nr. 8
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 8 september 1997
In mijn brief van 24 juni jl. (24 885, nr. 7) heb ik u nader geïnformeerd
over de uitkomsten van een onderzoek naar de werklast van de instellingen
voor voogdij en gezinsvoogdij.
Hierna is de volgende situatie ontstaan.
Inhoudelijk was op hoofdlijnen overeenstemming met de stichting Vedivo
(de vertegenwoordiging van de instellingen) over de problematiek voor de langere
termijn. De extra financiële ruimte van f 5 miljoen die ik bood
voor de aanpak van de problemen op korte termijn, werd echter door Vedivo
onvoldoende geacht. In de eigen berekening kwam Vedivo tot een bedrag van
28,8 miljoen.
Als politiek drukmiddel besloten de instellingen gezamenlijk wachtlijsten
voor nieuw uitgesproken kinderbeschermingsmaatregelen in te stellen om –
volgens hun zeggen – de werklast op deze wijze te beperken. Ik achtte
en acht dit uiteraard zeer ongewenst.
Op 30 juni jl. sprak ik over de problematiek van de werklast met Vedivo.
In dit gesprek heb ik naar een verdere verzakelijking van de discussie
gestreefd.
De onderzoeksresultaten maar ook diverse signalen uit het veld van de
instellingen en uit de omgeving van de instellingen hadden mij ervan overtuigd
dat de medewerkers onder druk staan.
Overeengekomen werd Coopers en Lybrand (C&L) de opdracht te geven
de berekening van Vedivo op juistheid te toetsen. Op 14 augustus is de rapportage
van C&L beschikbaar gekomen.
De berekening van C&L komt uit op een bedrag van circa 18,5 miljoen.
Ik doe u hierbij de rapportage met mijn standpunt dienaangaande toekomen.1
Na overleg met een delegatie van Vedivo op 4 september jl. kom ik nu tot
de volgende conclusie.
De werklastproblematiek van de instellingen voor voogdij en gezinsvoogdij
is slechts gedeeltelijk een budgettaire problematiek.
De aanpak voor de langere termijn zoals in mijn brief aan u van 24 juni
jl. is weergegeven handhaaf ik.
Hiervoor is ook steun bij de instellingen.
De planning is nu om over circa een maand een nader onderzoek c.q. ontwikkelingstraject
te starten dat in mei 1998 het volgende resultaat oplevert:
– de huidige uitvoering wordt doorgelicht op de mogelijkheden van
verhoging van effectiviteit en efficiency;
– dit zal leiden tot een nieuwe beschrijving van de «producten»
van de instellingen en
– de vaststelling van een integrale prijs per eenheid product.
De uitkomsten worden voor wat betreft de eventuele financiële gevolgen
betrokken bij de voorbereiding van de begroting van het ministerie van Justitie
voor 1999.
Voor de korte termijn bied ik de volgende oplossing.
De aanvullende gegevens die nu beschikbaar zijn gekomen, geven naar mijn
mening een sleutel om te komen tot een oplossing van de problematiek.
Ik volg daarbij de volgende redenering. Ik heb reeds 5 miljoen extra beschikbaar
gesteld voor 1997. Voor 1998 heb ik eenzelfde bedrag beschikbaar gesteld.
Dit bedrag kan worden benut om de budgetten voor de materiële apparaatskosten
kostendekkend te maken, zodat ruimte vrijkomt voor de inzet van meer personeel.
De berekening van C&L van het overige benodigde bedrag voor werklastvermindering
en het ongedaan maken van ongewenste verschuivingen in de tijdsbesteding op
korte termijn aanvaard ik.
Ik stel een bedrag van f 8,4 miljoen nu reeds beschikbaar voor 1997
en 1998 samen. Ik doe dat om de instellingen in staat te stellen snel maatregelen
te kunnen nemen en tevens zekerheid te bieden over de in 1998 beschikbare
extra financiële ruimte. In het licht van het voornoemde langere termijn
onderzoek dienen de instellingen terughoudend te zijn met het aangaan van
structurele verplichtingen voor 1999 en volgende jaren.
Deze middelen dienen direct ingezet te worden voor de vermindering van
de werklast en het terugdringen van ongewenste verschuivingen in de tijdsbesteding
van de gezinsvoogden. Zo kan er meer tijd voor de begeleiding van ouders en
kinderen beschikbaar komen.
Als voorwaarden voor het beschikbaar stellen van deze extra middelen zal
ik stellen dat:
– de ingestelde wachtlijsten onmiddellijk worden opgeheven;
– de instellingen een plan van aanpak maken voor de besteding van
deze extra middelen.
De Staatssecretaris van Justitie,
E. M. A. Schmitz