de verantwoordelijkheidsstructuur te wijzigen. Het kabinet heeft er in ieder geval voor gekozen om aan te sluiten bij een structuur die al heel lang bestaat en ook kan blijven bestaan, ook als kabinet en/of Kamer tot de conclusie komen dat intensivering van het gezinsbeleid gewenst is.

In het arbeids- en emancipatiebeleid en het onderwijsbeleid liggen bij uitstek de voorwaardenscheppende kaders om mannen en vrouwen beter in staat te stellen om zich voor te bereiden op volwassenheid, en op een plaats op de arbeidsmarkt. Aan de andere kant houden ministeries als Justitie en VWS zich meer met enkele specifieke aspecten van het gezinsbeleid bezig. Er is een coördinerend bewindspersoon ingesteld omdat die aspecten de directe verantwoordelijkheden en taken van de overheid raken. Met de huidige structuur was naar de mening van de bewindsman niets mis en was er ook geen aparte gezinsminister nodig, maar is het wel zaak dat vele bewindslieden zich verantwoordelijk voelen voor aspecten van gezinsbeleid die op hun beleidsterrein aan de orde komen en in dit kabinet is dat zeker het geval! Dat de keuze voor het nemen van kinderen naar een steeds oudere leeftijd verschuift en in toenemende mate leidt tot afstel vond de bewindsman een zeer zorgelijke ontwikkeling die meer aandacht behoeft en waar de overheid het zich tot taak moet rekenen om te bezien of de voorwaarden waaronder die keuze wordt gemaakt – ook die van uitstel en eventueel afstel – moeten worden verbeterd om te voorkomen dat mensen kiezen voor afstel terwijl ze dat eigenlijk niet willen. Uit tal van onderzoeken blijkt dat veel mensen kinderen willen hebben, terwijl een aantal in de praktijk toch geen kinderen krijgt. De interessante studie bevolking en arbeidsaanbod die kort geleden door het CPB is uitgebracht, zou zijns inziens invloed moeten hebben op de beleidskeuzes voor de komende jaren. Uitgangspunt is dat steeds meer vrouwen zullen gaan werken en niet alleen als gevolg van het vergroten van hun keuzevrijheid. Het is echter ook een maatschappelijk belang dat de voorwaarden waaronder de arbeidsparticipatie van vrouwen wordt vergroot versterking behoeven, zowel kwantitatief als kwalitatief. In haar studie geeft het CPB drie scenario's; dat van het verdeelde Europa, van de globale, de wereldwijde competitie en van de Europese coördinatie met drie verschillende uitkomsten voor de ontwikkeling van het kindertal. In twee scenario's – dat van het verdeelde Europa en dat van de wereldwijde competitie – zal sprake zijn van een neerwaartse druk op dat aantal, omdat mensen zich enorm zullen moeten inspannen om een plaats op de arbeidsmarkt te bevechten, er vaak sprake is van slechte voorwaarden waaronder flexibele arbeid totstandkomt en er minder ruimte bestaat om verlof op te nemen, mede omdat de overheid een terugtredende positie inneemt. Het zijn weliswaar scenario's, maar gelet op het vele werk dat erin is gestopt, verdienen ze echt wel serieuze bestudering. Uit het derde scenario, dat van de Europese coördinatie, blijkt dat mensen meer vertrouwen kunnen krijgen in de toekomst als verhoging van de welvaart niet alleen gericht is op individuele behoeftebevrediging, maar ook op het verruimen van de maatschappelijke voorzieningen die onder andere gericht zijn op het beter kunnen combineren van arbeid, scholing en zorgtaken. Als de overheid meer verantwoordelijkheid neemt om het een en ander in de voorwaardenscheppende sfeer te ontwikkelen, blijkt het resultaat van die inspanning te zijn dat ontwikkeling van het kindertal in Nederland zo ongeveer gelijk zal zijn als dat in Noorwegen. Kijkend naar de keuzevrijheid enerzijds en de noodzaak van de arbeidsmarkt anderzijds in een vergrijzende samenleving, zal de overheid zich moeten inspannen om voorwaarden te scheppen opdat er meer kinderen geboren kunnen worden, er in meer gevallen van uitstel van de keuze om kinderen te krijgen geen afstel komt, onder andere omdat de maatschappij daartoe geen ruimte biedt, en de gemeenschap het als haar taak ziet om ouderschap te ondersteunen. Die voorwaarden zullen zich moeten richten op een betere verdeling van betaalde en onbetaalde arbeid tussen mannen en vrouwen, op een meer kindvriendelijke samenleving, dus meer faciliteiten voor kinderopvang, en op een maatschappij die steunt op sociale inzet en samenhang. Naar de mening van de bewindsman zal een dergelijke maatschappijvisie uiteindelijk ook leiden tot een betere verhouding tussen jong en oud. Het is de taak van de overheid om na te gaan hoe met het scheppen van voorwaarden tot een meer evenwichtige samenlevingsontwikkeling kan worden gekomen.

Op een conferentie van afgelopen weekend over sociaal beleid als productieve factor is bijvoorbeeld vanuit de Europese Commissie, onderbouwd met veel sterkere cijfers, ook een oproep gedaan om tot een nieuw gezinsbeleid te komen waardoor meer vrouwen, in gezamenlijke verantwoordelijkheid met mannen, een professioneel leven met de verantwoordelijkheid voor kinderen kunnen combineren. Het Nederlandse beleid stelt de individuele keuzevrijheid voorop, maar wil elk individu de gelegenheid bieden om die keuze optimaal in te vullen. Waar het gaat om het aspect van de «tijd» kan worden gedacht aan vormen van loopbaanonderbreking, vormen van verlof, arbeid en zorg. Sociale partners hebben inderdaad veel tijd nodig om de desbetreffende voorstellen van het kabinet te beoordelen, maar de bewindsman had alle reden om aan te nemen dat zowel werkgevers als werknemers serieus bezig zijn met een nadere uitwerking van de mogelijkheden van loopbaanonderbreking. Als dat mogelijk is, verdient dat uiteraard de voorkeur omdat het dan ook een groter draagvlak zal hebben, maar mocht het onverhoopt niet lukken, dan dient de overheid zeker haar verantwoordelijkheid op dat punt te nemen. In dat licht gezien was hij verheugd over het pleidooi van met name de heer Cherribi voor uitbreiding van zorgvoorzieningen en verloffaciliteiten.

Echter, er is ook het aspect van het «inkomen» en wat dit betreft, was hij het zeer eens met onder anderen de heer Middel die sprak over enkele voorwaarden die uiteindelijk ook effect hebben op de inkomenspositie van betrokkenen, uiteraard in combinatie met een toegang tot voorzieningen. Als om niet de toegang tot een voorziening wordt gecreëerd, zoals kinderopvang voor alleenstaande ouders in de bijstand, vergt dat wel aanzienlijke financiële middelen, in dit geval 85 mln. In dit verband moet eveneens worden gedacht aan mogelijkheden in het kader van de bijzondere bijstand. Naarmate gemeenten meer wordt gevraagd om te bezien of het niet mogelijk is om via die bijzondere bijstand extra faciliteiten te creëren, moet ook de bereidheid bestaan om daarvoor extra middelen ter beschikking te stellen.

Er staat heel veel op de rails, de procedures vergen nu eenmaal de nodige tijd, maar het is de uitdrukkelijke ambitie van dit kabinet om in de loop van 1997 zowel in wetgevende als in ondersteunende zin en wellicht ook nog in financiële zin dat gezinsbeleid verder in te vullen. De Kamer zal die voorstellen moeten beoordelen tegen de achtergrond van de onderhavige notitie waarin ook zo'n vervolg is opgenomen.

Vervolgens ging de bewindsman in op enkele afzonderlijke punten. Op het zorgkostenforfait zal worden teruggekomen in het kader van de nota zorg voor economische zelfstandigheid die op dit moment wordt opgesteld. Als het al geen zorgkostenforfait wordt, wordt bezien hoe langs andere wegen recht kan worden gedaan aan de daarachterliggende gedachte.

Op blz. 4 van de notitie wordt gesteld dat overheidsingrijpen niet alleen een kwestie is van bescherming van zwakkeren, maar op langere termijn ook van belang is voor het behoud van de welvaart. De OESO legt in de employment outlook 1996 in een paragraaf over vaardigheden van jongeren bij de toetreding tot de arbeidsmarkt niet voor niets een relatie met de kwaliteit van de opvoeding. De bewindsman sprak in dit verband overigens liever over een overheidstaak om in relatie tot het gestelde in de employment outlook en met inachtneming van het primaat van de individuele keuzevrijheid, voorwaarden te scheppen voor het goed kunnen functioneren van de arbeidsmarkt, hetgeen alles te maken heeft met de rollen van mannen en vrouwen bij het kunnen opvoeden van kinderen.

In zijn advies is de emancipatieraad met een uitgewerkt model gekomen dat in ieder geval op korte termijn niet op alle punten realiseerbaar is, maar dat wel degelijk interessante elementen bevat voor de toekomstige beleidsvorming. Dat geldt net zo goed voor het rapport van het wetenschappelijk instituut van het CDA dat ook zeer interessante elementen bevat die een constructieve beoordeling verdienen in het kader van het gemeenschappelijk streven – zonder dat daaraan gelukkig een ideologische visie is verbonden – naar verbetering van de voorwaarden waaronder mannen en vrouwen in de samenleving meer dingen met elkaar kunnen combineren. Daarbij hoort natuurlijk ook de organisatie van de samenleving omdat die ook knelpunten oproept waaraan meer kan worden gedaan dan tot nu toe is gedaan.

Ten slotte gaf de bewindsman de heer Schutte toe dat op geen enkel punt mag worden gegeneraliseerd, dus ook niet waar het gaat om de effecten van kinderopvang en deeltijd, laat staan dat de overheid zou willen interveniëren in de keuzemogelijkheden en vrijheden van burgers. De heer Schutte wees nog op een passage in de Miljoenennota waarin een gunstige ontwikkeling van de participatiegraad van met name vrouwen op de arbeidsmarkt van een nogal sombere kanttekening werd voorzien – dat lijkt overigens wel een traditie van het ministerie van Financiën – en wel dat daarbij als minpunt kon worden aangetekend dat Nederland omgerekend naar voltijdbanen op dat punt achterblijft bij de stijging van de participatiegraad. In ieder geval zag hij niet in dat de toekomstige arbeidsparticipatie moet worden herberekend naar voltijdbanen. Aan die sombere kanttekening lag zijns inziens een aanname ten grondslag van een maatschappijmodel en een maatschappelijke ordening waarvan toch echt moet blijken of die wel zo direct vertaald moet c.q. mag worden naar voltijdbanen en om tegen die achtergrond te beoordelen of het goed of slecht gaat. Hij achtte het eerder van groot belang dat er meer flexibele vormen van arbeid komen die de keuzevrijheid van individuen vergroten, of men nu meer ruimte wil hebben voor zorgtaken of meer ruimte om arbeid te verrichten. Vaak zal dat met elkaar samenhangen. De groei van de arbeidsparticipatie is daarvan een goede graadmeter en naarmate die groeit in termen van mensen, zullen er ook betere voorwaarden kunnen worden gecreëerd voor gezinsbeleid zoals dat nu is besproken.

De voorzitter van de commissie,

Van Nieuwenhoven

De griffier van de commissie,

Van der Windt


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Lansink (CDA), Schutte (GPV), Van Nieuwenhoven (PvdA), voorzitter, Van der Heijden (CDA), ondervoorzitter, Van Heemskerck Pillis-Duvekot (VVD), M. M. H. Kamp (VVD), Doelman-Pel (CDA), Swildens-Rozendaal (PvdA), Vliegenthart (PvdA), Mulder-van Dam (CDA), Versnel-Schmitz (D66), Middel (PvdA), Leerkes (Unie 55+), Nijpels-Hezemans (groep-Nijpels), Fermina (D66), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Dankers (CDA), Marijnissen (SP), Essers (VVD), Oudkerk (PvdA), Cherribi (VVD), Sterk (PvdA), Van Boxtel (D66), Van Vliet (D66) en Van Blerck-Woerdman (VVD).

Plv. leden: Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), Van der Vlies (SGP), Lilipaly (PvdA), Th. A. M. Meijer (CDA), Rijpstra (VVD), Voûte-Droste (VVD), Smits (CDA), Dijksman (PvdA), Houda (PvdA), Beinema (CDA), Van den Bos (D66), Vreeman (PvdA), Rouvoet (RPF), R. A. Meijer (groep-Nijpels), Van Waning (D66), Sipkes (GroenLinks), De Jong (CDA), Passtoors (VVD), Apostolou (PvdA), J. M. de Vries (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), Bremmer (CDA), Bakker (D66) en Hoogervorst (VVD).

Naar boven