Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | 24885 nr. 10 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | 24885 nr. 10 |
Vastgesteld 7 oktober 1997
De vaste commissie voor Justitie1 heeft op 11 september 1997 overleg gevoerd met de staatssecretaris van Justitie over haar brieven d.d. 24 juni 1997 (24 885, nr. 7) en 8 september 1997 (24 885, nr. 8) inzake werklast gezinsvoogden.
Van het gevoerde overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.
Vragen en opmerkingen uit de commissie
Mevrouw Van der Burg (PvdA) achtte het door de directies van de voogdij-instellingen instellen van een wachtlijst voor kinderen die door de rechter onder toezicht zijn gesteld, als gevolg waarvan ongeveer 350 kinderen en hun ouders nu geen begeleiding en hulp krijgen, in feite onacceptabel. Zij wees erop dat ook de gezinsvoogden hiermee grote moeite hebben. Zij blijven zich, ondanks de toegenomen werklast en de verzwaring van hun functie door de invoering van de nieuwe OTS-wet, sterk verantwoordelijk voelen voor goede begeleiding van hun pupillen.
Mevrouw Van der Burg merkte op dat de gezinsvoogden daarom al geruime tijd overwerken en dat zij, mede door de verschuiving in hun takenpakket nog slechts één uur per vier of vijf weken contact kunnen hebben met hun pupillen. Dit komt neer op een halvering van de contacttijd, wat voor de ondersteuning van dergelijke kinderen absoluut te weinig is. Zij vroeg aandacht voor het feit dat de kwaliteit van de zorg maar ook de hulpverleners zelf hierdoor onder druk komen te staan. Zij kon daarom begrip opbrengen voor de wachtlijstmaatregel van de directies van de instellingen, maar achtte het van het grootste belang dat aan deze situatie zo spoedig mogelijk een eind komt.
Zij herinnerde aan het onderzoek waar de Kamer vorig jaar Kamerbreed op aangedrongen heeft en de afspraak om medio dit jaar een beslissing te nemen naar aanleiding van de uitkomsten hiervan. De resultaten van het onderzoek zoals dat is uitgevoerd door Coopers & Lybrand, liggen nu op tafel. Er kan dus een beslissing genomen worden. In het belang van de kinderen is het absoluut noodzakelijk dat de werkdruk van de gezinsvoogden vermindert en dat zo snel mogelijk een begin wordt gemaakt met het doorvoeren van verbeteringen in de gezinsvoogdij.
Mevrouw Van der Burg was verheugd dat de staatssecretaris in de brieven van 24 juni en 8 september de geschetste problemen, die ook door het onderzoek van C&L bevestigd en met cijfers onderbouwd worden, erkent en dat zij hiervoor een oplossing wil zoeken. Het gaat hierbij in feite om twee soorten problemen, die op de korte en die op de langere termijn. In haar brief van 8 september trekt de staatssecretaris op korte termijn voor 1997 en 1998 een bedrag van 5 mln. per jaar uit voor werklastvermindering. In haar brief van 24 juni ging het nog om een bedrag van 5 mln. per jaar voor twee à drie jaar «voor de ondersteuning van de uitvoering» terwijl in de brief van 8 september wordt gesproken over «kostendekkend maken van de materiële apparaatskosten». Kan de staatssecretaris hier nader op ingaan?
Daarnaast heeft de staatssecretaris «overtuigd door de signalen uit het veld en de omgeving van de instellingen» dit bedrag voor werklastvermindering met 8,4 mln. verhoogd voor 1997 en 1998, zoals blijkt uit haar brief van 8 september. Is het juist dat dit bedrag inderdaad voor 1997 en 1998 samen bestemd is? Mevrouw Van der Burg had uitgerekend dat voor de steunverlening in totaal een bedrag van 18,4 mln. voor 1997 en 1998 samen beschikbaar komt. Er blijft een gat van 5 mln. bestaan, uitgaande van het gegeven dat het benodigde bedrag inderdaad 18,4 mln. per jaar is.
Volgens haar moeten er drie dingen gebeuren.
– Het totale benodigde bedrag van 18,4 mln. moet beschikbaar komen. Dit betekent dat er voor 1997 en 1998 5 mln. extra moet zijn.
– Voor de langere termijn moet er duidelijkheid komen over de financieringsnormen. Hiermee samen hangen zaken als duidelijkheid over de producten, prioriteitsstelling, verbetering van werkprocessen, automatisering en bedrijfsvoering. Zij kon zich vinden in de opvatting van de staatssecretaris dat er wellicht een andere sturing vanuit het ministerie nodig is.
– Ten slotte: het bedrag van 18,4 mln. dient niet slechts voor een termijn van twee jaar maar structureel beschikbaar te komen, omdat er ook na 1998 nog extra geld nodig zal zijn voor een goede taakinvulling.
Mevrouw Van der Burg vond het namelijk ongewenst dat de gezinsvoogdij-instellingen en de medewerkers in onzekerheid worden gelaten over de financiële invulling na 1998. Zij dienen uitzicht te krijgen op verbetering. Zij was ervan overtuigd dat, zelfs wanneer de sturing vanuit het ministerie op termijn zou veranderen, de extra 18,4 mln. hard nodig is. Er is in feite sprake van het inhalen van een achterstand. De financieringsnormen moeten worden bijgesteld en de werkdruk moet genormaliseerd worden.
Wat bedoelt de staatssecretaris in dit verband met de opmerking in haar brief van 8 september «In het licht van het voornoemde langere termijn onderzoek dienen de instellingen terughoudend te zijn met het aangaan van structurele verplichtingen voor 1999 en volgende jaren»? Hoe ziet zij dan de invulling vanaf nu tot 1999? Moeten er mensen tijdelijk worden aangesteld? En is zij van mening dat de hulpverlening op die manier adequaat kan worden ingevuld?
Mevrouw Van der Burg vroeg verder, naar aanleiding van de opmerking in de brief van 24 juni dat er «voor een sterk verbeterde automatisering ten behoeve van de uitvoering incidenteel aanvullende middelen beschikbaar komen», om hoeveel middelen het gaat. Zij zou ook graag vernemen of de problemen met de financiering van de voorlopige voogdij en de peildatum nu opgelost zijn. Hier is sprake van een overdracht van werkzaamheden van de Raad voor de kinderbescherming aan de gezinsvoogdij. Welke bedragen worden hiervoor uitgetrokken? En wanneer treedt de betreffende wet die al is aangenomen, in werking?
Mevrouw Van der Burg sprak de hoop uit dat door een financiering van 18,4 mln. per jaar, structureel en niet slechts voor twee jaar de wachtlijsten snel kunnen worden opgeheven en de hulp en begeleiding van kinderen en ouders opnieuw van start kunnen gaan.
De heer Rabbae (GroenLinks) vond het van groot belang dat de Kamer de evaluatie van de nieuwe OTS-wet nú ter hand neemt en niet, zoals afgesproken, na vijf jaar. De huidige situatie bewijst dat het hier om een langetermijnproblematiek gaat. Hij is blij dat betrokkenen de problemen zo duidelijk hebben gesignaleerd, zodat de Kamer zich nu eerder over de zaak kan beraden. Dat een aantal kinderen nu niet geplaatst kan worden is in een rechtsstaat als de onze des te erger, omdat het hier om de zwakken in de samenleving gaat.
Volgens hem was de oorzaak van de problemen duidelijk gelegen in het feit dat de voogdij-instellingen professioneler moeten worden, meer verantwoordelijkheid gaan dragen en bestuursorgaan zijn geworden.
Hij ging vervolgens in op het financiële voorstel dat de instellingen zelf hebben gedaan om uit de problemen te geraken en op de contra-expertise die de staatssecretaris via Coopers & Lybrand heeft laten verrichten, wat een verschil van 10 mln. tussen beide berekeningen heeft opgeleverd. De organisaties vinden dat er een bedrag van 28,5 mln. nodig is, terwijl C&L op een bedrag van 18,5 mln. uitkomt. Het gaat dan om een tekort van 18,5 mln. per jaar voor de apparaatskosten en de werklast samen. Hoewel de staatssecretaris in haar brief van 8 september de resultaten van het onderzoek van C&L onderschrijft, stelt zij desalniettemin als oplossing voor om het bedrag van 18,5 mln. beschikbaar te stellen voor twee jaar, namelijk 1997 en 1998. Is dit geen halve oplossing voor de problemen waar de instellingen mee zitten?
De heer Rabbae kon zich vinden in het voorstel van de staatssecretaris om met de instellingen te zoeken naar een oplossing op de langere termijn en hiertoe begin volgend jaar een onderzoek te laten uitvoeren. Hij kreeg echter uit haar brief de indruk dat zij hoop heeft dat zij enkele miljoenen zal kunnen vinden in efficiëntiewinst. Hij herinnerde eraan dat veel hulpverleningsinstellingen in de tachtiger jaren door het zoeken daarnaar zijn uitgekleed, waardoor nu reparatie nodig is. Hij adviseerde de staatssecretaris, niet mee te doen aan deze cultuur. Dat de essentie van het werk gelegen is in het belang van het contact tussen gezinsvoogden en cliënten, maakt duidelijk dat het in de eerste plaats om menselijk werk gaat dat moeilijk is te vervangen door computers, al is enige standaardisatie op het gebied van protocollen en beschikkingen wellicht mogelijk.
De heer Rabbae onderschreef de hoofdlijn die de staatssecretaris voor oplossing van de problemen op de langere termijn voor ogen heeft, maar had moeite met haar opmerking dat de instellingen geen structurele verplichtingen meer mogen aangaan voor 1999 en volgende jaren. Hij was bang dat de instellingen niet in staat zullen zijn het probleem van de personele bezetting op te lossen, als zij gedwongen worden tot het aanstellen van personeel op tijdelijke basis, waar juist continuïteit gevraagd wordt. Hoe denkt de staatssecretaris hierover?
Tot slot ging de heer Rabbae in op de opmerking van de staatssecretaris dat zij denkt in 1998, verkiezingsjaar, te komen met een structurele oplossing voor de instellingen. Het leek hem riskant om een dergelijke problematiek te plaatsen in de sfeer van verkiezingen. Is het mogelijk dat de staatssecretaris en de Kamer vóór de verkiezingen tot definitieve afspraken komen? Hij achtte dit met oog op 1999 en de nodige duidelijkheid voor de instellingen, gewenst.
Mevrouw Soutendijk-van Appeldoorn (CDA) was het eens met het oordeel van de staatssecretaris dat het instellen van wachtlijsten door de directies van de instellingen, zeer ongewenst is, maar zij benadrukte dat ook de instellingen zelf en de gezinsvoogden die mening zijn toegedaan. Het deed haar pijn om over dit onderwerp te moeten praten met de staatssecretaris. Zij vond het niet juist dat de staatssecretaris de zwarte piet bij de instellingen en de gezinsvoogden legt. Bij de introductie van de OTS indertijd was al duidelijk dat de werklast van de gezinsvoogden zwaarder zou worden op allerlei terreinen. Er is toen Kamerbreed aangedrongen op het beschikbaar stellen van de benodigde financiële middelen voor een goede uitvoering van de nieuwe wet. De staatssecretaris heeft toen serieus toegezegd hiernaar te zullen kijken. Nu blijkt dat er twee jaar later, ondanks de signalen van de gezinsvoogdij-instellingen, nog weinig is veranderd, terwijl ondertussen de kerntaak van de gezinsvoogd, het contact met de pupillen, tot de helft van de tijd is teruggebracht. Waar de gezinsvoogden door langer werken trachten de consequenties te verzachten, mag toch wel gezegd worden dat er een zware verantwoordelijkheid ligt bij de staatssecretaris voor het ontstaan van de wachtlijsten.
Hoewel mevrouw Soutendijk de ontwikkelingen zorgelijk vindt, zei zij het positief te vinden dat de staatssecretaris in haar brief van 24 juni de problematiek erkent en op basis van de onderzoeken geld beschikbaar wil stellen. In haar brief van 24 juni stelt de staatssecretaris 5 mln. beschikbaar stelt voor de aanpak van de problemen op korte termijn, terwijl zij in haar brief van 8 september nog eens 8,4 mln. extra beschikbaar stelt. Volgens de berekeningen van C&L is er echter een bedrag van 18,4 mln. nodig, zodat er nog een gat van 5 mln. per jaar overblijft. Het was mevrouw Soutendijk bovendien opgevallen dat de staatssecretaris het bedrag van 8,4 mln. voor 1997 én 1998 ter beschikking stelt, waardoor het tekort ten opzichte van het bedrag van 18,5 mln. in feite nog groter is. Zij wees er verder op dat Vedivo eraan twijfelt of een bedrag van 18,5 mln. voldoende is om te voldoen aan de wettelijke termijnen en de rapportageverplichtingen. Hoewel hier op termijn wellicht vanuit het ministerie met de stofkam doorheen gegaan kan worden, zijn deze begrippen indertijd geïntroduceerd als de consequentie van de uitkomsten van het rapport van de commissie-Vliegenthart, dat door de Kamer is onderschreven en in de wet neergelegd. De bedoeling hiervan was juist om het werk doorzichtiger te maken, de rechtsbescherming op een adequaat niveau te brengen en de stroom van problemen bij de kinderbescherming in de toekomst te voorkomen.
Mevrouw Soutendijk was van mening dat het door de staatssecretaris toegezegde bedrag onvoldoende is om de primaire problematiek op te lossen. Zij had verder moeite met het feit dat de instellingen geen structurele verplichtingen mogen aangaan na 1999. Hieruit blijkt dat het nu toegezegde bedrag, dat in feite al te laag is, slechts beschikbaar is tot 1999, waarna de financiering opnieuw onzeker is. Een gevolg hiervan zal zijn dat de instellingen de gezinsvoogden slechts kunnen aanstellen op tijdelijke basis en het is de vraag welke mensen gemotiveerd zijn om op een dergelijke basis toe te treden.
Zij vond het bovendien merkwaardig dat de staatssecretaris, waar zij de conclusies van het onderzoek onderschrijft, het daaruit naar voren gekomen bedrag van 18,5 mln. niet structureel ter beschikking stelt. Er kan volgens haar niet aan dit bedrag getornd worden. Zij vond het begrijpelijk dat de staatssecretaris de 28,5 mln. die door Vedivo wordt gevraagd, in twijfel trekt, maar het bedrag van 18,5 mln. is volgens haar «spijkerhard». Is het niet vreemd dat in een begroting «waar de bomen tot in de hemel kunnen groeien» een dergelijk klein bedrag voor de jeugd niet kan worden gevonden? Zij vertrouwde erop dat de staatssecretaris met kracht van argumenten en overredingskracht binnen het kabinet zal pleiten voor het benodigde bedrag.
Mevrouw Soutendijk wilde ook een aantal zorgpunten aan de orde stellen. Zij wees erop dat het plaatsen van pupillen gemiddeld dertien uur kost, wat aangeeft dat er ook bij andere instanties problemen bestaan. Zij vond het eveneens zorgelijk dat het hulpverleningsplan niet binnen zes weken kan worden opgesteld. Zij vroeg dringend om hier in ieder geval financiële ruimte voor te bieden.
Mevrouw Soutendijk kon het eens zijn met de suggestie om de geldigheidstermijnen en de rapportageplicht nog eens kritisch tegen het licht te houden, mits dit niet ten koste van de doorzichtigheid en de controleerbaarheid van de hulp zou gaan.
Zij ging ten slotte in op de problematiek van de wachtlijsten. Aan welke mogelijkheden wordt er gedacht om deze problematiek zo snel mogelijk uit de wereld te helpen?
Mevrouw Soutendijk kwam tot de slotconclusie dat het hoog tijd is om tegemoet te komen aan de signalen van het veld. Zij zou het logisch gevonden hebben als in een begroting waarin zoveel mogelijk is ook de gezinsvoogdij-instellingen niet waren gepasseerd.
Mevrouw J. M. de Vries (VVD) was het in grote lijnen met de voorgaande sprekers eens: wachtlijsten in een sector waar geen wachtlijsten horen te zijn; een ernstige discrepantie tussen de tijd die een gezinsvoogd moet besteden aan zijn cliënten en die hij er werkelijk aan besteedt; gemiddeld dertien uur om een pupil geplaatst te krijgen, wat ook op problemen in een andere sector wijst. Kan de staatssecretaris daarop ingaan?
Mevrouw De Vries ging allereerst in op de brief van 24 juni. Daarin staat dat de staatssecretaris de resultaten van het onderzoek van C&L over de caseload onderschrijft en het voorstel volgt om tijdelijk financiële ruimte te creëren. Zij wil verder met de sector een project uitwerken waarin het begrip «sturen op afstand» nader geconcretiseerd wordt in een sturingsmodel. Dit project zal ongeveer twee jaar duren. Kan de staatssecretaris uitleggen wat zij hiermee bedoelt en waarom het twee jaar moet duren?
Mevrouw De Vries ging vervolgens in op de brief van 8 september, waarin de staatssecretaris schrijft het inhoudelijk met Vedivo eens te zijn en de wachtlijsten zeer ongewenst te achten, wat de VVD-fractie met haar eens is. Toetsing door C&L van het bedrag door Vedivo opgegeven, heeft opgeleverd dat er 18,5 mln. nodig is. In aanvulling op een eerdere toezegging van de staatssecretaris van 5 mln. jaarlijks voor twee à drie jaar, zegt zij vervolgens 8,4 mln. extra toe voor '97 en '98. Volgens mevrouw De Vries ontbreekt daarmee een substantieel bedrag ten opzichte van het bedrag door C&L opgegeven. In ruil voor het toekennen van dit te lage bedrag dienen de wachtlijsten «onmiddellijk» te worden opgeheven. Wat stelt de staatssecretaris zich hierbij voor? Het leek mevrouw De Vries realistischer om een datum bijvoorbeeld 1 januari 1998 te stellen. «Snel» of «zeer snel» leek haar overigens een betere formulering dan «onmiddellijk».
Mevrouw De Vries vroeg zich verder af waarom de staatssecretaris vervolgens nog een onderzoek c.q. ontwikkelingstraject wil. Er liggen nu al drie onderzoeken, terwijl iedereen het eens is over de ongewenstheid van de wachtlijsten in deze sector. Ook zij was van mening dat er ook op de langere termijn en niet alleen voor 1998 zicht dient te zijn op een substantiële financiële bijdrage, wil men deze problematiek werkelijk kunnen oplossen. Een onderzoek waarvan de resultaten in mei 1998, de verkiezingsmaand, beschikbaar komen, leek haar niet erg zinvol omdat de Kamer op dat moment geen beslissingen kan nemen. Het is nodig dat er voor mei 1998 aan de gezinsvoogdij duidelijk wordt gemaakt hoe de problemen opgelost kunnen worden. Zij had de indruk dat men het er Kamerbreed over eens is dat de gezinsvoogdij-instellingen geen onderwerp van onderhandelingen tijdens of na de verkiezingen mogen zijn.
Mevrouw Jorritsma-van Oosten (D66) zag als directe aanleiding voor het gesprek met de staatssecretaris het door de directies van de instellingen instellen van een wachtlijst, waardoor 328 kinderen en hun ouders de dupe dreigen te worden van een discussie tussen de gezinsvoogdij en de staatssecretaris over de financiën. Hoewel D66 evenals de staatssecretaris liever gezien zou hebben dat de gezinsvoogdij gewacht had op de resultaten van de onderzoeken van C&L en het instellen van de wachtlijsten niet kan goedkeuren, heeft zij begrip voor de handelwijze van de gezinsvoogdij die op deze wijze de urgentie van de zaak duidelijk heeft willen maken. Ook mevrouw Jorritsma vindt echter dat de wachtlijsten zo snel mogelijk opgeheven moeten worden.
Zij wees erop dat ook uit de cijfers en aanbevelingen in het rapport van C&L naar voren komt dat de gezinsvoogdij het water tot aan de lippen staat. Aan de ene kant zijn er te weinig middelen om het apparaat op goede wijze draaiende te houden. De norm die hiervoor bij de wetswijziging is aangehouden, blijkt te laag en moet worden aangepast. Aan de andere kant is er sprake van een toegenomen werkdruk. Ondanks administratieve en juridische ondersteuning, is het aantal uren dat de gezinsvoogden besteden aan het schrijven van rapportages en het onderhouden van diverse contacten toegenomen. Een caseload van 20 à 30 kinderen maakt het verklaarbaar dat er slechts eens per vijf à zes weken een uur tijd is voor persoonlijk contact, wat veel te weinig is.
Mevrouw Jorritsma ging vervolgens in op de brief van 24 juni, waarin de staatssecretaris aangeeft de conclusies en aanbevelingen van C&L over te nemen maar niet de door C&L genoemde bedragen. Zij doet een toezegging van 5 mln. per jaar voor een periode van drie jaar voor verbetering van de apparaatskosten, terwijl een bedrag van 10 mln. per jaar nodig wordt geacht. Zij zegt evenmin middelen toe om de werklast te verminderen.
Met de brief van 8 september komt hierin enige verandering. De staatssecretaris stelt daarbij 8,4 mln. beschikbaar voor een periode van twee jaar om de werkdruk te verminderen. Hiermee komt het bedrag voor 1997 en 1998 op 9,2 mln. per jaar in plaats van op 18,4 mln. per jaar, terwijl volgens mevrouw Jorritsma een bedrag van 18,4 mln. structureel per jaar echt niet overvraagd is. Kan de staatssecretaris uitleggen wat er nog te onderzoeken valt na de rapporten van Coopers & Lybrand, alvorens 18,4 mln. per jaar structureel kan worden toegezegd?
Tot slot wees zij erop dat D66 in november 1995 voluit heeft ingestemd met de invoering van de nieuwe wet op de ondertoezichtstelling, waarmee de uitvoeringstaak bij de gezinsvoogdij kwam te liggen. Zij vond het schrijnend dat, waar het doel van deze wet is om de kwaliteit van de jeugdbescherming te verhogen, twee jaar later de gezinsvoogden alarm moeten slaan omdat zij de benodigde kwaliteit niet kunnen handhaven. Zij vond een goede uitvoering van de nieuwe OTS-wet en een snelle oplossing van de problematiek dan ook dringend nodig.
Het antwoord van de staatssecretaris
De staatssecretaris zei blij te zijn met de uitnodiging voor dit overleg, omdat ook zij van mening is dat de problematiek van de instellingen van gezinsvoogdij aandacht verdient. Zij herinnerde eraan dat bij de invoering van de OTS-wet ook reeds door vele woordvoerders aandacht werd gevraagd voor het probleem van de werklast en erkende dat zij bij die gelegenheid vrij geruststellend had gereageerd. Zij had toen opgemerkt dat de nieuwe wet na verloop van tijd geëvalueerd zou worden en dat er op dat moment gekeken zou worden of er aan bepaalde problemen iets gedaan moest worden. Zij wees er uitdrukkelijk op dat het niet haar bedoeling is om te zwartepieten over de wachtlijsten. Zij heeft uit de overleggen opgemaakt dat Vedivo met het instellen van de wachtlijsten heel duidelijk een signaal heeft willen afgeven, maar dat de instellingen en de gezinsvoogden hier grote moeite mee hebben. Zij hoopte dat door dit debat en de komende gesprekken met de instellingen de problemen in zoverre kunnen worden opgelost dat de wachtlijsten opgeheven kunnen worden.
Zij wees vervolgens op het positieve feit dat de Kamer, als het om zaken van jeugdbescherming gaat, altijd zeer eensgezind is. Zij was ervan overtuigd dat deze eensgezindheid haar in de toekomst zeer goed van pas zal komen, als het erom gaat de benodigde financiële middelen los te krijgen.
Zij erkende de problematiek die er nu lag voluit, maar was van mening dat niet alle problemen te voorzien zijn geweest en dat een aantal factoren van buitenaf de zaak versneld heeft doen escaleren. De Kamer heeft eind vorig jaar gevraagd om een onderzoek naar de werklast, terwijl hiervoor vanuit de instellingen zelf ook uitdrukkelijk aandacht is gevraagd. Door al deze zaken is zij langzamerhand tot de conclusie gekomen dat nu getracht moet worden, zo snel mogelijk een oplossing voor de problematiek te vinden.
In eerste instantie moet gezocht worden naar een tijdelijke oplossing voor de problemen, hoewel zij er inmiddels van overtuigd is geraakt dat er ook een structurele aanpak nodig is. In de afgelopen jaren is wel degelijk extra geld is ingezet voor de voogdij. Kijkend naar de cijfers van 1994 t/m 1998 is er sprake van een toename van de budgettaire ruimte van ongeveer 80 mln. naar 120 mln. Zo is er een extra impuls gegeven van ruim 6 mln. voor een verbetering van de automatisering. Ook is er incidenteel een bedrag van 1,5 mln. beschikbaar gesteld voor deskundigheidsbevordering en een bedrag van 3 mln. voor overige kwaliteitsverbetering. Zij moest niettemin toegeven dat het rapport van Coopers & Lybrand duidelijk maakt dat er structureel een extra bedrag nodig is.
De staatssecretaris maakte vervolgens melding van het overleg met Vedivo op 30 juni, waarbij Vedivo een bedrag nodig zei te hebben van 28,5 mln. Het onderzoek van Coopers & Lybrand noemde in eerste instantie geen bedrag. Een snelle nadere analyse van Coopers & Lybrand kwam uit op een bedrag van 18,4 mln. De staatssecretaris memoreerde de besprekingen over de Voorjaarsnota 1998 in het kabinet, waarbij zij nog niet beschikte over de cijfers van Coopers & Lybrand maar toch vast ingezet heeft op 5 mln., het bedrag dat in de begroting structureel is ingezet voor apparaatskosten. Zij was zich er overigens van bewust dat dit bedrag ten opzichte van de 18,4 mln., 5 mln. te weinig is.
Zij heeft naar aanleiding van het rapport van Coopers & Lybrand vervolgens de claim van 8,4 mln. van Vedivo erkend, ondanks haar grote zorg waar zij dit geld vandaan moet halen. Aangezien de problematiek in hoge mate klemmend was, heeft zij bij grote uitzondering besloten om het bedrag van 8,4 mln. voor 1997 en 1998 uit de begroting van Justitie beschikbaar te stellen, in afwachting van begrotingsbesprekingen.
Volgens haar gaat het duidelijk om twee problemen. Er moet structureel nog een extra bedrag van 5 mln. per jaar gevonden worden voor apparaatskosten voor de komende jaren. Verder dient de tijdelijke regeling om de 8,4 mln. in de begroting te vinden, omgezet te worden in een structurele regeling. Zij verklaarde uitdrukkelijk dat zij bij de Voorjaarsnota en alle voorkomende gelegenheden in de komende maanden, zal inzetten op het structureel maken van de 8,4 mln. voor het oplossen van de personele problemen, en op een extra bedrag van 5 mln. voor apparaatskosten, waarbij het haar bedoeling is het bedrag van 8,4 mln. voor de werklastvermindering in de begroting van Justitie te vinden. Wel verlangde zij uitdrukkelijk dat de instellingen in het komende jaar aangeven hoe de apparaatskosten en de werklastvermindering in de komende jaren ingevuld moeten worden. Zij herhaalde dat zij het bedrag van 18,4 mln. berekend door Coopers & Lybrand erkent en dat zij hierop zal inzetten bij de Voorjaarsnota.
Hoewel zij begrip kon opbrengen voor de problemen die een tijdelijke toekenning van het bedrag van 8,4 mln. opleverde op het gebied van de personele invulling, kon zij helaas geen toezegging doen over een structurele toekenning van dit bedrag. In het licht van de gang van zaken bij de financiële en de begrotingssystematiek, is een dergelijke toezegging onmogelijk. Wel wil zij samen met Vedivo trachten om voor de werklastproblematiek een zodanige oplossing te bieden dat het mogelijk wordt om nieuw personeel voor een langere periode in plaats van tijdelijk aan te stellen. Zij opperde de mogelijkheid om in dat geval met het budget apparaatskosten/werklast te schuiven. Zij erkende echter dat het probleem van de werklast een structurele oplossing op lange termijn vereist. Desgevraagd antwoordde zij dat zij bij de bespreking van de Voorjaarsnota in het kabinet over het bedrag van 5 mln. voor apparaatskosten heeft gesproken en dat er verder overleg is gevoerd met Financiën over de wijze waarop het bedrag van 8,4 mln. binnen de begroting van Justitie kan worden vrijgemaakt. Het is bij Financiën dus bekend dat Justitie bij de behandeling van de Voorjaarsnota deze claim structureel zal neerleggen. In dit verband attendeerde zij de Kamer op de mogelijkheid om bij het debat over de Miljoenennota aandacht te vragen voor deze problematiek.
Gevraagd naar de wijze waarop het bedrag van 10 mln. voor de apparaatskosten gefinancierd zal worden, antwoordde de staatssecretaris dat de claim van 5 mln. voor de apparaatskosten door Financiën wordt erkend, maar dat het structureel maken van dit bedrag een hard gevecht zal worden. Zij wees er in dit verband op dat het een novum is dat midden in het jaar een bedrag van 8,4 mln. vrij wordt gemaakt door verschuivingen in de begroting van Justitie. De enige rechtvaardiging hiervoor is de erkenning van de zwaarte van de problematiek bij de voogdij-instellingen. In overleg met Financiën en het kabinet is afgesproken dat bij de bespreking van de Voorjaarsnota het eenmalig toegekende bedrag van 5 mln. moet worden omgezet in een structureel jaarlijks bedrag. Hetzelfde geldt voor het structureel maken van het bedrag van 8,4 mln. voor vermindering van de werklast. Het rapport van Coopers & Lybrand was dus ook nodig om hiervoor de nodige onderbouwing te leveren.
Zij stelde nadrukkelijk dat het feit dat er overal een juichstemming is over de financiële situatie van de overheid niet betekent dat iedereen zich daar kan vervoegen voor extra geld. Zij zal dus bij de behandeling van de begroting een extra claim leggen bij Financiën maar ook binnen de justitiebegroting zoeken naar een structurele financiering van de voogdij-instellingen op lange termijn, wat een verschuiving binnen de begroting zal betekenen.
Zij ging vervolgens in op het feit dat zij de aanbeveling heeft overgenomen om het onderzoek in een korte en een langere termijn op te splitsen. Zij was het ermee eens dat de cultuur van efficiency niet alles is, maar zij was tegelijkertijd van mening dat een verandering van de organisatie nodig is op het vlak van de werkwijze en de verdeling in voogdij- en niet-voogdijtaken. Zij achtte hiervoor een langetermijnonderzoek nodig, hoewel zij inmiddels wel tot de conclusie gekomen is dat een termijn van twee jaar te lang is. Zij zou graag willen dat dit rapport in juni 1998 op tafel ligt.
Zij kwam vervolgens bij de concrete beantwoording van een aantal vragen. Zij wilde graag toezeggen dat zij een aantal punten door verschillende sprekers genoemd zal meenemen in het langetermijnonderzoek. Zij dacht hierbij aan de termijn van zes weken voor het opstellen van een hulpverleningsplan en de gemiddelde duur van dertien uur om een pupil te plaatsen. Hoewel het vandaag gaat om de specifieke problemen bij de voogdij-instellingen, was zij van mening dat het werk van de voogdij-instellingen uitdrukkelijk in samenhang met de Regie in de jeugdzorg gezien moet worden. Zij bekijkt inderdaad of er bij de voorlopige voogdij tussentijds en niet alleen op de jaarlijkse peildatum van 1 oktober gereageerd kan worden op een werklaststijging. De desbetreffende wet is per 1 juli 1997 in werking getreden. Zij kon echter niet zeggen of de problemen over de financiering en de peildatum zijn opgelost. Zij zal dit nagaan.
De staatssecretaris vond het een goede suggestie om te trachten tijdig een oplossing te vinden voor de financiële problemen rond de werklast en de apparaatskosten in verband met de verkiezingen in mei volgend jaar. Zij was het ermee eens dat de aandacht voor de jeugdzorg en voor de voogdij-instellingen geen deel moet gaan uitmaken van de verkiezingsstrijd. Zij was blij dat de Kamer en zijzelf het over deze problematiek zeer eens zijn. Het is daarbij haar taak om deze zaken vroegtijdig bij Voorjaarsnota te bepleiten en daarop in te zetten. Zij was het ermee eens dat er voor dit onderwerp blijvende aandacht moet zijn en zij zegde toe, haar uiterste best te zullen doen de zaak definitief op te lossen voor de verkiezingen.
Zij sprak verder oprecht de hoop uit dat alle partijen volgend jaar bij de onderhandelingen over een nieuw kabinet in het nieuwe regeerakkoord essentiële aandacht zullen geven aan het totale pakket van de jeugdzorg. Zoals gezegd, gaat het vandaag over de problemen in de voogdij, maar er zijn ook in andere sectoren waar het om de toegang tot de jeugdzorg gaat, grote problemen. Ook daar zal naar haar inschatting extra geld nodig zijn.
Zij wilde graag de vertaalslag overnemen om van «onmiddellijke» opheffing van de wachtlijsten «snelle» opheffing te maken. Zij had uit het overleg met Vedivo begrepen dat bij het plaatsen op de wachtlijsten uitdrukkelijk gekeken is naar de kwetsbaarheid, de gevoeligheid en de urgentie van een bepaald geval. Zij hoopte dat de inzet over en weer zal zijn om de meest urgente zaken onmiddellijk op te pakken.
Gedachtewisseling in tweede termijn
Mevrouw Van der Burg (PvdA) was de staatssecretaris erkentelijk voor haar toezegging dat zij bij Voorjaarsnota zal inzetten op een bedrag van 18,4 mln. structureel, maar vond dat er op kortere termijn zekerheid dient te komen. Hiernaar gevraagd antwoordde zei dat de Partij van de Arbeid bij de behandeling van de Miljoenennota het voorstel zal doen, een bedrag van 18,4 mln. structureel in de begroting op te nemen. Naar zij begreep, zal de staatssecretaris zich hiertegen niet verzetten.
Zij was het geheel met de staatssecretaris eens dat er aan de problematiek van de jeugdzorg in zijn samenhang meer aandacht besteed dient te worden bij het opstellen van een nieuw regeerakkoord. Er is voor de hele jeugdzorg meer geld nodig dan alleen de 18,4 mln. voor de voogdij-instellingen. Zij wees er echter op dat, wil preventieve zorg zin hebben, de jeugdzorg en de jeugdbescherming voldoende middelen moeten krijgen.
Ook de heer Rabbae (GroenLinks) was de staatssecretaris erkentelijk voor haar inzet om een structurele oplossing te vinden voor de problemen. Hij had volledig begrip voor haar worsteling om het geld structureel te vinden. Hij kon zich vinden in haar voorstel om dit bij de Voorjaarsnota te doen, hoewel ook hij liever zag dat de instellingen snel zekerheid krijgen, vooral gezien de personele problematiek.
Ook zijn fractie zal er bij de algemene beschouwingen voor pleiten om het bedrag van 18,4 mln. in de begroting voor 1998 op te nemen en structureel te maken.
Ten slotte was hij blij met de toezegging van de staatssecretaris om nog voor de verkiezingen met de Kamer te overleggen over de verdere structurele aanpak van het probleem.
Mevrouw Soutendijk-van Appeldoorn (CDA) had uit het antwoord van de staatssecretaris begrepen dat de duidelijkheid over de werkelijke financiële behoefte te laat bekend is geworden om deze nog bij de voorbereiding voor de begroting 1998 te betrekken. Ook zij vond dat er over deze kwestie bij de algemene beschouwingen duidelijkheid moet komen, vooral vanwege de urgentie van de personele problemen. Regelen bij Voorjaarsnota is te laat en houdt de instellingen te lang in onzekerheid.
Zij pleitte er nadrukkelijk voor om creatief en praktisch een oplossing te zoeken om de plaatsingstijd van dertien uur te verminderen.
Mevrouw J.M. De Vries (VVD) had graag wat meer boter bij de vis gehad. Zij hoopte dat de nu toegezegde bedragen de problematiek van de werklast op korte termijn zouden helpen oplossen en dat aan nieuw aan te nemen personeel uitzicht geboden kan worden voor wat langere tijd. Kan de staatssecretaris de Kamer op de hoogte stellen van de uitkomsten van het gesprek met Vedivo?
Zij was blij met de toezegging dat de staatssecretaris het onderzoek naar het besturingsmodel wil verkorten. Na alle onderzoeken dient men zich te concentreren op het eigenlijke werk.
Ook de VVD-fractie zal zich na 1998 blijven inzetten voor het totale terrein van de Regie in de jeugdzorg. Zij twijfelde er niet aan dat de staatssecretaris zich bij Voorjaarsnota tot het uiterste zal inzetten om de benodigde financiën, ook structureel op tafel te krijgen. Ook zij dacht dat het de taak van de staatssecretaris zou verlichten, als de Kamer bij de algemene beschouwingen deze wens unaniem op tafel legt. Haar fractie zal daar graag aan meedoen.
Mevrouw Jorritsma-van Oosten (D66) was ervan overtuigd dat het de inzet van de staatssecretaris is om structureel 18,4 mln. op tafel te krijgen om de problematiek op te lossen. Zij had begrip voor het feit dat de staatssecretaris gebonden is aan de begrotingssystematiek en was blij dat de Kamer de mogelijkheid heeft om bij de algemene beschouwingen deze wens uit te spreken. De Kamer kan de staatssecretaris hiermee een steun in de rug geven bij het overleg met de instellingen over de problematiek van de aanstelling van nieuw personeel.
De staatssecretaris beloofde de Kamer op de hoogte te houden van de verdere ontwikkelingen en het volgende gesprek met Vedivo.
Zij ging nog even in op de opmerking dat deze kwestie geregeld had kunnen worden in de begroting voor 1998 als de cijfers tijdig bekend geweest waren. Zij wilde een onderscheid maken tussen apparaatskosten en werklastkosten. Voor de werklastkosten dient er inderdaad een structureel bedrag per jaar te komen. Zij zou ook graag zien dat het bedrag van 5 mln. per jaar voor de apparaatskosten voor een periode van twee à drie jaar, structureel wordt. Zij hechtte er echter aan dat de instellingen eerst duidelijk maken hoe zij invulling willen geven aan dit bedrag, voordat zij bij Voorjaarsnota inzet op de volgende 5 mln. Gezien het grote aantal politieke wensen dat bij algemene politieke beschouwingen op tafel komt, leek het haar goed te nuanceren tussen de onderdelen van de bedragen.
Samenstelling: Leden: V. A. M. van der Burg (CDA), voorzitter, Schutte (GPV), Korthals (VVD), Janmaat (CD), Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), Van de Camp (CDA), Swildens-Rozendaal (PvdA), ondervoorzitter, M. M. van der Burg (PvdA), Scheltema-de Nie (D66), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Zijlstra (PvdA), Van Heemst (PvdA), Aiking-van Wageningen (groep-Nijpels), Rabbae (GroenLinks), Koekkoek (CDA), J. M. de Vries (VVD), Van Oven (PvdA), Van der Stoel (VVD), Dittrich (D66), Verhagen (CDA), De Graaf (D66), Rouvoet (RPF), B. M. de Vries (VVD), O. P. G. Vos (VVD), Van Vliet (D66).
Plv. leden: Smits (CDA), Van den Berg (SGP), Van Blerck-Woerdman (VVD), Marijnissen (SP), Bremmer (CDA), Doelman-Pel (CDA), Van Traa (PvdA), Feenstra (PvdA), Bijleveld-Schouten (CDA), Rehwinkel (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), Apostolou (PvdA), Meyer (groep-Nijpels), Sipkes (GroenLinks), Biesheuvel (CDA), Rijpstra (VVD), Middel (PvdA), Passtoors (VVD), Van Boxtel (D66), Van der Heijden (CDA), Roethof (D66), Leerkes (Unie 55+), Van den Doel (VVD), Weisglas (VVD), De Koning (D66).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-24885-10.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.