24 844
Financiële verantwoordingen over het jaar 1995

nr. 14
FINANCIËLE VERANTWOORDING VAN HET MINISTERIE VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER (XI)

Deze financiële verantwoording bestaat uit:

* de rekening van verplichtingen, uitgaven en ontvangsten, zoals blijkt uit bijgevoegde staten, voorzien van een toelichting voor onderdeel XI-A (VROM, exclusief Rijkshuisvesting) en XI-B (Rijkshuisvesting);

* de op deze rekening aansluitende saldibalans per 31 december 1995, voorzien van een toelichting;

* het voortgangsverslag over het gevoerde beleid inzake het voorkomen en bestrijden van misbruik en oneigenlijk gebruik van regelingen.

De Haag, 30 augustus 1996

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

M. de Boer

INHOUDSOPGAVEBlz.
   
1.De rekening van verplichtingen, uitgaven en ontvangsten4
   
2.De toelichting bij de rekening  
 1. Algemeen14
 2. De kengetallen15
 3. Beheers- en beleidsdoelmatigheid16
 4. Criteria ordelijk financieel beheer17
 5. Specifieke punten in relatie tot de begrotingsuitvoering 1996 
  1. Milieubeheer18
  2. Verantwoording van huisvestingskosten op andere begrotingen21
   
3.De saldibalans met toelichting23
   
4. Het voortgangsverslag over het gevoerde beleid inzake het voorkomen en bestrijden van misbruik en oneigenlijk gebruik van regelingen54

Staat XI-A behorende bij de Wet van ........... 19.., Stb. ..... en bij de financiële verantwoording over het jaar 1995 Rekening 1995 (inclusief slotwetmutaties) Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (XI) Onderdeel uitgaven en verplichtingen (bedragen x f 1000)

   (1) (2) (3)  (4) = (1) + (2) + (3) (5) (6) = (5) – (4)
Art.Omschrijving Oorspronkelijk vastgestelde begroting Mutaties (+ of –) op grond van eerste suppletore wet Mutaties (+ of –) op grond van tweede suppletore wet  Totaal beschikbaar Realisatie1Slotwetmutaties (+ of –) (+ = tekortschietend beschikbaar bedrag
   verplichtingenuitgaven verplichtingen uitgaven verplichtingen uitgaven verplichtingen uitgaven verplichtingen uitgavenverplichtingen uitgaven
  TOTAAL 44 724 826 –474 977 –59 015  44 190 834 44 125 868 –64 966
                
01 Algemeen 258 983 +17 910 –9 099  267 794 252 462 –15 332
 01Personeel en materieel118 855140 712+1 929+9 739+11 586+3 132 370150 454142 729146 904+10 359–3 550
 03Prijsbijstelling1 6001 600–1 600–1 600   000000
 04Loonbijstelling3 9213 921+5 781+5 781–9 702–9 702 000000
 05Onvoorziene uitgaven13 37213 372–2 398–2 398–1 334–1 334 9 6409 64000–9 640–9 640
 06Bijdrage aan Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (VIII) terzake van doelsubsidies TNO15 91115 911+166+166+156+156 16 23316 23316 20216 202–31–31
 07Voorlichting21 34923 130–1 885–1 150–900  18 56421 98029 47022 349+10 906+369
 08Hulp aan landen in nood2525     25252929+4+4
 10Post-actieven16 53516 535+385+385+1 086+1 086 18 00618 00615 96915 969–2 037–2 037
 11Nog nader te verdelen–4 790–4 790+4 407+4 407+383+383 000000
 12Bijdrage VROM aan Kadaster 47 000     047 000047 00000
 13Adviesraden VROM1 5671 567+2 580+2 580+309+309 4 4564 4564 1894 009–267–447
                
03 Volkshuisvesting 43 287 325 –470 166 –10 311  42 806 848 42 762 738 –44 110
                
(03.A)Algemeen en actief deel 4 436 574 +49 158 –183 540  4 302 192 4 257 785 –44 407
 01Personeel en materieel207 626210 226+2 076+5 405–8 440–6 826 201 262208 805227 383183 357+26 121–25 448
 03Onderzoek18 18519 485–2 950–659–3 000–1 000 12 23517 82612 43816 346+203–1 480
 05Volkshuisvestingsinstellingen, experimenten en kennisoverdracht5 0399 499+1 000+1 050   6 03910 5494 4207 054–1 619–3 495
 06Woonconsumenten3 4963 596+8 311+1 032   11 8074 62811 7664 628–410
 12Garanties1 50039 349  +1 000+1 000 2 50040 3492 53240 232+32–117
 15Bijzondere aandachtsgroepen17 900317 295+64 400+69 810+11 092–35 375 93 392351 73085 871348 269–7 521–3 461
 16Subjectsubsidies2 447 6952 455 802–72 900–73 177–190 000–190 000 2 184 7952 192 6252 194 8782 188 963+10 083–3 662
 18Infrastructuur en locatiesubsidie15 27074 570+73 336+18 356+36 364+36 364 124 970129 29096 108126 075–28 862–3 215
 19Stadsvernieuwing1 071 3001 063 626 +10   1 071 3001 063 6361 071 3111 063 637+11+1
 35Budget locatiegebonden              
  subsidies387 819224 636+1 545 382+27 589–383 861–975 1 549 340251 2501 544 675240 018–4 665–11 232
 36Apparaatskosten decentralisatie volkshuisvesting 13 490 –258+731+626 73113 85843813 358–293–500
 37Besluit woninggebonden subsidies 1995350 574 +37 694 +33 259  421 5270421 5570+300
 39Sanering woningbeheerders5 0005 000  –3 500–3 500 1 5001 5001 41 71 417–83–83
 40Tijdelijke stimuleringsregeling duurzaam bouwen    +137 500  137 5000125 0010–12 4990
 41Planologische knelpunten VINEX    +16 146+16 146 16 14616 14626 93124 431+10 785+8 285
                
(03.B)Niet-actief deel 38 850 751 –519 324 +173 229  38 504 656 38 504 953 +297
 68Leningen woningwet3 4003 400  +9 700+6 600 13 10010 0001 76510 198–11 335+198
 73Afkoop jaarlijkse bijdragen op grond van de Wet «Balansverkorting geldelijke steun volkshuisvesting» 37 146 376+36 645 096–501 280+126 966+126 966 36 772 06236 772 06236 771 97736 769 554–85–2 508
 74Bijdragen nieuwbouw en verbetering huurwoningen6 000511 650–4 700–32 533+2 632+37 000 3 932516 1174 041535 007+109+18 890
 75Bijdragen woningen marktsector en premiekoopwoningen 635 897+41 025+5 442–40 939–16 002 86625 337107605 665+21–19 672
 76Budgetten Besluit woninggebonden subsidies 1992–1994 553 428 +5 205 –10 000 0548 6337 039555 455+ 7 039+6 822
 77Overige niet-actieve uitgaven   +3 842+3 300+28 665 3 30032 5072 89529 074– 405–3 433
04 Ruimtelijke Ordening 69 910 –704 +1 278  70 484 74 711 +4 227
 01Personeel en materieel34 22034 220+357+660+1 669+1 772 36 24636 65237 57036 247+ 1 324– 405
 03Onderzoek, planvorming en stimulering ruimtelijk beleid19 78719 787– 1 282– 1 282– 505– 505 18 00018 00018 24115 973+ 241– 2 027
 05Uitvoering planologische kernbeslissing waddengebied200200– 82– 82+ 11+ 11 129129134133+ 5+ 4
 06Veiligstelling van bufferzones13 17313 173     13 17313 17319 84019 840+ 6  667+ 6 667
 08Leerlingbouwplaatsen1 9301 930     1 9301 9301 9301 9180– 12
 09Raad voor Vastgoedinformatie600600– 600    0600060000
                
05 Milieubeheer 1 108 608 – 22 017 – 40 883  1 045 708 1 035 957 – 9 751
 01Personeel en materieel114 602115 465– 2 260– 2 332– 4 375+ 2 776 107 967115 909107 369112 290– 598– 3 619
 02Personeel en materieel Inspectie Milieuhygiëne53 40254 989– 1 638+ 857+ 2 415+ 2 215 54 17958 06153 41457 850– 765– 211
 13Garanties en deelnemingen194 4006 190 – 520+ 150– 5 670 194 5500573 – 193 9770
 14Onderzoek en monitoring112 483123 463– 5 234+ 1 392+ 28 931+ 15 519 136 180140 374137 497139 237+ 1 317– 1 137
 15Algemeen milieubeleid357 598178 909– 3 979+ 1 105– 5 223– 14 123 348 396165 891385 160161 562+ 36 764– 4 329
 16Milieukwaliteit en emissiebeleid507 196582 191+ 72 999– 23 152+ 274 000– 42  500 854 195516 5391 036 614512 612+ 182 419– 3 927
 17Ketenbeheer en milieuzorg52 78747 401– 6 900+ 633– 5 700+ 900 40 18748 93444 99152 406+ 4 804+ 3 472

1 De gerealiseerde bedragen zijn steeds afgerond naar boven (op duizenden guldens).

Mij bekend,

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Staat XI-A behorende bij de Wet van ........... 19.., Stb. ..... en bij de financiële verantwoording over het jaar 1995 Rekening 1995 (inclusief slotwetmutaties) Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (XI) Onderdeel ontvangsten (bedragen x f 1000)

   (1) (2) (3)  (4) = (1) + (2) + (3) (5) (6) = (5) – (4)
Art.Omschrijving Oorspronkelijk vastgestelde begroting Mutaties (+ of –) op grond van eerste suppletore wet Mutaties (+ of –) op grond van tweede suppletore wet  Totaal geraamd RealisatieSlotwetmutaties (+ of –) (+ = meer ontvangen)
   ontvangstenontvangsten ontvangsten  ontvangsten ontvangstenontvangsten
  TOTAAL27 806 056– 1 247 181+ 62 879 26 621 75426 676 825+ 55 071
          
01 Algemeen1 329+ 1 025  2 3543 676+ 1 322
 01Ontvangsten van algemene aard1 329+ 1 025  2 3543 676+ 1 322
          
03 Volkshuisvesting27 745 217– 1 242 986+ 96 669 26 598 90026 621 531+ 22 631
 03Restituties73 966+ 33 312+ 97 671 204 949219 211+ 14 262
 05Overige ontvangsten volkshuisvesting15 711+ 2 730+ 12 000 30 44138 915+ 8 474
 07Rente en aflossingen als gevolg van de wet «Balansverkorting geldelijke steun volkshuisvesting»27 655 540 – 1 279 028– 13 002 26 363 51026 363 405– 105
          
04 Ruimtelijke Ordening398   3987 531+ 7 133
 01Diverse ontvangsten398   3987 531+ 7 133
          
05 Milieubeheer59 112– 5 220– 33 790 20 10244 087+ 23 985
 02Kostenverhaal bodemsaneringPMPMPM 01 433+ 1 433
 03Overige ontvangsten milieubeheer9 112– 520– 3 790 4 80226 490+ 21 688
 05Bodemsanering VINEX50 000– 4 700– 30 000 15 30016 164+ 864

Mij bekend,

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Staat XI-B behorende bij de Wet van ........... 19.., Stb. ..... en bij de financiële verantwoording over het jaar 1995 Rekening 1995 (inclusief slotwetmutaties) Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (XI) Onderdeel uitgaven en verplichtingen (bedragen x f 1000)

   (1) (2) (3)  (4) = (1) + (2) + (3) (5) (6) = (5) – (4)
Art.Omschrijving Oorspronkelijk vastgestelde begroting Mutaties (+ of –) op grond van eerste suppletore wet Mutaties (+ of –) op grond van tweede suppletore wet  Totaal beschikbaar Realisatie1Slotwetmutaties (+ of –) (+ = tekortschietend beschikbaar bedrag
   verplichtingenuitgaven verplichtingen uitgaven verplichtingen uitgaven verplichtingen uitgaven verplichtingen uitgavenverplichtingen uitgaven
  TOTAAL 1 516 974 + 115 276 – 57 928  1 574 322 1 580 855 + 6 533
                
01 Huisvesting rijksdiensten (eigen dienst) 1 421 109 + 116 789 – 57 928  1 479 970 1 516 448 + 36 478
 01Personeel en materieel114 091114 091+ 5 806+ 9 727+ 3 432+ 3 432 123 329127 250128 903126 624+ 5 574– 626
 02Prijsbijstelling       000000
 03Loonbijstelling694694+ 1 387+ 1 387– 2 081– 2 081 000000
 04Post-actieven3 5353 535+ 1 709+ 1 709– 27– 27 5 2175 2175 5855 447+ 368+ 230
 06Onderzoek4 6459 177+ 928+ 1 263+ 31+ 31 5 60410 4715 6649 092+ 60– 1 379
 07Functionele kosten van het Koninklijk Huis7 1727 172+ 1 000+ 1 000   8 1728 1729 4629 462+ 1 290+ 1 290
 08Huren en andere vergoedingen betreffende onroerende goederen306 629278 313– 96 409– 35 031– 2 430+ 8 852 207 790252 134222 071267 331+ 14 281+ 15 197
 09Onderhoud en exploitatie175 238178 738+ 41 528+ 58 651+ 32 439– 315 249 205237 074251 869231 606+ 2  664– 5 468
 10Investeringskosten rijkshuisvesting219 914242 976+ 128 563+ 39 980+ 161 595+ 74 549 510 072357 505492 565362 945– 17 507+ 5 440
 11Justitie/JR411 728586 413– 81 832+ 38 103+ 44 207– 142 369 374 103482 147521 917503 941+ 147 814+ 21 794
 12Voorzieningen ten behoeve van de RijkshuisvestingPMPM     00  00
                
02 Huisvesting ten behoeve van derden 95 865 – 1 513    94 352 64 407 – 29 945
 01Huisvestingskosten ten behoeve van derden95 86595 865– 42 131– 1 513+ 15 000  68 73494 35258 58064 407– 10 154– 29 945

1 De gerealiseerde bedragen zijn steeds afgerond naar boven (op duizenden guldens).

Mij bekend,

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Staat XI-B behorende bij de Wet van ........... 19.., Stb. ..... en bij de financiële verantwoording over het jaar 1995 Rekening 1995 (inclusief slotwetmutaties) Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (XI) Onderdeel ontvangsten (bedragen x f 1000)

   (1) (2) (3)  (4) = (1) + (2) + (3) (5) (6) = (5) – (4)
Art.Omschrijving Oorspronkelijk vastgestelde begroting Mutaties (+ of –) op grond van eerste suppletore wet Mutaties (+ of –) op grond van tweede suppletore wet  Totaal geraamd RealisatieSlotwetmutaties (+ of –) (+ = meer ontvangen)
   ontvangstenontvangsten ontvangsten  ontvangsten ontvangstenontvangsten
  TOTAAL128 971+ 32 843+ 1 103 162 917122 971–  39 946
          
01 Huisvesting rijksdiensten (eigen dienst)33 106+ 32 843+ 1 103 67 05258 700– 8 352
 01Vergoedingen van apparaatskosten6 000– 4 000+ 1 103 3 1032 261– 842
 02Diverse ontvangsten27 106+ 36 843  63 94956 439– 7 510
          
02 Huisvesting ten behoeve van derden95 865   95 86564 271– 31 594
 01Te ontvangen huisvestingskosten van derden95 865   95 86564 271– 31 594

Mij bekend,

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

2. De toelichting bij de rekening

2.1. Algemeen

Met het van kracht worden van de 6e wijziging van de Comptabiliteitswet dient bij elk begrotingsartikel een uiteenzetting gegeven dient te worden over:

het gerealiseerde beleid ten opzichte van het voorgenomen beleid;

de gerealiseerde activiteiten, prestaties en effecten ten opzichte van hetgeen werd beoogd.

Een goede toelichting bij de rekening behoort informatie te bevatten die voor een goed begrip van die rekening, en daarmee voor een oordeel over het gevoerde beleid en beheer, nodig is.

Het is dan ook van belang dat een begroting zo concreet mogelijke beleidsdoelstellingen en/of -voornemens bevat. Deze dienen te worden ondersteund door beoogde activiteiten, prestaties en effecten. Verder is het van belang dat zodanige sturing van het beleidsproces en de bedrijfsvoering plaatsvindt, dat activiteiten, prestaties en effecten op een samenhangende en gestructureerde wijze in beeld zijn. Dit teneinde op een doelmatige en doeltreffende wijze de vooraf bepaalde doelen te bereiken.

Als gekeken wordt naar de achtergrond van de 6e wijziging, en ook de 5e wijziging, van de Comptabiliteitswet, dan is het streven te komen tot een meer bedrijfsmatige c.q. bedrijfseconomische benadering van zowel de beleids- als de beheersprocessen binnen de ministeries. Ofwel het doel is te komen tot een omslag van inputsturing naar geïntegreerde input/outputsturing binnen de rijksoverheid. Naast het presenteren van output- en effectinformatie in de begroting en de verantwoording, is het nadrukkelijk de bedoeling dat met behulp van die informatie het voor de ministeries zelf beter mogelijk wordt de beleids- en beheersprocessen te beheersen en te sturen. Dit vereist een structurele aanpak van het genereren van stuur- en managementinformatie, waarbij het streven van VROM is om met behulp van geïntegreerde input/outputinformatie de beleids- en beheersprocessen inzichtelijk te maken en op een meer systematische en ordelijke wijze te sturen.

VROM zal hiervoor de planning en controlcyclus versterken en integreren door onder andere de beleidsprocessen en de begrotings-, uitvoerings- en verantwoordingscyclus als raderen in elkaar te laten grijpen.

Elke organisatie, dus ook VROM, streeft externe en interne doelstellingen na. Voor het bereiken van deze doelstellingen worden verantwoordelijkheden gedelegeerd naar lagere managementniveaus, waarbij de «centrale» doelstellingen worden vertaald naar «sub»-doelstellingen. De doelstellingen zijn van groot belang voor de beheersing en sturing van processen. Ze geven namelijk richting aan de sturing. Daarnaast dienen ze zoveel mogelijk meetbaar te worden geformuleerd, teneinde vast te kunnen stellen of goed danwel slecht gepresteerd is.

De verschillende managementniveaus binnen VROM en de Staten-Generaal als dechargeverlener aan de beherende minister, hebben ieder een eigen informatiebehoefte. Elk managementniveau wil weten of de «gedelegeerde» verantwoordelijkheden worden waargemaakt. Hiervoor is betrouwbare (juiste, tijdige en volledige) informatie nodig. Dit betekent dat op systematische wijze naast informatie over de inputkant (mensen, geld, middelen) ook informatie beschikbaar moet zijn over de outputkant (resultaten, produkten) van beleids- en bedrijfsvoeringsprocessen en over de relatie tussen input en output. Hiermee krijgt men de beschikking over relevante informatie, zoals de mate van doelbereik/effectiviteit, de doelmatigheid/efficiency van middelen, de voortgang van activiteiten, de aanwezigheid van risico's, geleverde prestaties etc. De jaarplannen, die binnen VROM worden opgesteld, zullen in dit kader een belangrijke rol vervullen.

2.2. De kengetallen

Een belangrijk instrument hierbij is het instrument «kengetal». Een kengetal bevat in een gecomprimeerde vorm managementinformatie en biedt de mogelijkheid een beleids- of bedrijfsproces op transparante wijze te presenteren en te beoordelen.

Op 8 november 1995 heeft in dit kader overleg plaatsgevonden met de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over een notitie van «Haselbekke en Ros» over de kwaliteit en relevantie van outputgegevens en andere kengetallen in de begroting van VROM. Dit onderzoek richtte zich vooral op de vraag hoe de begroting meer richting kan geven aan het beleid, met andere woorden hoe kunnen de aspecten «input» en «output» dichter bij elkaar worden gebracht. Dit is belangrijk, want via de begroting moet een behoorlijke greep gelegd kunnen worden op de «output».

Van belang bij het ontwikkelen en presenteren van kengetallen en andere indicatoren is dat voortdurend de vraag wordt gesteld: waarom worden de gegevens verzameld en voor wie? Hierbij is een duidelijke relatie met de Memorie van Toelichting van een begroting en de koppeling daarvan aan de jaarplannen binnen VROM. Een duidelijke memorie van toelichting kan daarmee beter worden vertaald naar het «apparaat» en leidt tot een betere verantwoording aan het parlement.

Binnen VROM is gestart met een project om de mogelijkheden te inventariseren om in de begroting 1997 extra kengetallen op te nemen. Het gaat hierbij allereerst om een volledige inventarisatie van mogelijke ramingskengetallen. Tevens wordt een inventarisatie verricht van de (on)mogelijkheden bij enkele beleidsvelden op het gebied van het toerekenen van apparaatskosten. VROM volgt hierbij de volgende stappen: verbetering van de ramingskengetallen, meer aandacht voor doelmatigheidskengetallen en het starten met het toerekenen van apparaatskosten.

Als randvoorwaarden gelden hierbij dat:

– mogelijke doelmatigheidskengetallen in beginsel gebruikt moeten kunnen worden voor de interne sturing binnen een dienst of directie;

– kengetallen zowel in de begroting als in de verantwoording opgenomen moeten kunnen worden;

– de op te nemen gegevens moeten controleerbaar zijn.

Hierbij streeft VROM voor wat betreft de in de begroting en de verantwoording op te nemen informatie het volgende groeipad na:

Verantwoording 1995 Aangegeven wordt hoe de stand van zaken is met betrekking tot het voorschrift van de Comptabiliteitswet om verantwoording af te leggen over het gevoerde beleid en beheer. Aangegeven wordt welke ontwikkelingen in gang gezet zijn en worden om op een zeker moment te voldoen aan de 6e wijziging van de Comptabiliteitswet. Met deze toelichting wordt hieraan voldaan.

Begroting 1997 Ten opzichte van de begroting 1996 zal meer aandacht besteed worden aan doelmatigheidskengetallen. Daarnaast zal op het gebied van ramingskengetallen een verbetering worden aangebracht. Indien mogelijk zal een start worden gemaakt met het toerekenen van apparaatskosten aan produkten.

Verantwoording 1996 Een actualisatie van de stand van zaken met betrekking tot het verantwoorden van het gevoerde beleid en beheer. Op het gebied van ramingskengetallen zullen zo mogelijk realisaties afgezet worden tegen de in de begroting 1996 opgenomen ramingen.

Begroting 1998 Een verdere stap voorwaarts zal worden gezet op het gebied van ramingskengetallen, de doelmatigheidskengetallen en de kostentoerekening.

Verantwoording 1997 De basis voor de verantwoording is hetgeen dat is opgenomen in de begroting 1997. Deze verantwoording zal ten aanzien van bepaalde (clusters van) beleidsvelden voldoen aan de 6e wijziging van de Comptabiliteitswet.

Begroting 1999 De begroting dient volledig met kengetallen te zijn ingericht, zodat in de verantwoording over 1999 inzicht gegeven kan worden in:

het gerealiseerde beleid t.o.v. het voorgenomen beleid;

de gerealiseerde activiteiten, prestaties en effecten t.o.v. hetgeen werd beoogd.

2.3. Beheers- en beleidsdoelmatigheid

De verdere accentverschuiving van rechtmatigheid naar doelmatigheid wordt benadrukt in de recente wijzigingen van de Comptabiliteitswet, waarin de verantwoordelijkheid van de financiële functie voor doelmatigheid is aangescherpt. Het betreft zowel het terrein van de beleidsdoelmatigheid als de beheersdoelmatigheid (doelmatigheid van het functioneren). De Comptabiliteitswet onderscheidt beheersdoelmatigheid in «doelmatigheid van de organisatie» en in «doelmatigheid van het beheer».

Doelmatigheid kan aldus gesplitst worden in beheersdoelmatigheid en beleidsdoelmatigheid.

De volgende definities worden hiervoor aangehouden.

Bij beheersdoelmatigheid gaat het om de wijze waarop middelen, via activiteiten, in produkten worden omgezet.

Bij beleidsdoelmatigheid gaat het om de wijze waarop die produkten (in hun hoedanigheid als beleidsinstrumenten) worden omgezet in effecten. Dit bepaalt de beleidsdoelmatigheid.

Ten behoeve van een optimale inbedding van beheers- en doelmatigheid binnen de VROM-organisatie wordt aandacht besteed aan de volgende aspecten:

1. een onderbouwde meerjarenprogrammering van beheers- en beleidsdoelmatigheid, waarin aandacht wordt besteed aan:

– de mate waarin het beleid en beheer op een systematische wijze wordt geëvalueerd;

– het inpassen van de onderzoeken in een groter beleidskader (grote nota);

– de wijze waarop prioriteitsstelling plaats vindt (bijvoorbeeld op basis van analyse van beleidsrisico's/kritische succesfactoren);

– het aansluiten van de onderzoeken op de besluitvormingsmomenten (timing);

– de inhoudelijke samenhang tussen de activiteiten.

2. de relatie van beheers- en beleidsdoelmatigheid met de planning en control cycli ofwel hoe is beheers- en beleidsdoelmatigheid opgenomen in de jaarplannen;

3. de kwaliteit van de beheers- en beleidsdoelmatigheidsonderzoeken;

4. het gebruik van resultaten beheers- en beleidsdoelmatigheids-onderzoeken;

5. het verspreiden van informatie over uitkomsten van de onderzoeken.

2.4. Criteria ordelijk financieel beheer

In artikel 17, lid 1, van de Comptabiliteitswet is opgenomen dat: «Onze ministers, ieder met betrekking tot de begrotingen waarover hij het beheer voert, dragen zorg voor een ordelijk en controleerbaar beheer. Onze ministers dragen tevens zorg voor het periodiek onderzoeken van de doelmatigheid van het beheer, van de organisatie en van het beleid dat aan de begroting van het betrokken ministerie ten grondslag ligt».

In de optiek van VROM is «ordelijk financieel beheer», financieel beheer dat voldoet aan eisen ten aanzien van de kwaliteit, de doelmatigheid en de controleerbaarheid van processen, produkten en functies en de informatievoorziening daarover. Genoemde eisen zijn neergelegd in regels en procedures.

Kwaliteit is hier een ruim begrip en kan betrekking hebben op de inhoudelijkheid van bepaalde produkten, kan betrekking hebben op het proces, en kan betrekking hebben op de functies.

Bij de doelmatigheid gaat het om de beheersing van de processen. In alle processen moeten beheersmaatregelen zijn opgenomen om te waarborgen, dat mensen en middelen efficiënt en effectief worden ingezet. De samenhangen tussen de raming en uitvoering moeten met kengetallen/prestatiegegevens beter zichtbaar gemaakt worden. De controls en ook de kengetallen met een hoger abstractieniveau moeten dienstbaar zijn aan de beheersing van de processen en de informatievoorziening hierover.

Bij de controleerbaarheid gaat het met name om de regels en procedures waarlangs het mogelijk is aan de hand van de beschikbare informatie de besluitvorming te reconstrueren (audit trail) en te beoordelen.

Voorts komt uit de financiële processen een veelheid aan informatie beschikbaar voor verschillende belanghebbenden (management, controlefunctie, parlement). Deze informatie moet in principe voortvloeien uit de gegevens die binnen de processen worden verzameld. Dit wil zeggen dat het financiële beheer gericht is op de op te leveren informatie.

VROM wil in de komende jaren tot een instrument komen dat gebruikt kan worden bij de bepaling van een oordeel met betrekking tot het ordelijke beheer. Het oordeel wordt opgebouwd uit bijna alle financiële functie rakende processen, produkten en functies.

Daarnaast kan het instrument gebruikt worden als instrument ter bepaling van de risico's binnen de VROM-organisatie. Dit is nuttig teneinde tijdig de nodige beheersmaatregelen te kunnen treffen.

Verder kan het instrument ondersteunend zijn in het déchargeproces voor wat betreft het financieel beheer.

2.5. Specifieke punten in relatie tot de begrotingsuitvoering 1996

In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan specifieke zaken die tijdens de begrotingsuitvoering 1995 naar voren kwamen.

In § 2.5.1 wordt aandacht geschonken aan drie zaken op het gebied van milieubeheer, te weten:

* de aanpassingen in regelgeving en behandelingsproces;

* de toepassing van de Wet Bodembescherming in bijzondere situaties;

* de nadere uitwerking ROM-gebied Noord-Brabant/Limburg.

Tenslotte wordt in § 2.5.2 inzicht gegeven in de verantwoording van huisvestingskosten op andere begrotingen.

2.5.1. Milieubeheer

De aanpassingen in regelgeving en behandelingsproces

Vanwege het feit dat de ontwikkelingen op het milieubeleidsterrein snel voortschrijden, is het niet in alle gevallen mogelijk (wenselijk) gebleken om de formele aanpassing van de regels in 1995 te realiseren. Veelal wordt een ingrijpender aanpassing voorzien en zou een tussentijdse formele wijziging een te fragmentarisch karakter krijgen. Voor de aanpassingen die zijn uitgevoerd, wordt verwezen naar hetgeen is opgenomen in hoofdstuk 4 van deze financiële verantwoording over het gevoerde beleid inzake het voorkomen en bestrijden van misbruik en oneigenlijk gebruik van regelingen.

Toepassing Wet Bodembescherming in bijzondere situaties

Op 16 april 1996 is de Tweede Kamer door middel van een brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (kamerstukken II, 1995/1996, 22 727, nr. 16) nader geïnformeerd over een aantal recent tot stand gekomen principe-overeenkomsten inzake bodemsanering. Daarbij gaat het om de toewijzing van middelen in omstandigheden, waarbij de sanering door de overheid en derden wordt gefinancierd (co-financiering) en/of waarbij er sprake is van samenloop met plannen op het gebied van ruimtelijke ordening en volkshuisvesting.

De inzet van schaarse overheidsmiddelen stelt hoge eisen aan de doelmatigheid en creativiteit van de besluitvorming en uitvoering bij gemeenten, provincies en het Rijk. Gebleken is dat in de hiervoor genoemde specifieke situaties de formele bepalingen en procedures gebaseerd op de Wet bodembescherming een slagvaardige opdrachtverlening tot uitvoering van de sanering in de weg kunnen staan. Met het Interprovinciaal Overlegorgaan en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten worden gesprekken gevoerd over vernieuwing van beleid. In dit verband komen ook de hier bedoelde financiële bepalingen en procedures ter sprake. Over de uitkomsten van deze gesprekken is reeds nadere informatie aan de Tweede Kamer toegezegd.

In de brief wordt eerst ingegaan op de financiering van saneringen, waarbij zowel derden als de overheid middelen ter beschikking stellen. Daarna wordt ingegaan op de situaties, waarbij de beslissing inzake het beschikbaar stellen van financiële middelen eerder dan te doen gebruikelijk kenbaar is gemaakt, teneinde het bevoegd bezag in staat te stellen de uitvoering van de sanering optimaal te plannen en voor te bereiden. In de brief zijn de zaken opgenomen, waarin reeds een principe-overeenkomst is gesloten. Mogelijk zal in de komende periode nog in andere zaken een besluit worden genomen. Daarover zal de Tweede Kamer bij gelegenheid nader worden geïnformeerd.

Financieringssystematiek Wet Bodemsanering

Voor de financiering van de bodemsaneringsoperatie is in de Wet bodembescherming een systematiek opgenomen. Deze systematiek komt hierop neer dat eerst nagegaan wordt of veroorzakers, gebruikers of rechthebbenden zelf onderzoek en sanering kunnen bekostigen (art. 48). Met het oog op situaties waarin een bijdrage van de overheid noodzakelijk is, stelt het Rijk middelen beschikbaar aan het bevoegd gezag via ofwel een jaarlijks budget (art. 76) ofwel via een afzonderlijke bijdrage indien de kosten meer dan f 10 miljoen bedragen (art. 77).

Gezamenlijke financieringen

In het aanvullend kabinetsstandpunt over het eindrapport van de Commissie «bodemsanering in gebruik zijnde bedrijfsterreinen» (Kamerstukken II 1991/92, 21 557, nr. 19) wordt ingegaan op de mogelijkheid dat in bijzondere gevallen een sanering door een particulier saneerder en het bevoegd gezag gezamenlijk wordt gefinancierd. In paragraaf 3.1. van genoemd standpunt wordt door het kabinet aangegeven dat indien een dergelijk geval uiteindelijk leidt tot financiële inspanningen van de overheid, deze kunnen voortkomen uit het financiële stelsel van de Wet bodembescherming.

Hiervoor werd reeds aangegeven dat de toekenning van middelen door het Rijk plaats vindt aan het bevoegd gezag. Bij toekenning wordt ervan uitgegaan dat (het deel van) de sanering, waarvoor overheidsmiddelen aan het bevoegde gezag ter beschikking worden gesteld, uitgevoerd wordt door of vanwege het bevoegd gezag. In de Wet bodembescherming is in feite, voorzover het de financiering betreft, een strikte scheiding gehandhaafd tussen enerzijds saneringen in eigen beheer door bedrijven en anderzijds saneringen door de overheid.

Deze strikte scheiding kan in specifieke situaties leiden tot een minder doelmatige gang van zaken. Om die reden werd het noodzakelijk geacht in de hierna aangegeven situaties, met uitdrukkelijke instemming van het bevoegd gezag, te kiezen voor een specifieke wijze van financiering.

Saneringen in eigen beheer door de Nederlandse Spoorwegen

In het kader van de verzelfstandiging van de Nederlandse Spoorwegen is in goed overleg met de Minister van Verkeer en Waterstaat en de voorzitter van de Raad van Bestuur van de NS-groep gezocht naar een oplossing voor de omvangrijke problematiek van bodemverontreiniging van NS-percelen.

Op 21 december 1995 heeft ondertekening plaatsgevonden van het convenant «Bodemsanering NS-percelen». Het convenant voorziet in de oprichting, door de Nederlandse Spoorwegen, van een afzonderlijke uitvoeringsorganisatie voor de uitvoering van onderzoek en sanering van ernstige (zeer) urgente gevallen van bodemverontreiniging op NS-percelen. Uit rendementsoverwegingen zal bij de aanpak van gevallen een landelijke prioriteitstelling gelden. Om die reden ligt het niet voor de hand de middelen voortkomend uit de Wet bodembescherming 16 maal toe te kennen aan het bevoegd gezag en vervolgens over te gaan tot het uitvoeren van (deel)saneringen door of vanwege het bevoegd gezag.

In samenspraak met de provincies en de vier grote gemeenten zal toekenning van middelen plaatsvinden rechtstreeks aan de uitvoeringsorganisatie en zal deze uitvoeringsorganisatie zorgdragen voor de uitvoering van onderzoeken en saneringen.

De uitvoeringsorganisatie zal een Raad van Toezicht kennen, waarin ook vertegenwoordigers namens de Minister van Verkeer & Waterstaat en de Minister van VROM benoemd zullen worden. Ook het bevoegd gezag is bij de prioriteitstelling en verdere uitvoering van de saneringen nauw betrokken. Over de oprichting van de uitvoeringsorganisatie zal de Tweede Kamer nog nader geïnformeerd worden.

De totale kosten van de sanering van de NS-terreinen worden geschat op f 3,5 mld. De partijen hebben zich verplicht jaarlijks een bedrag van f 50 mln. bijeen te brengen. Hiervan neemt het ministerie van VROM 20% voor haar rekening. In tegenstelling tot de overige partijen zijn door het ministerie van VROM voor de jaren 1996 t/m 1999 geen toezeggingen gedaan. De eerste toezegging voor een bedrag van f 10 mln. heeft betrekking op het jaar 2000. Het convenant heeft een onbepaalde looptijd. Nadrukkelijk is in het convenant voorzien in een 5-jaarlijkse herijking teneinde te evalueren of het doel van het convenant in de voorgaande periode in voldoende mate is behaald. De bij het convenant betrokken partijen kunnen naar aanleiding van deze herijking besluiten tot wijziging van het convenant. De wijziging kan ook betrekking hebben op de dotaties van de betrokken partijen. Het ministerie van VROM verantwoordt dan ook als verplichtingenbedrag het bedrag dat is toegezegd tot en met het jaar 2000, het jaar waarin de eerste herijking zal plaatsvinden, zijnde een bedrag van f 10 mln.

Sanering in eigen beheer door projectontwikkelaar IJsseloord

In verband met de ontwikkeling van een nieuw bedrijventerrein wil een projectontwikkelaar overgaan tot vrijwillige sanering van het terrein IJsseloord aan de oostzijde van Arnhem. In overleg met de provincie hebben onderhandelingen met de projectontwikkelaar plaatsgevonden over een bijdrage van de overheid. Uitkomst van de onderhandelingen is dat de projectontwikkelaar, de gemeente, de provincie en het Rijk een deel van de kosten voor hun rekening nemen. Vanuit het Rijksbudget is een bijdrage van 9 miljoen gulden (prijspeil 1996) voorzien. De projectontwikkelaar zal zorgdragen voor de uitvoering van de sanering. De betaling van de bijdrage zal via de provincie plaatsvinden op basis van de voortgang van de werkzaamheden en de daarbij werkelijk gemaakte kosten.

Sanering RDM-terrein

Bij de financiële sanering van de RDM-werf in Rotterdam was de verkoop van het terrein aan een belegger/projectontwikkelaar een belangrijk onderdeel van de totale reddingsoperatie. Voor de noodzakelijke bodemsanering van het RDM-terrein, waarover in 1997 op basis van het saneringsonderzoek een beslissing genomen zal worden, is door de koper van het terrein een deel van de koopsom gestort in de Stichting Sanering RDM-terrein. De Stichting kent een bestuur waarvan de leden zijn benoemd door de Staat der Nederlanden (Minister van Economische Zaken, Minister van Financiën en Minister van VROM), de Gemeente Rotterdam en de koper van het terrein.

In principe dient de sanering bekostigd te worden uit het gestorte deel van de koopsom. Mocht deze som niet toereikend zijn dan zullen de Ministeries van Economische Zaken en Financiën, de Gemeente Rotterdam en de projectontwikkelaar volgens een vaststaande verdeelsleutel een extra bedrag op tafel leggen. Is ook dan het bijeengebrachte budget niet toereikend dan zal het Ministerie van VROM een bijdrage uit de middelen voor de Wet bodembescherming aan de Stichting ter beschikking stellen. De bijdrage van VROM is vooralsnog gewaardeerd op f 10 mln.

Bestuurlijke versnelling

Ten behoeve van een optimale planning en voorbereiding van de uitvoering van een sanering wil het bevoegd gezag op een zo vroeg mogelijk tijdstip duidelijkheid hebben over het moment waarop de afzonderlijke bijdragen op grond van art. 77 betaalbaar gesteld kunnen worden. Ik heb in de afgelopen periode in specifieke gevallen, waarin er door de samenloop met plannen op het gebied van ruimtelijke ordening en volkshuisvesting verstarring in de besluitvorming ging optreden, na kennisneming van het saneringsplan voor de betreffende locatie, aan het bevoegd gezag kenbaar gemaakt dat de benodigde middelen beschikbaar zullen zijn op het moment dat het bevoegd gezag aan alle bepalingen in de Wet bodembescherming heeft voldaan, waaronder het indienen van het voorgeschreven saneringsbestek.

Daarmee is afgeweken van de systematiek van de Wet bodembescherming, waarbij toekenning van middelen plaats vindt na goedkeuring van het saneringsbestek. Overigens is de regelgeving ingaande 1 januari 1996 op dit punt aangepast.

Aangezien de principe-beslissing, gericht op het verschaffen van zekerheid aan het bevoegd gezag, in de hier bedoelde gevallen in 1995 genomen is, zijn de hiermee gemoeide bedragen, ca. f 63 mln, in de financiële verantwoording 1995 als verplichting ten laste van het onderhavige begrotingsartikel opgenomen. Daarnaast is sprake van een vergelijkbare bestuurlijke versnelling bij het vastleggen van circa f 146 mln aan verplichtingen voortvloeiend uit de VINEX-convenanten en circa f 10 mln voortkomend uit het convenant inzake bodemsanering NS-percelen. De vastlegging van deze verplichtingen in het begrotingsjaar 1995 is mede de oorzaak van de aanzienlijke overschrijding op het verplichtingenbudget van het onderhavige artikel. Aangezien het hier om bestuurlijke versnelling gaat en niet om intensiveringen, zal deze overschrijding gecompenseerd worden door overeenkomstige verlagingen van de verplichtingenbudgetten in toekomstige jaren. Over de meerjarenperiode is er derhalve geen sprake van consequenties voor de verplichtingen- en uitgavenbegroting. In de eerste suppletore begroting 1996 zullen de compensaties voor de overschrijding 1995 inzichtelijk worden gemaakt.

Nadere uitwerking ROM-gebied Noord-Brabant/Limburg (NUBL)

Op het moment van vastlegging (te weten 17 december 1995) van de toekenning aan het project NUBL, ad f 26,7 mln., was de juridische grondslag (de Regeling bijdragen ROM-gebieden) geëxpireerd (expiratiedatum was 5 december 1995), terwijl de definitieve Bijdragenregeling gebiedsgericht milieubeleid, waarin eerdergenoemde regeling zal opgaan, pas in het voorjaar van 1996 van kracht zal worden.

In het bedrag van f 26,7 mln. is een bedrag van f 7,9 mln. begrepen, zijnde het aandeel van de Rijksplanologische Dienst in de toekenning. In de raming voor 1995 was voor de toekenning aan het project NUBL reeds f 3,7 mln. opgenomen. De meerjarige doorwerking wordt bij 1e suppletore begroting 1996 verwerkt.

2.5.2. Verantwoording van huisvestingskosten op andere begrotingen

In het Koninklijk besluit Rijksgebouwendienst (14 juli 1989 Stb. 1989, 320) en de Regeling Taakverdeling Rijkshuisvesting (Stcrt. 1991, 59) is aangegeven welke huisvestingskosten ten laste van de Rijksgebouwendienst komen en welke ten laste van de gebruikers. Zoals reeds in voorgaande jaren is aangegeven beschikt de Rijksgebouwendienst niet over de mogelijkheden om een totaal inzicht te verkrijgen in de omvang van de niet op de begroting van de Rijksgebouwendienst verantwoorde rijkshuisvestingstaken.

In het hierna opgenomen overzicht zijn de huisvestingsprojecten opgenomen, van de bij de Rijksgebouwendienst bekende projecten, die buiten de verantwoording van de Rijksgebouwendienst om en voor eigen rekening van andere ministeries zijn/worden gerealiseerd:

 Financieel belang
* de penitentiaire inrichting «Willem II» te Tilburg, verbouwingsactiviteitenca. f 10 tot f 20 mln.
* de penitentiaire inrichting «Grittenborgh» te Hoogeveen, verbouwingsactiviteitenca. f 1,5 mln.
* de penitentiaire inrichting «De Marwei», aanbrengen extra voorzieningenf 1,45 mln.
* de penitentiaire inrichting te Sittard, realisatie luchtkooica. f 0,075 tot f 0,1 mln.
* de penitentiaire inrichting te Vught, uitbreiding administratieonbekend
* het Huis van Bewaring te Leeuwarden, aanleggen parkeerplaats en verstevigen aarden walonbekend
* Huren en inrichten van een pand aan de Daendelstraat te Den Haag door het Ministerie van Verkeer en Waterstaatonbekend

3. De saldibalans met toelichting

Inhoudsopgave:pagina
   
0.Opbouw van de verantwoording24
1.De saldibalans per 31-12-1995 en toelichting25
2.De financiële verantwoording van het departement30
3.Hoofdbeleidsterrein Algemeen36
4.Hoofdbeleidsterrein Volkshuisvesting37
5.Hoofdbeleidsterrein Ruimtelijke Ordening46
6.Hoofdbeleidsterrein Milieubeheer48
7.Hoofdbeleidsterrein Rijkshuisvesting53

Den Haag, 22 april 1996

De directeur Financiële en Economische Zaken,

C. van Gent

0. Opbouw

Deze verantwoording is als volgt opgebouwd:

1. Saldibalans en algemene toelichting

Hierin is de saldibalans per 31 december 1995 opgenomen met de daarbij behorende toelichting conform het door het Ministerie van Financiën voorgeschreven begrotingsmodel 8.8..

2. Financiële verantwoording van het departement

In dit deel van de jaarverantwoording zal naast de geconsolideerde balans tevens inzicht worden gegeven in de ontwikkeling en voortgang in met name het extra-comptabele deel. Hierin zal achtereenvolgens d.m.v. korte analyses worden ingegaan op de afhandeling van de vorderingen, de voorschotten binnen begrotingsverband en de verplichtingen binnen begrotingsverband, gevolgd door de cijfermatige overzichten naar jaarlaag. In de cijfermatige overzichten zijn de doorlopende verplichtingen, de garantieverplichtingen en de langlopende leningen niet opgenomen.

3. Korte impressie per hoofdbeleidsterrein

In dit deel van de verantwoording wordt gekeken naar de ontwikkelingen binnen de respectieve hoofdbeleidsterreinen.

De hoofdbeleidsterreinen voor begrotingsonderdeel XI-A:

a. Algemeen

b. Volkshuisvesting

c. Ruimtelijke Ordening

d. Milieubeheer

Het hoofdbeleidsterrein voor begrotingsonderdeel XI-B:

e. Rijkshuisvesting

De opbouw is verder gelijk aan die van VROM-totaal.

1. De saldibalans

1.1. De saldibalans van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer per 31 december 1995 (opgemaakt naar de stand van 29 maart 1996)

1.Uitgaven ten laste van nog niet verevende dienstjaren bjr. 1994f 13 635 604 240,322.Ontvangsten ten gunste van nog niet verevende dienstjarenbjr. 1994f 17 364 965 459,38
      
3.Uitgaven ten laste van de begroting bjr. 1995– 45 706 699 512,654.Ontvangsten ten gunste van de begroting bjr. 1995– 26 799 796 376,71
      
5.Liquide middelen– 3 648 505,846.Rekening-courant Fonds LUVO– 5 470 531,70
      
7.Met Financiën te verrekenen posten– 953 767,588.Rekening-courant Rijkshoofdboekhouding – 15 219 076 193,30
      
9.Uitgaven buiten begrotingsverband– 58 710 244,3510.Ontvangsten buiten begrotingsverband– 16 307 709,65
      
11.Extra-comptabele vorderingen– 384 337 491,8911a.Tegenrekening extra-comptabele vorderingen– 384 337 491,89
      
12.Voorschotten– 39 320 584 340,6012a.Tegenrekening voorschotten– 39 320 584 340,60
      
13.Deelnemingen– 5 844 109,3313a.Tegenrekening deelnemingen – 5 844 109,33
      
14a.Tegenrekening extra-comptabele schulden– 6 501 885,5014.Extra-comptabele schulden– 6 501 885,50
      
15a.Tegenrekening openstaande verplichtingen– 73 995 689 272,7415.Openstaande verplichtingen– 73 995 689 272,74
      
Totaal– 173 118 573 370,80Totaal– 173 118 573 370,80

1.2. De algemene toelichting bij de saldibalans

Ad 3. Uitgaven ten laste van de begroting 1995

Het bedrag van f 45 706 699 512,65 betreft het totaal van de artikelen van uitgaaf m.b.t. het begrotingsjaar 1995 naar de stand van 29 maart 1996 en is gespecificeerd in de staat van uitgaven en verplichtingen, welke is opgemaakt conform model 8.4, behorende bij de Regeling inzake de begroting en de rekening van het Rijk van december 1994. Het verschil tussen het totaal van de begrotingsuitgaven voorkomend in de rekening en het totaal voorkomend op de saldibalans wordt veroorzaakt door de afrondingsmethodiek zoals is voorgeschreven in de bovengenoemde begrotingsvoorschriften.

Met ingang van de ontwerpbegroting 1995 is in de begroting van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer een scheiding aangebracht, waarmee voor de verplichtingen, uitgaven en ontvangsten, ten behoeve van de rijkshuisvesting een apart onderdeel XI-B is gecreëerd naast een onderdeel XI-A voor de verplichtingen, uitgaven en ontvangsten voor de overige taken van VROM. Deze scheiding vloeit voort uit het kabinetsbesluit tot begrotingstechnische verzelfstandiging van de Rijksgebouwendienst, waarover de Tweede Kamer bij brief van 29 april 1994 is geïnformeerd (Kamerstukken II, 1993/94, 23 400 XI, nr. 63).

Het bedrag van f 45 706 699 512,65 kan als volgt worden verdeeld over deze onderdelen:

Onderdeel XI-A f 44 125 848 560,46

Onderdeel XI-B – 1 580 850 952,19

Ad 4. Ontvangsten ten gunste van de begroting 1995

Het bedrag van f 26 799 796 376,71 betreft het totaal van de ontvangstenartikelen m.b.t. het begrotingsjaar 1995 naar de stand van 29 maart 1996 en is gespecificeerd in de staat van ontvangsten, welke is opgemaakt conform model 8.5, behorende bij de Regeling inzake de begroting en de rekening van het Rijk van december 1994. Het verschil tussen het totaal van de begrotingsontvangsten voorkomend in de rekening en het totaal voorkomend op de saldibalans wordt veroorzaakt door de afrondingsmethodiek zoals is voorgeschreven in de bovengenoemde begrotingsvoorschriften.

Het bedrag van f 26 799 796 376,71 kan als volgt worden verdeeld over deze onderdelen:

Onderdeel XI-A f 26 676 825 390,68

Onderdeel XI-B –  122 970 986,03

Ad 5. Liquide middelen

Het bedrag van f 3 648 505,84 is als volgt te specificeren:

Postrekeningenf   624 280,26

Bankrekeningen–  115 451,28

Kasgelden–   27 241,30

Parkeergarages– 2 881 533,00

Op het saldo liquide middelen parkeergarages is een bedrag ad f 38 000,00 in mindering gebracht m.b.t. de terug te betalen waarborgsommen abonnementhouders.

Ad 6. Rekening-courant Fonds LUVO

Het saldo ultimo december 1995 bedraagt f 5 470 531,70. Onder deze balansrekening is de «schuld» van het Rijk aan het Fonds Luchtverontreiniging opgenomen. Het jaarverslag en de bijbehorende jaarrekening 1995 van het Fonds moeten nog worden goedgekeurd, waarna de rente bij het Ministerie van Financiën kan worden geclaimd. De rente is bepaald op f 41 065,51.

Ad 7. Met Financiën te verrekenen posten

Het saldo ad f 953 767,58 heeft betrekking op nagekomen boekingen van de Rijkshoofdboekhouding in het kader van de verrekenregeling met een valutadatum 31 december 1995.

Ad 8. Rekening-courant Rijkshoofdboekhouding

Het saldo volgens het rekening-courantoverzicht van de Rijkshoofdboekhouding ultimo december 1995 bedraagt f 15 219 076 193,30. Dit bedrag stemt niet overeen met het saldo volgens de grootboekadministratie. Het verschil ad f 953 767,58 betreft verrekenstukken, die betrekking hebben op begrotingsjaar 1995, die door de Rijkshoofdboekhouding in 1996 zijn verwerkt met een valutadatum 1995.

Ad 9. Uitgaven buiten begrotingsverband

Het bedrag is als volgt opgebouwd:

Te verrekenen met andere departementenf 10 696 955,21

Te verrekenen met lagere overheden/overige derden– 50 093 678,10

f 60 790 633,31

Vooruitontvangen bedragen lagere overheden/derden– – 2 080 388,96

Totaalf 58 710 244,35

De vooruitontvangen bedragen hebben allen betrekking op het begrotingsjaar 1995.

Ad 10. Ontvangsten buiten begrotingsverband

Het bedrag is als volgt opgebouwd:

Te verrekenen met andere departementenf    0,00

Te verrekenen met lagere overheden/overige derden– 16 307 709,65

f 16 307 709,65

Het bedrag van f 16,3 mln. bestaat voornamelijk uit af te dragen loonheffing ( f 14,9 mln.).

Ad 11. Extra-comptabele vorderingen

Ad 11a. Tegenrekening Extra-comptabele vorderingen

Het saldo op de balans per 31 december 1995 wordt bij de respectieve hoofdbeleidsterreinen nader gespecificeerd en in de bijbehorende toelichting nader toegelicht.

DGM

In gevolge de bepalingen in de Leidraad Bodemsanering dienen opbrengsten uit verkoop van materiële activa door de provincie te worden aangewend voor bodemsanering (budgetfinanciering). De besteding wordt getoetst door DGM.

Om inzichtelijk te maken welke gelden in het kader van budget- danwel projectfinanciering zijn besteed aan de aanschaf van materiële activa (grond en gebouwen), die bij eventuele verkoop of alternatieve aanwending zullen leiden tot opbrengsten, moet door de provincies een activa-registratie worden bijgehouden. De activa-registratie moet vanaf 1995 (verantwoording over 1994) deel uitmaken van de verantwoording van de provincies aan DGM. Op basis van de provinciale verantwoordingen kan inzicht gegeven worden in de mogelijk te realiseren opbrengsten.

Van de twaalf provincies is door twee nog geen verantwoording over 1994 ingediend. Van de overige tien is door vier provincies geen opgave gedaan van de activa-registratie. Van de zes provincies is de specificatie van de materiële activa als volgt:

Provincieverkrijgingsprijs
Limburgf    0,00
Drenthe–   405 000,00
Groningen–  2 711 500,00
Friesland–    255 000,00
Zuid-Holland– 12 292 895,48
Flevoland–    0,00
Totaalf 15 664 395,48

Daarnaast is door de provincie Drenthe een opbrengst van f 55 000 uit de verkoop van materiële activa verantwoord, waarvoor de verkrijgingsprijs f 175 000 bedroeg. In 1995 is alleen van de provincie Flevoland de verantwoording over budgetjaar 1994 vastgesteld. De overige zijn in behandeling.

Ad 12. Voorschotten

Ad 12a. Tegenrekening voorschotten

Het saldo op de balans per 31 december 1995 wordt bij de respectieve hoofdbeleidsterreinen nader gespecificeerd en in de bijbehorende toelichting nader toegelicht.

Ad 13. Deelnemingen

Ad 13a. Tegenrekening Deelnemingen

Deelnemingen komen alleen voor bij het Directoraat-Generaal Milieubeheer.

De opbouw is als volgt:

Overzicht deelnemingen per 31 december 1995 (x f 1 000):

Deelname inMaatschappelijk kapitaalGeplaatstDeelneming VROMGestort
in %bedragin %bedrag 
       
COVRA NVf 40 000 20 f 8 000 10 f 800 f 800
AVR Chemie BV– 1 00033 – 330 30 – 99 – 99

Op de balans zijn de deelnemingen tegen de oorspronkelijke aankoopprijs opgenomen. Deze is voor de deelneming in COVRA NV f 811 109,33 en voor de deelneming in AVR Chemie BV f 5 033 000,–. De deelneming in COVRA N.V. betreft 10% van het geplaatste en volgestorte aandelenkapitaal.

Ter voorkoming van liquiditeitsproblemen heeft DGM in december 1994 aan COVRA een overbruggingskrediet verstrekt van f 10 mln.. In 1995 is dit krediet omgezet in een exploitatiesubsidie. Van deze subsidie is inmiddels f 8,125 mln. aangewend om de exploitatietekorten over 1994 en 1995 af te dekken. Voor 1996 wordt een verlies van f 6,3 mln. verwacht. AVR Chemie B.V. is de beherende vennoot van AVR Chemie C.V.. Naast haar deelneming in AVR Chemie B.V. neemt de Staat der Nederlanden als commanditair vennoot voor 30% deel in het commanditair kapitaal van AVR Chemie C.V., groot f 33 mln. Hiervan is in totaal f 330 000 gestort, zodat DGM nog een latente stortingsverplichting heeft van f 9 801 000,–.

Gedurende tien jaar na de inbedrijfstelling van de door de vennootschap gestichte verbrandingsfaciliteit voor gevaarlijk afval (DTO-8) en de stortfaciliteit (C2-deponie), zal de door de vennootschap in enig jaar behaalde winst, voorzover niet benodigd voor de compensatie van verliezen, geheel worden gereserveerd, met uitzondering van een gedeelte ter grootte van de bij de commanditaire vennoten over hun winstaandeel geheven vennootschapsbelasting dat wel zal worden uitgekeerd. Het gereserveerde winstaandeel van DGM is aan de hand van de goedgekeurde jaarrekening 1994 vastgesteld op f 41,7 miljoen. Het winstaandeel over 1995 voor DGM is op basis van de voorlopige financiële gegevens ca. f 8,5 miljoen.

De opbrengst van de bij de vennootschap in gebruik zijnde, door DGM gesubsidieerde verbrandings- en stortfaciliteit zal bij verkoop binnen tien jaar na tijdstip van ingebruikstelling, ten goede komen aan de Staat der Nederlanden. Tot meerdere zekerheid is op 18 april 1991 aan de Staat der Nederlanden een eerste hypotheek op de verbrandings- en stortfaciliteit verleend, zulks ten belope van de onderhandse verkoopwaarde van de hypothecair verbonden goederen, doch tot maximaal het bedrag van de door de Staat der Nederlanden gedragen investeringskosten zijnde ca. f 125 mln..

Ad 14. Extra-comptabele schulden

Ad 14a. Tegenrekening extra-comptabele schulden

Het saldo bestaat uit het totaalbedrag van de onbetaalde fakturen waarvoor geen verplichting in de GVKA is geregistreerd (verplichting=kas). Hierbij gaat het om een deel van de materiële en personele uitgaven.

Ad 15. Openstaande verplichtingen

Ad 15a. Tegenrekening openstaande verplichtingen

Waardering

Op deze balanspost is samengebracht:

– éénmalige verplichtingen, met een boekhoudkundige betaalverwachting, met een nauwkeurigheid van centen

a. binnen begrotingsverband f 18 597 964 991,64

b. buiten begrotingsverband f 44 990 983,84

– doorlopende verplichtingen, met een geraamde betaalverwachting, met een nauwkeurigheid van f 0,1 mld. (f 9,1 mld.)

– uitstaande garanties met een nauwkeurigheid van f 1 mld. (f 46,3 mld.)

De presentatie van de saldibalans

Het saldo van de openstaande verplichtingen op de balans bestaat uit openstaande eenmalige verplichtingen (binnen en buiten begrotingsverband), doorlopende verplichtingen en garantieverplichtingen. Het kenmerk van de doorlopende verplichtingen is, dat op het moment van de juridische grondslag de omvang van de financiële verplichting nog niet vaststaat; de feitelijke betalingsverplichting wordt jaarlijks berekend op basis van ondermeer de vastgestelde huurtrend en de geldende rente. Met betrekking tot het budget sociale sector staat op het moment van de juridische grondslag de netto contante waarde van de financiële verplichting in beginsel vast. De nominale verplichting kan als gevolg van rente conversie wijzigen. Teneinde deze toekomstige (nominale) betalingsverplichtingen van de doorlopende verplichtingen en van het budget sociale sector toch op de saldibalans tot uitdrukking te brengen zijn deze openstaande verplichtingen geraamd.

Balansverkorting geldelijke steun volkshuisvesting

In de tweede helft van 1995 is uitvoering gegeven aan de wet Balansverkorting geldelijke steun volkshuisvesting. Als gevolg hiervan zijn met betrekking tot toegelaten instellingen en gemeenten de langlopende verplichtingen vervangen door éénmalige verplichtingen, nl. de afkoopsommen per 1-1-1995 (contante waardebedrag en bijdrage DKP-toeslag) en verrekenrente over 1995. De voorlopige afkoopsommen per 1-1-1995 zijn als voorschot verantwoord. Deze zullen in de komende vijf jaren definitief worden vastgesteld.

Specificatie openstaande verplichtingen VROM

Het saldo ad f 73 995 689 272,74 is als volgt te specificeren naar de departementsonderdelen:

– Centrale Sector f    62 495 856,87
a. binnen begrotingsverbandf   62 360 856,87 
b. buiten begrotingsverband–     135 000,00 
– Directoraat-Generaal van de Volkshuisvesting – 68 620 416 613,20
a. binnen begrotingsverbandf 13 320 416 613,20 
b. buiten begrotingsverband–      0,00  
c. doorlopende verplichtingen–  9 100 000 000,00 
c. garantieverplichtingen– 46 200 000 000,00 
– Rijksplanologische Dienst –   22 616 319,22
a. binnen begrotingsverbandf   22 085 244,00 
b. buiten begrotingsverband–    531 075,22 
– Directoraat-Generaal Milieubeheer –  1 953 633 278,63
a. binnen begrotingsverbandf 1 938 191.274,78  
b. buiten begrotingsverband–     14 777 678,85 
c. garantieverplichtingen–   664 325,00 
– Rijksgebouwendienst –  3 336 527 204,82
a. binnen begrotingsverbandf 3 254 911 002,79 
b. buiten begrotingsverband–   29 547 229,77 
c. garantieverplichtingen–   52 068 972,26 
   
  f 73 995 689 272,74

2. De financiële verantwoording van het departement

2.1. Inleiding

De financiële verantwoording is gebaseerd op de saldibalansen van de departementsonderdelen. Deze organisatorische onderdelen vallen nagenoeg samen met de respectieve hoofdbeleidsterreinen.

De saldibalans valt in twee delen uiteen, te weten het zgn. intra-comptabele deel (het deel dat een relatie heeft met de inkomende en uitgaande geldstromen van het departement) en het extra-comptabele deel (het deel dat een beeld geeft van de schuld- en vorderingspositie van het departement).

In de paragrafen 2.2 t/m 2.6 zal tevens inzicht worden gegeven in de ontwikkeling en voortgang in met name het extra-comptabele deel. Hierbij gaat het vooral om de afhandeling van de vorderingen, de voorschotten en de verplichtingen. Dit vindt plaats door korte analyses van de standen ultimo 1995 t.o.v. 1994.

Hierna zal achtereenvolgens worden ingegaan op:

2.2. de saldibalans;

2.3. de verplichtingen;

2.4. de voorschotten;

2.5. de vorderingen.

De opbouw van de (eenmalige) verplichtingen, de voorschotten en de vorderingen naar jaarlaag is opgenomen in paragraaf 2.6..

2.2. Saldibalans ultimo 1995 en 1994

 31-12-199531-12-1994 31-12-199531-12-1994
debet  credit  
Begrotingsuitgaven45 706 70013 635 604Begrotingsontvangsten26 799 79617 364 965
Rekening-courant Financiën–.-3 598 495Rek Crt Financiën18 947 484–.-
Uitgaven buiten begrotingsverband58 710 59 414Rek Crt LUVO5 4715 438
Liquide middelen3 64892 637Ontvangsten buiten begrotingsverband 16 30715 747
Totaal Intra-comptabel45 769 05817 386 150Totaal Intra-comptabel45 769 05817 386 150
      
Vorderingen255 499498 589Schulden6 5023 250
Woningwet/woonwagenleningen128 83824 332 687Doorlopende verplichtingen9 100 00087 900 000
Voorschotten39 320 5844 428 591Openstaande verplichtingen bibv18 597 96517 560 508
Deelnemingen5 8445 844Openstaande verplichtingen bubv44 99153 702
Tegenrekeningen34 291 426123 886 398Garantieverplichtingen46 252 73347 634 649
Totaal Extra-comptabel74 002 191153 152 109Totaal Extra-comptabel74 002 191153 152 109
      
Totaal BALANS119 771 249170 538 259Totaal BALANS119 771 249170 538 259

De in de administratie niet-verevende begrotingsjaren zijn in deze balans gecorrigeerd. Van het bedrag van begrotingsuitgaven heeft f 1 580 851 betrekking op begrotingsonderdeel XI-B. Voor de begrotingsontvangsten is dit f 122 971.

2.3. Verplichtingen

Inleiding

De verplichtingen worden onderscheiden in:

1. Eenmalige verplichtingen

a. binnen begrotingsverband (BiBV)

b. buiten begrotingsverband (BuBV)

2. Doorlopende verplichtingen

3. Garantieverplichtingen

Hierna zal ingegaan worden op de respectieve categorieën, waarbij voor 1. en 2. naast het verloop ook de openstaande stand naar jaarlaag zowel per 31-12-1995 als per 31-12-1994 wordt weergegeven, gevolgd door een toelichting op de cijfers. Van de garantieverplichtingen kan alleen de openstaande stand met toelichting worden gegeven. Een verdere uitsplitsing naar artikelniveau is te vinden in de deelverantwoordingen.

2.3.1. Eenmalige verplichtingen

Het verloop van de verplichtingen (Bedragen in guldens)

 Stand per 01-01-1995 (+)Aangegane verpl./verhog (+) Betalingen (-/-)Verl./intr. oude jaren (-/-)Stand per 31-12-1995 (=)
Bi17 560 507 74746 352 488 97944 569 014 881748 398 52918 597 964 992
corr.+/+ 2 381 676    
Bu53 702 33851 777 82060 489 174 44 990 984
      
 17 616 591 76146 404 266 79944 629 504 055748 398 52918  642 955 976

Als gevolg van nader onderzoek zijn de beginstanden van de openstaande verplichtingen gecorrigeerd en is de correctie tevens opgenomen onder het saldo van de verlagingen en intrekkingen oude jaren.

Korte analyse van de verplichtingen 1995 t.o.v. 1994

Eind 1995 staat f 18,6 mld. aan verplichtingen binnen begrotingsverband open. Hiervan heeft f 13,3 mld. betrekking op het hoofdbeleidsterrein Volkshuisvesting, f 1,9 mld. op hoofdbeleidsterrein Milieubeheer en f 3,3 mld. op het hoofdbeleidsterrein Rijkshuisvesting.

Ten opzichte van 1994 is de stand van de openstaande verplichtingen met 6% gestegen (van f 17,6 mld. naar f 18,6 mld.). Deze stijging is terug te vinden bij de hoofdbeleidsterreinen Milieubeheer (f 0,6 mld.) en Volkshuisvesting (f 0,4 mld.). Dit wordt nader toegelicht bij de respectieve hoofdbeleidsterreinen.

De stand ultimo 1995 van de verplichtingen tot en met 1994 is daarentegen met 24% gedaald (van f 17,6 mld. naar f 13,4 mld.). Deze daling wordt voornamelijk veroorzaakt door de afhandeling van de verplichtingen uit de jaren 1991 t/m 1994 (daling in totaal f 4,1 mld., waarvan f 3,8 mld. betrekking heeft op eerdergenoemde jaarlagen). M.a.w. de oudere jaren nemen langzaam af.

2.3.2. Doorlopende verplichtingen

Het verloop van de doorlopende verplichtingen

Stand per 01-01-1995 (+)Aangegane verpl./verhog (+) Betalingen (-/-)Verl./intr. oude jaren (-/-)Stand per 31-12-1995 (=)
87,9 mld.0,1 mld.1,2 mld.77,7 mld.9,1 mld.

Begin 1995 staat f 87,9 mld. open aan doorlopende verplichtingen. Eind 1995 staat hiervan nog maar f 9,1 mld. open als gevolg van de bruteringsoperatie. Dit wordt nader toegelicht bij het hoofdbeleidsterrein Volkshuisvesting. De hierboven genoemde f 9,1 mld. heeft grotendeels betrekking op de navolgende artikel(onderdel)en:

– artikelonderdeel U 03.15.02 Jaarlijkse bijdrage woonwagenbewoners voor f 0,3 mld.

– artikelonderdeel U 03.74.01 Jaarlijkse bijdrage huurwoningen oude regelingen voor f 0,7 mld. (was U 03.61 en U 03.64.08)

– artikelonderdeel U 03.74.02 Jaarlijkse bijdrage huurwoningen DKP-systeem voor f 2,8 mld. (was U 03.62 en U 03.68.02)

– artikelonderdeel U 03.75.02 Bijdrage eigen woningen voor f 5,3 mld. (was U 03.67)

2.3.3. Garantieverplichtingen

De per 31 december 1995 nog lopende garanties (Bedragen x f 1 000)

ArtikelOmschrijving Soort regelingMaximaal Garantiebedrag Stand per 31-12-1995
A. 100 % deelname van het Rijk
T.l.v. XI-A:   
1. U 03.74– studentenwooneenhedenleningovereenkomstf   300 000
2. U 03.74– huurwoningenidem– 41 600 000
3. U 03.74– woningverbeteringidem– 1 500 000
4. U 03.77– isolatiemaatregelenidem– P.M.
5. U 03.15– woonwagensvoorzieningen idem– P.M.
B. Specifieke garanties
T.l.v. XI-A:   
1. U 03.12Stichting Waarborgfonds Sociale Woningbouwmax 60,0 per jaar + achtervangf  100 000
2. U 03.12Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen – 0
3. U 03.12v.m. IJsselmeerpolders –   2 700 000
4. U 05.13Spoorweg Pensioenfonds– P.M.– 97
5. U 05.13Stichting IRC– P.M.– P.M.
6. U 05.13Auto Recycling Nederland BVvlgs overeenkomst– 0
7. U 05.13Garantieregeling m.b.t. bodemsaneringskredieten vlgs borgstellings overeenkomst–   567
    
T.l.v. XI-B:   
1. U 01.05Garanties –   52 069
Totaal – P.M.– 46 252 733

Toelichting op de garanties

Huurwoningen

De daling ad f 1,3 mld. van de totale uitstaande garanties van het hoofdbeleidsterrein Volkshuisvesting ten opzichte van ultimo 1994 kan met name worden toegeschreven aan een juiste verdeling van de garantieverplichtingen tussen huurwoningen (U 03.74) en v.m.Ijsselmeerpolders (U 03.12).

Auto Recycling Nederland BV

De garantie is na het aflossen van het krediet waarvoor garant werd gestaan, in januari 1995 komen te vervallen.

Garantieregeling m.b.t. bodemsaneringskredieten

De garanties betreffen een regeling met betrekking tot kredieten t.b.v. de bodemsanering van bedrijfsterreinen, te weten het Besluit Borgstelling Midden en Klein Bedrijf-kredieten (MKB).

Het Besluit Borgstelling MKB-kredieten is een voortzetting van de Regeling Borgstelling MKB-kredieten die door het Ministerie van Economische Zaken wordt uitgevoerd. Op basis van het besluit kunnen kredietinstellingen zogenaamde borgstellingsovereenkomsten sluiten met de Staat, vertegenwoordigd door het ministerie van Economische Zaken, dat eveneens namens VROM alle handelingen (administratieve en overige) verricht. Op basis van de borgstellingsovereenkomsten kunnen de instellingen kredieten met staatsgarantie verstrekken ter hoogte van maximaal f 1 mln. ten behoeve van de financiering van de sanering van bedrijfsterreinen. Toetsing van de verstrekte kredieten aan de bepalingen uit de borgstellingsovereenkomst vindt plaats door EZ.

Op basis van ervaringscijfers van het ministerie van Economische Zaken kan een schatting gemaakt worden van het waarschijnlijk tot betaling komende deel van de garanties. Vooralsnog wordt uitgegaan van ongeveer 20 procent van de openstaande garanties, hetgeen neer zou komen op f 0,1 mln..

Alternatieve Financiering

Voor de projecten die onder de financieringsovereenkomst met Badine vallen waren in 1994 de garantiebedragen bepaald op basis van projectvolumes. Gebleken is dat door de financier voldoende zekerheid is gesteld middels een hypotheek, waardoor een garantieverplichting jegens alle betrokken derden is vervallen. De garanties zijn echter niet volledig afgeboekt. Om een onvoorwaardelijke beschikking over de hypotheek te waarborgen is aan diverse opdrachtnemers verzocht afstand te doen van het retentierecht. In ruil hiervoor is de garantie afgegeven dat voor betaling zal worden zorggedragen indien de financier in gebreke blijft.

2.4. Voorschotten binnen begrotingsverband

Korte analyse van de voorschotten 1995 t.o.v. 1994

Ten opzichte van 1994 is het totaal uitstaande bedrag ultimo 1995 enorm gestegen. Eind 1994 was dit f 4,4 mld., terwijl het saldo eind 1995 f 39,3 mld. bedroeg.

Van het totaal heeft f 36,8 mld. betrekking op het hoofdbeleidsterrein Volkshuisvesting. Dit wordt nader toegelicht bij het respectieve hoofdbeleidsterrein.

De stand ultimo 1995 van de voorschotten tot en met 1994 is daarentegen met 48% gedaald (van f 4,4 mld. naar f 2,3 mld.). Deze daling wordt voornamelijk veroorzaakt door de afwikkeling van de voorschotten uit de jaren 1991 t/m 1994 (daling in totaal f 2,1 mld., waarvan f 2,0 mld. betrekking heeft op eerdergenoemde jaarlagen). M.a.w. de oudere jaren nemen langzaam af.

Gerelateerd aan de normdoorlooptijden voor de afhandeling van de voorschotten geldt dat slechts een klein deel (f 221 mln.) van het totale voorschotbedrag binnen begrotingsverband ad f 39,3 mld. buiten de normdoorlooptijd valt.

Naar hoofdbeleidsterrein is het beeld (bedragen x f 1 000) als volgt:

 binnen doorlooptijdbuiten doorlooptijdtotaal
Algemeen13 913426 (  3 %)14 339
Volkshuisvesting36 766 53060 707 ( 0,2%)36 827 237
Ruimtelijke Ord.193 168292 ( 0,2%)193 460
Milieubeheer1 921 59141 517 (  2 %)1 963 108
Rijkshuisvesting183 130118 049 ( 39 %)301 179
Totaal39 078 332220 991 ( 0,6%)39 299 323

2.5. Vorderingen

Korte analyse van de vorderingen 1995 t.o.v. 1994

Ten opzichte van 1994 is het openstaande vorderingensaldo met 23 % gedaald (van f 499 mln. naar f 384 mln.).

De stand ultimo 1995 van de vorderingen tot en met 1994 is zelfs met 49% gedaald (van f 499 mln. naar f 256 mln.). Deze daling heeft niet alleen betrekking op de jongste jaren, maar is ook te zien bij de oudere jaren en komt voornamelijk voor rekening van het hoofdbeleidsterrein Volkshuisvesting (van f 398,3 mln. naar f 68,6 mln.). Bij de hoofdbeleidsterreinen Algemeen en Milieubeheer is sprake van een stijging. Dit wordt nader toegelicht bij de respectieve hoofdbeleidsterreinen.

De stijging van jaarlaag 1987 wordt veroorzaakt door een verschuiving van jaar «onbekend» naar 1987 en heeft betrekking op hoofdbeleidsterrein Volkshuisvesting.

2.6. Ministerie van VROM

De opbouw van de openstaande verplichtingen, voorschotten en vorderingen naar jaarlaag ultimo 1995 en ultimo 1994 voor VROM-totaal (Bedragen x f 1 000)

JaarVerplichtingenVoorschottenVorderingen
 stand ultimo 1995stand ultimo 1994stand ultimo 1995stand ultimo 1994stand ultimo 1995standultimo 1994
<1979    1 5751 584
1979     4 482
1980     6 923
1981    95 268
1982  2 3357 33831 301
198341441415079051 938
19842 4692 6833891 4732538
19853 0014 22411 52115 28598206
19864 01711 68664 57773 986309491
19875 3299 00015 84325 50617 698495
198811 67227 45714 06127 613425778
1989348 139427 83043 78252 7431 8142 793
1990209 148265 17559 195109 18210 07812 740
19914 283 3054 603 192412 223680 88041 85044 398
19923 451 1164 146 979315 976504 6695 9528 281
19932 495 3042 956 863403 532860 14916 40426 845
19941 482 4213 852 080881 8091 972 11453 775145 183
onbekend1 122 4611 252 92548 81270 196106 272234 845
       
Subtotaal t/m 199413 418 79617 560 5082 274 2054 401 924256 292498 589
19955 179 16937 025 118128 045
Totaal BiBV18 597 96517 560 50839 299 3234 401 924384 337498 589
       
Totaal BuBV44 99153 70221 26126 667
       
Totaal Generaal18 642 95617 614 21039 320 5844 428 591384 337498 589

3. Hoofdbeleidsterrein Algemeen

3.1. Verplichtingen

Korte analyse van de verplichtingen 1995 t.o.v. 1994

De beginstand 1995 geeft een verschil te zien met de eindstand 1994 van f 2,4 mln.. Dit verschil wordt veroorzaakt door een door het GDI van DGM overgenomen (oude) verplichting.

Het saldo van de verplichtingen ultimo 1995 over de jaren tot en met 1994 is met 78% afgenomen (van f 113,2 mln. naar f 24,7 mln.). Van de afname ad f 88,5 mln. heeft f 47,0 mln. betrekking op artikel U 01.12 Bijdrage VROM aan Kadaster. Maar indien hiermee rekening wordt gehouden en deze post uit het openstaande saldo ultimo 1994 wordt geëlimineerd is toch ook nog sprake van een daling van 63% (van f 66,2 mln. naar f 24,7 mln.).

De nieuw bijgekomen verplichtingen voor jaarlaag 1995 hebben voor f 24,3 mln. betrekking op artikel 01.01 Personeel en Materieel en voor f 13,1 mln. op artikel U 01.07 Voorlichting.

3.2. Voorschotten binnen begrotingsverband

Korte analyse van de voorschotten 1995 t.o.v. 1994

In het tweede halfjaar 1995 hebben een aantal opschoningsacties plaatsgevonden die uiteindelijk hebben geleid tot een afname van het saldo openstaande voorschotten met f 1,4 mln. Deze afname heeft met name betrekking op de voorschotten na doorlooptijd.

Van het saldo na doorlooptijd met betrekking tot artikel U 01.01 Personeel en Materieel (f 0,34 mln.) heeft ruim de helft betrekking op een tweetal (overigens begin 1996 afgerekende) voorschotten aan de Rijksuniversiteit van Amsterdam.

In het totaalsaldo van artikel U 01.01 Personeel en Materieel zijn een aantal relatief grote voorschotten begrepen. Het gaat dan met name om de bevoorschotting aan BDO (inhuur externe accountants ± f 1,9 mln.) en die aan het RBB (bedrijfsgeneeskundige activiteiten ± f 2,9 mln.). Voor wat betreft het voorschot aan BDO geldt dat deze zal worden afgerekend wanneer de AD-controle 1995 is afgerond. De voorschotten aan het RBB zullen aan de hand van accountantsverklaringen worden afgewikkeld.

De opschoningsacties hebben er met name toe geleid dat het saldo openstaande voorschotten na doorlooptijd op artikel U 01.07 Voorlichting tot een zeer gering bedrag is teruggebracht. De openstaande voorschotten m.b.t. de opslag en distributie van voorlichtingsmateriaal vormen de belangrijkste component van het totale saldo (± f 3,2 mln.).

De voortgang in de afhandeling van de voorschotten (Bedragen x f 1 000)

artikelreguliere doorlooptijd saldo binnen doorlooptijdsaldo na doorlooptijdtotaalbedrag
U 01.011 – 1,5 jrf 8 043f 343f 8 386
U 01.071 – 1,5 jr– 5 87083– 5 953
Totaal– 13 913– 426– 14 339

3.3. Vorderingen

Korte analyse van de vorderingen 1995 t.o.v. 1994

Van het saldo ultimo 1995 ad f 1,4 mln. heeft f 0,9 mln. betrekking op vorderingen van de Centrale Directie Personele Zaken.

Met betrekking tot het resterend saldo ad f 0,5 mln. kan worden opgemerkt dat dit saldo ten opzichte van 1994 met f 0,2 mln. is gestegen. De stijging in het saldo van afgewikkelde vorderingen en de nieuwe vorderingen is het gevolg van enerzijds het afwikkelen van oude(re) vorderingen en anderzijds het verstrekken van een renteloze lening ad f 0,4 mln..

3.4. Hoofdbeleidsterrein Algemeen

De opbouw van de openstaande verplichtingen, voorschotten en vorderingen naar jaarlaag ultimo 1995 en ultimo 1994 (Bedragen x f 1 000)

JaarVerplichtingenVoorschottenVorderingen
 stand ultimo 1995stand ultimo 1994stand ultimo 1995stand ultimo 1994stand ultimo 1995stand ultimo 1994
–1989    861
1989    2 
1990     7
1991    2 
19925 13918 781 1 5212266
19939 40018 5094663 60316155
199410 14575 9053 26610 5147971
onbekend   67   
       
Subtotaal t/m 199424 684113 1953 73215 705129360
199537 67710 6071 264
Totaal Bibv62 361113 19514 33915 7051 393360
       
Totaal Bubv135771504302  
       
Totaal Generaal62 496113 96614 84316 0071 393360

4. Hoofdbeleidsterrein Volkshuisvesting

4.1. Verplichtingen

4.1.1. Eenmalige verplichtingen

Korte analyse van de verplichtingen 1995 t.o.v. 1994

Algemeen

Balansverkorting geldelijke steun volkshuisvesting

In de tweede helft van 1995 is uitvoering gegeven aan de wet Balansverkorting geldelijke steun volkshuisvesting. Als gevolg hiervan zijn met betrekking tot toegelaten instellingen en gemeenten de langlopende verplichtingen vervangen door éénmalige verplichtingen, nl. de afkoopsommen per 1-1-1995 (contante waardebedrag en bijdrage DKP-toeslag) en verrekenrente over 1995. De afkoopsommen per 1-1-1995 zijn als voorschot verantwoord. Deze zullen in de komende vijf jaren definitief worden. De opgeëiste rijksleningen hebben een aanzienlijke vermindering van de uitstaande langlopende vorderingen tot gevolg gehad. Eveneens is de dominante invloed van de brutering op de saldibalans terug te vinden in de uitgaven en ontvangsten.

Ten gevolge van de «Balansverkorting» zijn er in 1995 voor f 36,8 mld. aan eenmalige verplichtingen aangegaan waartegenover ruim f 70 mld. aan doorlopende verplichtingen zijn komen te vervallen. Daar deze eenmalige verplichtingen bijna geheel in 1995 voor 100% zijn bevoorschot, is de invloed op het saldo van de eenmalige verplichtingen gering.

Ten opzichte van 1994 is het openstaande verplichtingenbedrag tot en met 1994 met ruim f 2,7 mld. gedaald. Deze daling heeft voornamelijk betrekking op de verplichtingenjaren 1991 tot en met 1994.

Specifiek

Renteclaims 1995

In 1995 zijn 89 renteclaims betaald voor een totaalbedrag van f 1,5 mln.. Dit is t.l.v. artikelonderdeel U 03.01.06 Algemene materiële uitgaven geboekt. Er is sprake van een aanzienlijke vermindering zowel in aantal als in bedrag ten opzichte van 1994. In de onderstaande tabel is aangegeven hoe groot het financieel belang per begrotingsartikel is.

Artikel-Omschrijvingaantal (niet-)gehonoreerd claimsgehonoreerd
ond. gehonoreerdbedrag
  welniet 
03.15.01Huisvesting Gehandicapten409f  100 970,17
03.15.02Byz.aandachtsgr.Woonwagens25–   206 936,73
03.30Afkoop renteloze leningen1–   212 099,86
03.68.01Leningen woningwet1–  0,00
03.74.01Jrl.bijdr.huurwon.oude reg.4–   788 430,16
03.74.02Jrl.bijdr.huurwon.DKPsyst.5–   0,00
03.74.03Bijdr.ineens verb.huurwon51–  200 050,92
03.75.01Subs.marktger.huur-koopwon.1–   1 431,67
03.75.02Bijdr.eigen woningen3347–   21 634,65
03.76Budgetten BWS 1992–199434–   204,57
Totalen 8972f 1 531 758,73

U 03.15.01 Huisvesting gehandicapten

Aangegane verplichtingen:

Circa 50% van de in 1995 nieuw geregistreerde verplichtingen betreffen een oorsprongsjaar van 1994 of eerder. Een belangrijk deel betreft Regeling 1992, bijdragen ineens. Tevens zijn er diverse jaarlijkse bijdragen, welke bij de conversie (1989) niet zijn meegenomen, alsnog toegevoegd. Er wordt voor de afkopen een correctie toegepast op het nog openstaande deel van de verplichtingen jaarlijkse bijdrage. Incidenteel zijn er nog wat zaken geboekt met gevolgen voor de verplichtingenstand oude jaren. De verwachting is dat er vanuit de conversieproblematiek ook in 1996 nog wat oude openstaande zaken naar voren zullen komen.

De opbouw van de verplichtingen 1989:

De verplichtingen van 1989 zijn opgebouwd uit de standen van de jaren 1977 t/m 1989 en die van het jaar 1989. Indertijd is voor deze constructie gekozen, en heeft alles te maken met de conversie van de handmatige administratie naar het geautomatiseerde systeem (1989). Al deze geconverteerde zaken worden in het systeem verantwoord als verplichtingen 1989, omdat een goede jaarlagentoedeling voor de periode 1977/1989 niet te presenteren is. De verantwoorde verplichtingen op jaarlaag 1989 bedragen f 327 mln..

Betalingen

Ultimo december 1995 bedroeg de werkvoorraad ± 750 gereedmeldingen. Voor 1996 worden er nog totaal ca. 2500 gereedmeldingen verwacht, zodat in totaal ca. 3250 gevallen dienen te worden afgehandeld. Bij de jaarlijkse bijdragen stonden ± 900 posten open, welke in de behandelcyclus de status «bewonersverklaring aangemaakt» hadden, waardoor de betaling stokte. Deze posten zijn geactiveerd door het aanschrijven van de gemeenten (d.d. 13-10-1995). De reacties op deze opschoningsactie zijn goed geweest. Een aantal gemeenten heeft gevraagd om uitstel van afhandeling.

U 03.16 Subjectsubsidies

Op 3 oktober 1989 heeft besluitvorming plaatsgevonden over het verplichtingenmoment (nota DFEA/FEBA-02o89001). Van essentieel belang daarbij is dat de, door aan huurmatiging meewerkende verhuurders en gemeenten, gevraagde voorschotten als verplichting worden opgenomen in plaats van de aan de gematigde aanvragers afgegeven beschikkingen. Eerst na afloop van een subsidietijdvak worden voorschotten en beschikkingen in relatie tot elkaar afgerekend per matigende instantie.

Uit berekening blijkt dat 1% van de openstaande verplichtingen buiten de voor dat artikel genormeerde doorlooptijd vallen. Het betreft hier reserveringen van, na afrekening voorschotbedragen, na te betalen bedragen aan verhuurders.

Bij de vaststelling van de hoogte van de verplichting wordt binnen de basisadministratie van HIS rekening gehouden met de, in de comptabiliteitswet gestelde, voorwaarde dat de verplichting niet lager mag worden vastgesteld dan het reeds betaalde bedrag. Is het beschikkingsbedrag lager dan het uitbetaalde, dan volgt een vordering en géén verlaging van de verplichting.

U 03.18 Infrastructuur en locatiesubsidie

U 03.18.01 Hoofdinfrastructuur

Bij deze regeling staan nog verplichtingen open vanaf 1983. Dit heeft twee oorzaken:

1. Als gevolg van de afwikkeling van de eindfinanciering HIS kan teveel aan openstaande verplichtingen worden afgeboekt nadat is geconstateerd (VROM/GEM.) dat geen declaraties meer volgen.

2. Als gevolg van gemaakte financiële afspraken (lump sum) kunnen eventuele teveel openstaande verplichtingen na overleg met de gemeenten worden afgeboekt.

De openstaande verplichtingen betreffen voornamelijk de gemeente Helmond. Met deze gemeente is afgesproken dat opschoning/afhandeling hiervan vóór april 1996 zal plaats vinden. Met de gemeente Hoorn zijn eveneens afspraken gemaakt om in het eerste kwartaal 1996 een en ander op te schonen. Van de overige probleemgevallen/gemeenten is een inventarisatie gemaakt van de af te handelen zaken en de verwachting is dat ook deze zaken het eerste halfjaar afgehandeld zullen worden.

U 03.18.02 Locatiesubsidie

Bij deze regeling staan nog verplichtingen open van vóór 1989. Deze verplichtingenstand ad ± f 24 mln. staat in het zogenaamde reflex-bestand. In het vierde kwartaal heeft een steekproef plaatsgevonden over een aantal projecten binnen dit bestand. Na een binnenkort uit te voeren evaluatie zal bekeken worden of tot het afboeken van deze openstaande verplichtingen overgegaan kan worden.

U 03.19 Stadsvernieuwing

Voor de WSDV (19.01) is conform de circulaire MG 95-29 een bedrag ad f 1 051 mln. aan de respectieve 60 budgethouders verplicht, vermeerderd met een bedrag ad f 20 mln. (reservefonds). De betalingen ad f 1 056 mln. zijn geschied conform de circulaire MG 94-37 en gedeeltelijk op grond van de MG 95-29 (reservefonds). Van alle 48 rechtstreekse gemeenten is het verantwoordingsverslag over 1994 op tijd (d.w.z. voor 1 september 1995) ontvangen. 10 van de 12 provincies hebben een verslag voor 1 november 1995 ingediend. Met de 2 overige wordt nog overlegd. Voor de herinrichting Veenkoloniën (19.04) is een bedrag van f 7,8 mln. betaald.

U 03.35 Budget locatiegebonden subsidies

Alle verplichtingen aan de budgethouders, dus inclusief de provincies, zijn nog in 1995 aangegaan. Bovendien is de prijscompensatie BRU per 31-12-1995 in de administratie opgenomen. De verplichting met betrekking tot de extra taakstelling is niet gerealiseerd. Er zijn extra betalingen verricht conform de afgesproken 2/3- 1/3 uitfinanciering. De gedachte was om hiermee in de pas te lopen met de geplande bouwactiviteiten en de daarmee gepaard gaande financiën, zodat de budgethouders financieel niet in de problemen zouden komen.

U 03.37 Besluit Woninggebonden Subsidies 1995

Alle verplichtingen aan de budgethouders zijn eind vierde kwartaal aangegaan. De betalingen hiervan vinden plaats in 1997 (50%) en 1998 (50%). In verband met het wijzigen van het budgethouderschap/naamsverandering zijn een aantal verplichtingen ingetrokken en opnieuw verplicht. Zo is bijvoorbeeld voor het Bestuur Regio Utrecht (BRU), voorheen Regionaal Beraad Utrecht (RBU) het verplichtingenbudget 1995 opnieuw verplicht voor f 23,5 mln.. Alle voorgaande budgetbrieven, van RBU alsmede budgethouders die in dit samenwerkingsverband zitten, zijn daarvoor ingetrokken.

U 03.39 Sanering woningbeheerders

Een eenmalige bijdrage ad f 1,4 mln. is verstrekt ter dekking van het exploitatietekort in het overgenomen woningbezit.

U 03.40 Tijdelijke stimuleringsregeling Duurzaam Bouwen (DUBO)

Conform de circulaire MG 95–34 is er een bedrag ad f 125 mln. aan de respectieve 68 budgethouders verplicht. Het verplichtingenbedrag ad f 12,5 mln. voor de «voorbeeldprojecten» is doorgeschoven naar 1996.

U 03.73 Afkoop jaarlijkse bijdragen op grond van de wet «Balansverkorting geldelijke steun volkshuisvesting»

Ingevolge de Wet Balansverkorting zijn eenmalige verplichtingen aangegaan op artikel U 03.73, waarbij de oude doorlopende (bulk)verplichtingen op artikel U 03.74 kwamen te vervallen.

T.a.v. artikelonderdeel U 03.73.04 is de betalingsverplichting aan het Waarborgfonds Sociale Woningbouw van f 150 mln. aangegaan. Daaraan is een rentevergoeding toegevoegd over de periode van valutadatum (1-1-1995) tot betaaldatum (31-7-1995). De openstaande stand van de eenmalige verplichting op artikel U 03.73 per 31-12-1995 betreft verhoogde correctiebeschikkingen in het laatste kwartaal van 1995. Deze zullen in de eerste twee maanden van 1996 tot betaling komen.

Tijdens controlewerkzaamheden is overigens gebleken dat er nog verplichtingen van geringe omvang zullen ontstaan in 1996. Dit betreft correcties op de verwerking van reguliere transacties in 1995. Daarnaast zullen er tevens nog enkele correcties uitgevoerd gaan worden op de bevoorschotte NCW-afkoopsommen. De omvang hiervan beloopt circa f 3 mln..

U 03.75.01 Subsidies marktgerichte huur- en koopwoningen en jaarlijkse bijdragen huurwoningen beleggers

De uitputting van dit artikelonderdeel is tot en met oktober 1995 voor het onderdeel 03.25.01 tot stand gekomen d.m.v. een automatische koppeling tussen WBF en SBB. Aangezien WBF niet meer bestaat worden de betalingen nu gedaan met behulp van SBB. Daartoe wordt eerst een verplichtingenbedrag in SBB geboekt waarna de betaling kan plaatsvinden, omdat deze verplichtingen tevens onderdeel uitmaken van de bulkboeking op hetzelfde artikel worden ze daarna op de bulkverplichting in mindering gebracht. Ergo verplichtingen zijn individueel opgeboekt en het totaal is verlaagd op de bulkverplichting.

U 03.76 Budgetten Besluit Woninggebonden Subsidies 1992–1994

Van de 90 budgethouders hebben er 89 een verantwoordingsverslag in 1995 ingediend. Daarvan zijn er 63 in het lopende jaar behandeld. In 22 gevallen was sprake van overschrijding van de spaargrens en zijn de verplichtingen verlaagd. In verband met veranderingen in budgethouders zijn verplichtingen ingetrokken en vervolgens opnieuw opgevoerd. Dit betreft f 6,8 mln..

Indien in 1996 nog intrekkingen/verlagingen plaats vinden, zal verrekening met de te betalen bedragen plaats vinden in juli 1996, tenzij de laatste betalingen hebben plaatsgevonden. Dan vindt terugvordering plaats.

Voor de sociale sector BWS zijn de jaarlijkse bijdragen gebaseerd op de Netto Contante Waarde methodiek. Aangezien er volgens de regeling bij de sociale koopsector na 5 jaar en bij de sociale huursector na 10 jaar een renteconversie plaatsvindt is deze regeling rentegevoelig. Na de renteconversie blijven de jaarbedragen gelijk maar verandert de duur van de subsidie. De gevolgen van de renteconversie vinden dus plaats aan het einde van de subsidie (een langere of een kortere looptijd).

Om de gevolgen van de renteconversie te kunnen berekenen wordt de gunningsrente vervangen door begrotingsrente (7%) op het tijdstip van de renteconversie. De aangepaste rente heeft de volgende gevolgen uitgesplitst naar verplichtingenjaar:

verplichtingen 1991– 720 mln.
verplichtingen 1992– 107 mln.
verplichtingen 1993+  25 mln.

Bij de berekening van de verplichtingen van de Sociale koopwoningen bij de niet-budgetgemeenten vindt er een bulkraming plaats. Voor de woningen die gereedgemeld zijn gebeurt dit via een overzicht uit het Eigen Woningen Systeem die alle openstaande betalingen op jaarlaag registreert. De splitsing tussen Netto Contante Waarde en rente gebeurt op basis van contant maken van de betalingen met de begrotingsrente. Voor de woningen die al gegund zijn maar nog niet gereedgemeld (171 op gunningsjaar 1991 en 284 op gunningsjaar 1992) zijn de NCW bedragen bij gunning genomen en voor de rentebedragen is gerekend met de begrotingsrente.

Het totaalbedrag van de bulkraming sociale koop bedraagt f 347,5 mln. welke onderdeel uitmaakt van de openstaande stand verplichtingen per 31-12-1995.

4.1.2. Doorlopende verplichtingen

Korte analyse van de verplichtingen 1995 t.o.v. 1994

De doorlopende verplichtingen zijn in 1995 als gevolg van de bruteringsoperatie aanzienlijk afgenomen (van f 87,9 mld. naar f 9,1 mld.).

U 03.74 Bijdragen nieuwbouw en verbetering

De brutering van de sociale huursector heeft een nieuwe artikelindeling tot gevolg gehad, die een herschikking noodzakelijk maakte van de openstaande stand van de doorlopende verplichtingen op de oude «bulkartikelen» U 03.61 (f 5,5 mld.), 03.62 (f 72,9 mld.), 03.64.08 (f 2,1 mld.) en 03.68.02 (f 0,4 mld.). In eerste instantie zijn deze verplichtingen overgeboekt naar de artikelonderdelen U 03.74.01 (f 7,6 mld.) en U 03.74.02 (f 73,3 mld).

De doorlopende verplichtingen zijn verlaagd als gevolg van enerzijds de Wet Balansverkorting, waarbij doorlopende verplichtingen zijn vervangen door eenmalige verplichtingen op artikel U 03.73. Anderzijds is in een nieuwe raming rekening gehouden met het feit dat de resterende DKP-complexen met kapitaalmarktleningen niet worden geontdynamiseerd. Deze raming is gebaseerd op de volgende uitgangspunten: rente 7,0%, huurtrend 5,5%, lastenstijging 2,5% en rente-écart voor kapitaalmarktleningen 0,625%.

Voor de (niet meer vigerende) verbeteringsregeling kunnen geen nieuwe verplichtingen worden aangegaan. De realisatie betreft dan ook met name verhogingen van gegrondverklaarde Awb-zaken enerzijds en een aantal goedgekeurde uitstelverzoeken anderzijds. Met de afhandeling van de oude niet-vigerende regelingen wordt overigens een goede voortgang gemaakt.

U 03.75.02 Bijdragen eigen woningen

Uit de administratie van de premie-koopwoningen, artikel U 03.75.02, is af te leiden dat de verplichtingen per 1 januari 1995 van f 6,6 mld. is uitgeput met f 581,7 mln. aan betalingen. De intrekkingen van f 718,3 mln. hebben betrekking op de bijstelling van de raming, zodat per 31 december 1995 nog ca. f 5,3 mld. (nominaal) en f 3,1 mld. (NCW) als verplichting openstaat voor nog niet vervallen jaarlijkse bijdragen op gereedgemelde woningen. Dit betreft in totaal 144 400 woningen van de regeling EW'79 en EW'84. Hierbij is uiteraard geen rekening gehouden met toekomstige intrekkingen/verlagingen als gevolg van de inkomens- en/of rente-toetsen, dan wel het niet voldoen aan de eigendoms- en/of bewoningscriterium. De rente is voor 1996 en verdere jaren gesteld op 7%. In de openstaande verplichtingenstand is een bedrag van f 40,5 mln. meegenomen voor de geblokkeerde posten.

4.1.3. Garantieverplichtingen

Korte analyse van de garantieverplichtingen 1995 t.o.v. 1994

Naast de reeds in 2.3.3 vermelde correctie van de dubbeltelling zijn er geen bijzonderheden te melden.

4.2. Voorschotten binnen begrotingsverband

Korte analyse van de voorschotten 1995 t.o.v. 1994

Algemeen

Op grond van onderstaand overzicht inzake de ouderdom van de voorschotten kan worden opgemaakt dat er evenals vorig jaar weinig grote achterstanden zijn zeker als bedacht wordt dat er veelal legitieme redenen zijn voor een langere doorlooptijd (bv uitstel is gegeven van gereedmeldingstermijnen).

De uitstaande voorschotten zijn dit jaar met ca. f 35 mld. toegenomen. Dit wordt met name veroorzaakt doordat :

a. voorschotten aan verhuurders worden verstrekt voor het nieuwe huursubsidie tijdvak 1 juli '95 / 1 juli '96, terwijl de afrekening van het huidige tijdvak pas in september 1995 kan starten en het afrekenen van de voorgaande tijdvakken grotendeels kan worden afgerond,

b. voorschotten zijn verstrekt in het kader van de infrastructuur en budget locatie gebonden subsidies.

c. er in het kader van de brutering voor bijna f 35 mld. voorschotten zijn opgenomen.

De voortgang in de afhandeling van de voorschotten (Bedragen x f 1 000)

ArtikelReguliere doorloop tijd (jr)Saldo binnen doorlooptijd per 31–12–95Saldo buiten doorlooptijd per 31–12–95Totaal saldo
03.011–1,5f 3 010f 166f 3 176
03.033– 19 995– 92– 20 087
03.053– 10 743– 94– 10 837
03.061– 1 010– 147– 1 157
03.153– 45 334– 800– 46 134
03.163– 1 227 796– 308– 1 228 104
03.188– 455 244– 56 495– 511 739
03.3510– 240 018– 0– 240 018
03.393– 43 050– 0– 43 050
03.4110– 7 246– 0– 7 246
03.735– 34 713 085– 0– 34 713 085
03.743– 0– 2 587– 2 587
03.773– 0– 18– 18
Totaal 1995f 36 766 531f  60 707f  36 827 238

Specifiek

U 03.18 Infrastructuur en locatiesubsidie

Een werkgroep heeft in het vierde kwartaal de openstaande oude voorschotten hoofdinfrastructuur zoveel mogelijk opgeschoond. Dit hield in het beoordelen van «oude», nog niet afgehandelde, accountantsverklaringen. Nog niet alle accountantsverklaringen zijn in 1995 verwerkt.

De verwachting is dat de afronding van het project «afboeking oude voorschotten» in het eerste halfjaar opnieuw opgepakt en afgehandeld zal worden. Als gevolg van de afhandeling van de diverse accountantsverklaringen is een totaalbedrag afgeboekt van ± f 43,8 mln.

Per saldo is de voorschottenstand gedaald met ± f 24,4 mln.

M.b.t. de WIR/ROT, welke geïntegreerd is in de HIS, wordt het volgende vermeld. De stand bedroeg f 2,6 mln.. Dit bedrag bestond uit voorschotbetalingen aan de gemeenten Breda (f 1,8 mln.) en Hellevoetsluis (f 0,8 mln.). Hellevoetsluis heeft een verantwoording ingediend. De voorschotten zijn derhalve afgeboekt. Met Breda is afgesproken dat de verantwoording over het voorschotbedrag ad. f 0,5 mln. in 1996 zal plaatsvinden. Met betrekking tot het resterende bedrag ad f 1,3 mln. is afgesproken dat de verantwoording hierover zal plaats vinden na gereed komen van het project in 1997 (uiterlijk 1998).

Het totale voorschottenbedrag is als volgt onder te verdelen:

HIS (incl.WIR/ROT) f 86 mln., LS f 147,3 mln., SGB f 213,6 mln., Sloten/Prinsenland f 56,8 mln. en Groothandelsbuurt f 8 mln. Deze bedragen worden afgeboekt op het moment dat de accountantsverklaringen zijn ontvangen.

U 03.39 Sanering Woningbeheerders

De verstrekte voorschotten ad f 26,0 mln. aan de SBDI zijn definitief afgewikkeld, nu de benodigde overdrachten een feit zijn en de SBDI is opgeheven. Er resteert nog één voorschotbedrag van f 43,1 mln. aan de Stichting Verantwoord Wonen inzake de overdracht van woningbezit van de Stichting Bijzondere Woningbouw.

U 03.73 Afkoop jaarlijkse bijdragen op grond van de wet «Balansverkorting geldelijke steun Volkshuisvesting»

In het laatste kwartaal van 1995 zijn de voorschotten verstrekt aan de sociale huursector. De definitieve afwikkeling zal in de komende vijf jaren plaatsvinden. De verstrekte voorschotten hebben betrekking op de netto contante waarde per 1-1-1995 van de jaarlijkse bijdragen ad f 32 817,7 mln. (artikel U 03.73.01) en de aanvullende bijdrage flankerend beleid ad f 1 895,4 mln. (artikel U 03.73.02).

4.3. Vorderingen

Korte analyse van de vorderingen 1995 t.o.v. 1994

De vorderingenstand ultimo 1995 bedraagt slechts 1/3 van het saldo ultimo 1994 (van f 398,4 mln. naar f 131,6 mln.). De afname is vooral terug te vinden op de jaarlagen 1994 en onbekend en heeft voornamelijk betrekking op artikelonderdeel U 03.68.03 Overige leningen woningverbetering. Deze leningen zijn voor ca. f 223 mln. in de Brutering opgeëist. Het niet opgeëiste deel ad f 19 mln. is per ultimo 1995 verantwoord onder de leningen.

De toename van jaarlaag 1987 is een gevolg van het feit dat bij de jaarafsluiting 1994 geen jaartal van de vordering bekend was en deze daarom onder onbekend werd opgenomen.

4.4. Woningwet/woonwagenleningen

De opgeëiste rijksleningen hebben een aanzienlijke vermindering van de uitstaande langlopende vorderingen tot gevolg gehad. Het resterende bedrag ad f 128,8 mln. bestaat uit artikelonderdeel U 03.15.02 Woonwagenbewoners voor f 79,4 mln. en artikel U 03.68 Leningen Woningwet voor f 49,4 mln..

De langlopende vorderingen zijn ontstaan uit de in het verleden verstrekte leningen voor met name de nieuwbouw van woningwetwoningen. De weergegeven bedragen betreffen de schuldrestanten.

U 03.15.02 Woonwagenbewoners

Dit zijn verstrekte rentedragende leningen aan gemeenten voor de aanschaf van woonwagens, waarop jaarlijks rente en aflossingen worden geïnd volgens de annuïteiten-methode. De ontvangen rente op deze leningen wordt verantwoord op M 03.05.03 Rente, de ontvangen aflossingen worden verantwoord op M 03.05.04 Aflossingen.

U 03.68 Leningen Woningwet

Dit zijn verstrekte leningen aan gemeenten en woningbouwcorporaties voor de overname en verbetering van domeinwoningen, en leningen verstrekt in het kader van de Beschutte Sfeer-regeling, waarop jaarlijks rente en aflossingen worden geïnd volgens de annuïteitenmethode. De ontvangen rente op deze leningen wordt vanaf 1995 verantwoord op M 03.05.03 Rente en de ontvangen aflossingen op M 03.05.04 Aflossingen.

In het kader van de uitvoering van de wet balansverkorting is het merendeel van de betrokken rijksleningen in 1995 vervroegd afgelost of in het laatste kwartaal van 1995 opgeëist. De nog openstaande leningen hebben gedeeltelijk betrekking (f 19,2 mln.) op complexen domeinwoningen, waarvan de formele overdracht van deze complexen van de dienst der domeinen naar de sociale verhuurders op 1 januari 1995 nog niet tot stand was gekomen.

Voor de resterende rijksleningen «beschutte sfeer» bedraagt het totale schuldrestant f 30,2 mln..

4.5. Hoofdbeleidsterrein Volkshuisvesting

De opbouw van de openstaande verplichtingen, voorschotten en vorderingen naar jaarlaag ultimo 1995 en ultimo 1994 (Bedragen x f 1 000)

JaarVerplichtingen Voorschotten Vorderingen
       
 stand ultimo 1995stand ultimo 1994stand ultimo 1995stand ultimo 1994stand ultimo 1995stand ultimo 1994
       
1974    1 5681 568
1976    78
1977       
1978       
1979     4 476
1980     6 919
1981    15 225
1982    31 301
1983414414  51 938
19842 2872 462  2538
19851 7592 5911 2501 70098206
19861 8793 00055 24555 673308489
19873 0605 231 12117 698477
19882291 277334425778
1989339 844417 92324 93125 7451 2301 922
1990190 607234 66933 95137 2111 7112 629
19914 233 7744 517 24557 38495 6504 7076 892
19923 312 2923 922 19791 674136 9553 8985 561
19931 192 3661 459 763123 118407 6556 82714 168
1994868 0362 288 734324 7801 061 85428 654108 911
onbekend24 97556 138  1 402234 845
Subtotaal t/m 199410 171 52212 911 644712 3361 822 59868 567398 351
19953 148 89536 114 90263 024
Totaal BiBv13 320 41712 911 64436 827 2381 822 598131 591398 351
Totaal Bubv218470585   
       
Totaal Generaal13 320 41712 911 86236 827 7081 823 183131 591398 351

De in de staat opgenomen verplichtingen hebben alleen betrekking op de zgn. eenmalige verplichtingen. De vorderingen zijn exclusief de leningen ad f 128 838 (x f 1 000).

5. Hoofdbeleidsterrein Ruimtelijke Ordening

5.1. Verplichtingen

Korte analyse van de verplichtingen 1995 t.o.v. 1994

De stand van de verplichtingen tot en met 1994 is in 1995 gedaald van f 20,3 mln. naar f 8,0 mln., wat een daling is van 61%. De totale openstaande stand daarentegen stijgt van f 20,3 mln. naar f 22,1 mln.. Dit is een stijging van 9 %.

5.2. Voorschotten binnen begrotingsverband

Korte analyse van de voorschotten 1995 t.o.v. 1994

De stand van de voorschotten tot en met 1994 is in 1995 gedaald van f 228,3 mln. naar f 193,5 mln., wat een daling is van 15%. Met name de jongere jaren (vanaf 1991) nemen af.

In de afwikkeling van de jaren 1985 tot en met 1990 zit weinig schot. Toch is er geen sprake van stagnatie bij de afwikkeling van de voorschotten. Van het totale openstaande bedrag ad f 193,5 mln. heeft namelijk f 163,6 mln. betrekking op artikel 04.06 Bufferzones, waarvoor een reguliere doorlooptijd van 15 à 20 jaar geldt.

Voortgang in de afhandeling van de voorschotten (Bedragen x f 1 000)

artikelreguliere doorlooptijdsaldo binnen doorlooptijdsaldo na doorlooptijdtotaalbedrag
U 04.011 – 1,5 jrf 92f 0f 92
U 04.031 – 3 jr– 25 047– 292– 25 339
U 04.0615 – 20 jr– 163 565– 0– 163 565
U 04.081 – 3 jr– 3 163– 0– 3 163
U 04.091 – 3 jr– 1 300– 0– 1 300
Totaal – 193 167– 292– 193 459

5.3. Vorderingen

Korte analyse van de vorderingen 1995 t.o.v. 1994

Het totaal openstaand bedrag (f 0,08 mln.) is met 51% afgenomen en bedraagt ultimo 1995 f 0,04 mln. Deze afname wordt veroorzaakt door een opschoningsactie in 1995. Daarbij is een aanzienlijk bedrag definitief buiten invordering gesteld (f 0,036 mln.).

5.4. Hoofdbeleidsterrein Ruimtelijke Ordening

De opbouw van de openstaande verplichtingen, voorschotten en vorderingen naar jaarlaag ultimo 1995 en ultimo 1994 (Bedragen x f 1 000)

JaarVerplichtingen Voorschotten Vorderingen
       
 stand ultimo 1995stand ultimo 1994stand ultimo 1995stand ultimo 1994stand ultimo 1995stand ultimo 1994
1985 459 5799 579  
1986  5 3335 531   
1987  12 45812 515  
1988  7 2757 275   
1989  9 7619 861  
199019299 0369 963   
199130839014 60720 752 7
19921 1731 80014 84426 265 29
19932 0775 26713 65123 408717
19944 38312 81629 19732 9802426
onbekend  48 81170 129   
Subtotaal t/m 19947 96020 347174 552228 2583179
199514 12518 9078
Totaal Bibv22 08520 347193 459228 2583979
Totaal Bubv531622443150   
       
Totaal Generaal22 61620 969193 902228 4083979

6. Hoofdbeleidsterrein Milieubeheer

6.1. Verplichtingen

6.1.1. Eenmalige verplichtingen

Korte analyse van de verplichtingen 1995 t.o.v. 1994

Als gevolg van diverse uitgevoerde acties om de volledigheid van de aangegane en de juistheid van de nog openstaande verplichtingen te waarborgen is het totaal openstaand verplichtingenbedrag t/m 1994 gedaald met 53 % van f 1,3 mld naar f 0,6 mld.

Toch is sprake van een stijging van het totaal bedrag openstaande verplichtingen van f 1,3 mld. naar f 1,9 mld.. De stijging van f 1,3 mld. (jaarlaag 1995) heeft voor f 0,9 mld betrekking op artikel U 05.16 Milieukwaliteit en Emissiebeleid. Voor dit artikel zijn alleen al in 1995 voor bijna f 1,0 mld. nieuwe verplichtingen aangegaan. Het totale artikel maakt voor f 1,3 mld. deel uit van het totale verplichtingensaldo van f 1,9 mld.

6.1.2. Garantieverplichtingen

Ten opzichte van 1994 zijn de garantieverplichtingen met f 1,3 mln. afgenomen. De aangegane verplichtingen bedragen in totaal f 0,6 mln., terwijl de verlagingen/intrekkingen f 1,9 mln. bedragen. Het bedrag aan intrekkingen is een gevolg van het feit dat de garantie aan Auto Recycling Nederland, na het aflossen van het krediet waarvoor garant werd gestaan, per januari 1995 is komen te vervallen.

6.2. Voorschotten binnen begrotingsverband

Om tot substantiële afwikkeling van voorschotten te komen is in voorgaande jaren gekozen voor een projectmatige aanpak. In samenwerking tussen DFEA en de AD is in 1992 een procedure ontwikkeld voor de afwikkeling van (oude) voorschotten. Uitgangspunt hierbij was, dat de regelgeving op onderdelen ontoereikend was voor wat betreft de rechtmatigheidswaarborgen en dat het bestuurlijk niet mogelijk werd geacht met terugwerkende kracht aan derden zwaardere eisen op te leggen dan de oorspronkelijke, in de regelgeving geformuleerde. Deze procedure schrijft slechts aanvullende werkzaamheden voor als deze economisch doelmatig, bestuurlijk verantwoord en juridisch zinvol werden geacht. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten Generaal is met de brief van 7 oktober 1992 door de Minister van VROM in kennis gesteld van de te volgen gedragslijn bij de afwikkeling van voorschotten.

Op basis van deze ervaringen is begin 1995 een taakstelling per directie voor 1995 afgesproken. De afgesproken taakstelling ad f 1 184 mln was gebaseerd op de stand per 1 maart 1995 van de betaalde voorschotten, die naar verwachting in 1995 konden worden afgewikkeld.

In de tweede helft van 1995 is in een aantal gevallen door gewijzigde inzichten/omstandigheden de taakstelling van de directies Bodem, Lucht & Energie en Bestuurzaken bijgesteld.

De afgesproken taakstelling voor 1995 is verlaagd tot f 905 mln. De uiteindelijke realisatie bedraagt f 1 018 mln. Hiervan is f 30,7 mln afgewikkeld, waarbij sprake was van blijvende onzekerheid met betrekking tot de rechtmatigheid, omdat de regelgeving ontoereikend was, dossiers incompleet waren, etc. Door de accountantsdienst is door middel van een specifieke beoordeling van al deze posten een bedrag van f 3,8 mln als blijvende restonzekerheid aangemerkt.

Ten aanzien van de afwikkelingen van de jaarlijkse budgetten verstrekt in het kader van de Interimwet Bodemsanering, dient het volgende te worden opgemerkt. De afgeboekte bedragen zijn financieel afgewikkeld; dat wil zeggen, dat op basis van een accountantsverklaring met betrekking tot de juistheid van de in een jaar bestede bedragen, vaststelling heeft plaatsgevonden.

De zogenaamde milieutechnische toetsing, dat wil zeggen de vaststelling dat voldaan is aan de gestelde milieu-eisen, kent een ander traject. Op basis van het in 1992 ontwikkelde controlebeleid is eind 1993 een plan van aanpak opgesteld. Eind 1994 is een begin gemaakt met de milieutechnische beoordeling van circa 650 projecten die in de periode 1985–1993 zijn afgerond en volgens de budgetsystematiek gefinancierd (zogenaamde inhaalslag). Gedurende de eerste helft van 1995 is de eerste beoordeling van deze eindrapportages afgerond. In driekwart van de gevallen bleek de informatie in de eindrapportages ontoereikend om tot een oordeel te kunnen komen. Momenteel vindt een tweede beoordeling plaats op basis van aanvullend ontvangen informatie. Naar verwachting zal in 1996 de inhaalslag worden afgerond.

Korte analyse van de voorschotten 1995 t.o.v. 1994

Ultimo 1995 is het voorschottenbedrag t/m 1994 gedaald van f 2,1 mld. naar f 1,2 mld. Dit is een daling van 43%. Alhoewel de grootste daling zoals te verwachten zich voordoet in 1994, kan worden geconstateerd dat alle jaarlagen teruglopen in omvang.

Indien het totaalsaldo ultimo 1995 met 1994 wordt vergeleken valt op dat, ondanks de nieuw ontstane voorschotten in 1995 (f 0,8 mld.), het saldo met 8% afneemt. Ook het percentage na doorlooptijd neemt met 2 % af (van 4 % naar 2%).

Voortgang in de afhandeling van de voorschotten (Bedragen x f 1 000)

artikelreguliere doorlooptijd saldo binnen doorlooptijdsaldo na doorlooptijdtotaalbedrag
U 05.011,5 jrf 3 504f 610f 4 114
U 05.021,5 jr– 14 807– 2 169– 16 976
U 05.144 jr– 202 845– 10 780– 213 625
U 05.155 jr– 338 242– 259– 338 501
U 05.166 jr– 1 318 574– 22 926– 1 341 500
U 05.173 jr– 43 618– 4 774– 48 392
Totaal – 1 921 590– 41 518– 1 963 108

Van het totaalbedrag is 2% buiten doorlooptijd. In 1994 was dit 4%.

6.3. Vorderingen

Van het totale vorderingsbedrag f 110,2 mln. heeft f 22,4 mln. betrekking op artikel U 05.16 Milieukwaliteit en Emissiebeleid, f 78,7 mln. op artikel M 05.02 Kostenverhaal Bodemsanering en f 9,1 mln. op overige artikelen.

De vorderingen ingesteld in het kader van M 05.02 Kostenverhaal Bodemsanering hebben een doorlooptijd die kan oplopen tot enkele jaren, aangezien deze vaak via gerechtelijke weg moeten worden afgedwongen. Daarnaast kan ook de vermogenspositie van de debiteur een negatieve uitwerking hebben op de termijn waarbinnen de vordering kan worden voldaan. De invordering vindt plaats via de Landsadvocaat. De vorderingen kunnen worden ingedeeld naar de volgende statussen, waarbij ervan is uitgegaan dat een vordering is opgebouwd uit de nominale waarde, vermeerderd met eventuele proceskosten en wettelijke rente:

– veroordeling: een onherroepelijke veroordeling door de rechter, zodat de door de Staat gestelde claim als harde vordering kan worden beschouwd. Hieronder vallen 6 vorderingen voor een bedrag van f 9 898 579,76.

– veroordeling (appèl): een door de rechter «bij voorraad uitvoerbaar» verklaarde veroordeling, zodat de Staat dit bedrag reeds kan invorderen. De wederpartij heeft evenwel appèl ingesteld (of de appèltermijn is niet verstreken), zodat bij een voor de Staat ongunstig arrest ditzelfde bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, door de wederpartij teruggevorderd kan worden. Hieronder vallen 9 vorderingen voor een bedrag van f 9 063 423,26.

– erkenning: de wederpartij erkent aanprakelijkheid voor (een deel van) de saneringskosten. Vervolgens wordt met de wederpartij een regeling getroffen voor de betaling van (een deel van) de claim. Hieronder vallen 4 vorderingen voor een bedrag van f 47 500 000,00.

– schikking: Staat en wederpartij gaan een overeenkomst aan waarin de betaling wordt geregeld. Indien het een rechtstreekse betaling aan de Staat betreft, ontstaat er een vordering. Dit is niet het geval wanneer in een schikking wordt bepaald dat de wederpartij het geld rechtstreeks voor de sanering aanwendt. Hieronder vallen 5 vorderingen voor een bedrag van f 2 724 249,30 Betreffende een vordering van f 751 700,62 is de Staat een gerechtelijke procedure begonnen, omdat de tegenpartij de eerder getroffen schikking niet wenst na te komen.

– overig: dit betreft 4 vorderingen:

* 3 vorderingen voor een bedrag van f 9 473 588,12 zijn voorlopig buiten invordering gesteld i.v.m. de faillissementen van de debiteuren

* 1 vordering van f 20 922,20 heeft alleen betrekking op proceskosten.

In 1995 is een vordering voor een bedrag van f 275 790,00 definitief buiten invordering gesteld.

In onderstaand overzicht wordt inzicht gegeven in de stand van de potentiële vorderingen. Dit zijn alle (verwachte) projectgebonden uitgaven voor bodemsanering, met uitzondering van de hierboven genoemde debiteuren en de voor kostenverhaal afgesloten projecten. De potentiële vorderingen kunnen onderverdeeld worden in de volgende fasen:

Fase 0: de voorbereidingsfase

Fase «0» 
Dossiervormingf 1 638 499.751
Actie in voorbereiding– 113 687 006
Aanhouden– 307 107 237
subtotaal fase «0»f 2 059 293.994

Fase 1: de fase waarin nog geen voorspelling kan worden gedaan omtrent het al dan niet «binnenhalen» van de vorderingen. Dit is afhankelijk van het verdere verloop van de – eventueel nog in te stellen – juridische procedure.

Fase 1  
Sommatief 273 852 446
Onderhandelingen– 282 721 630
Proces gaande– 344 077 459
subtotaal fase 1f 900 651 535

Fase 2: er is evenmin zekerheid omtrent de te verwachten inkomsten. Hier is echter reeds sprake van een (tussen)vonnis, zij het dat dit vonnis nog niets zegt over de afloop van de rechtszaak.

Fase 2  
Bewijs Staatf 27 011 319
Bewijs Staat (appèl)– 9 289 695
Bewijs gedaagde– 13 171 875
Bewijs gedaagde (appèl)– 7 664 986
Deskundigenbericht– 12 769 907
Deskundigenbericht (appèl)– 320 000
subtotaal fase 2f 70 227 782

Fase 3: deze fase betreft de zaken waarbij een voor de Staat ongunstig vonnis/arrest is gewezen of waarbij een grote kans op een ongunstig arrest bestaat. In de status «afwijzing (appèl)» is een splitsing aangebracht tussen die zaken waarbij reeds een arrest door het hof is gewezen en de Staat in cassatie is gegaan bij de Hoge Raad, en die zaken waarbij door de rechtbank een afwijzend vonnis is uitgesproken. Voor de laatste categorie geldt, dat een veroordeling door het hof ruimschoots tot de mogelijkheden behoort. Voor de eerstgenoemde categorie is de kans op een veroordeling door de Hoge Raad minder groot.

Fase 3  
Afwijzing (appèl)f 92 356 432
subtotaal fase 3f 92 356 432

Fase 4: van de gevallen die in fase 4 verkeren, geldt dat een gunstig eindvonnis verwacht mag worden (schadestaat en schadestaat [appèl] en veroordeling [appèl]) of reeds gewezen is.

Fase 4  
Schadestaatf 1 288 191
Schadestaat (appèl)– 600 187 144
Veroordeling (appèl)– 1 745 565
subtotaal fase 4f 603 220 900
  
Totaal fase «0» t/m 4f 3 725 750.643

Naast de potentiële vorderingen voortvloeiende uit de genoemde fasen, geven ook de volgende stadia inzicht in met bodemsanering samenhangende verwachte uitgaven:

Grond gekochtf   54 575 356
Sanering in eigen beheer–   353 330 360
Schikking–   122 127 102
Erkenning–   79 469 571
Afwijzing–   262 639 322
Veroordeling–    7 132 589
Veroordeling (appèl)–    23 404 548
Zaken afgesloten–   453 867 056
totaalf 1 356 545.904

Hiermee komt het aantal kostenverhaalzaken op 1519 waarvoor de geraamde kosten f 5 082 296.547 bedragen.

Korte analyse van de vorderingen 1995 t.o.v. 1994

Het totaalbedrag van de vorderingen tot met 1994 is ultimo 1995 met f 20,2 mln. (24%) gedaald. Deze afname is vooral terug te vinden op jaarlaag 1994 (f 18,0 mln.). De oudere jaren nemen nauwelijks af.

6.4.Hoofdbeleidsterrein Milieubeheer

De opbouw van de openstaande verplichtingen, voorschotten en vorderingen naar jaarlaag ultimo 1995 en ultimo 1994 (Bedragen x f 1 000)

JaarVerplichtingen Voorschotten Vorderingen
 stand ultimo 1995stand ultimo 1994stand ultimo 1995stand ultimo 1994stand ultimo 1995stand ultimo 1994
       
1982  2 3357 338  
1983  150790   
19841822213891 473  
19851 2421 5896924 006   
19862 1388 6863 99912 782  
19872 2693 7693 38512 870  
198811 44326 1806 78319 662  
19898 2959 9079 09016 188  
199018 52230 47713 44258 3178 36610 073
199149 22485 556323 550547 24337 14137 458
199275 231141 909168 394298 2442 0322 186
199378 773211 508213 113371 3108 8438 950
1994356 200775 610466 139788 0107 70425 667
onbekend       
       
Subtotaal t/m 1994603 5191 295 4121 211 4612 138 23364 08684 334
19951 334 672751 647  
Totaal Bibv1 938 1911 295 4121 963 1082 138 23346 16084 334
       
Totaal Bubv14 77818 32019 77725 269   
       
Totaal Generaal1 952 9691 313 7321 982 8852 163 502110 24684 334

7. Hoofdbeleidsterrein Rijkshuisvesting

7.1. Verplichtingen

7.1.1. Eenmalige verplichtingen

Korte analyse van de verplichtingen 1995 t.o.v. 1994

Het openstaand verplichtingensaldo ultimo 1995 over de jaarlagen tot en met 1994 is met f 0,6 mld. (19%) afgenomen. Deze afname is voor het grootste gedeelte (f 0,5 mld.) terug te vinden op jaarlaag 1994. De oudere jaren nemen nauwelijks af.

Het totaal openstaand verplichtingenbedrag ultimo 1995 is nagenoeg gelijk aan het totaal openstaand verplichtingenbedrag ultimo 1994.

7.1.2. Garantieverplichtingen

Naast het genoemde in 2.3.3. zijn er geen bijzonderheden. Het totaal van de openstaande garantieverplichtingen (f 132,1 mln.) neemt af met 61 % (f 52,1 mln.).

7.2. Voorschotten binnen begrotingsverband

Korte analyse van de voorschotten 1995 t.o.v. 1994

Het beleid is erop gericht zo min mogelijk voorschotten te verstrekken en indien verstrekt, deze zo snel mogelijk af te wikkelen. Met inachtneming van het bovenstaande heeft er toch een toename van de eindstand 1995 ten opzichte van de beginstand met ca. f 94 mln. plaatsgevonden.

Deze omvangrijke toename wordt veroorzaakt door leasetermijnen, waarvan de projectovereenkomsten tussen VROM en het ABP nog niet zijn ondertekend, omdat de betreffende ondergronden met gebouwen conform de leasecontracten door de Staat nog niet in erfpacht aan het ABP zijn gegeven. Dit wordt vertraagd door onduidelijkheid terzake van de overdrachtsbelasting, mogelijk ca. f 60 mln. Dit naar aanleiding van de «wet Vermeend» in het kader van de BTW wetgeving. In afwachting van diverse onderhandelingen, o.a. met Domeinen inzake erfpacht, is de prognose dat de projectovereenkomsten voor het overgrote deel in 1996 zullen worden ondertekend.

Voortgang in de afhandeling van de voorschotten (Bedragen x f 1000)

artikelreguliere doorlooptijd saldo binnen doorlooptijdsaldo na doorlooptijdtotaalbedrag
U 01.011 jrf 488f 66f 554
U 01.061 jr– 204– 0– 204
U 01.072 jr– 8 172– 0– 8 172
U 01.081 jr– 71 784– 117 535– 189 319
U 01.091 jr– 2 345– 297– 2 642
U 01.104 jr– 28 058– 0– 28 058
U 01.112 jr– 31 372– 151– 31 523
U 01.114 jr– 40 479– 0– 40 479
U 02.014 jr– 228– 0– 228
Totaal – 183 130– 118 049– 301 179

Van het totaalbedrag valt 39% buiten doorlooptijd. Hiervan heeft het grootste deel betrekking op artikel U 01.08 Huren en betreft leasetermijnen, waarvan de projectovereenkomst tussen VROM en het ABP nog geregeld moet worden.

7.3. Vorderingen

Korte analyse van de vorderingen 1995 t.o.v. 1994

Mede door de in 1995 vastgestelde RGD richtlijn vorderingen was het mogelijk oude vorderingen op te schonen en nieuwe vorderingen tijdig en op een juiste wijze te innen.

Er is sprake van een verjonging van het vorderingenbestand. Dit komt behalve door een actief vorderingenbeleid voor een groot gedeelte ook door toepassing van bovengenoemde richtlijn. Oude vorderingen tot en met ontstaansjaar 1992 zijn nagenoeg afgehandeld. De verwachting is dat de openstaande vorderingen uit 1993 tot en met 1995 in 1996 kunnen worden afgehandeld.

7.4. Hoofdbeleidsterrein Rijkshuisvesting

De opbouw van de openstaande verplichtingen, voorschotten en vorderingen naar jaarlaag ultimo 1995 en ultimo 1994 (Bedragen x f 1 000)

JaarVerplichtingenVoorschottenVorderingen
 stand ultimo 1995stand ultimo 1994stand ultimo 1995stand ultimo 1994stand ultimo 1995stand ultimo 1994
1986    12
1987     18
1988   642  
1989   949582871
1990  2 7663 691131
1991  16 68217 235 41
199257 28062 29341 06441 684 439
19931 212 6881 261 81753 18454 1737113 555
1994243 657699 01458 42778 7565 21310 508
onbekend1 097 4871 196 786    
Subtotaal t/m 19942 611 1123 219 910172 123197 1306 50815 465
1995643 799129 0565 722
Totaal Bibv3 254 9113 219 910301 179197 13012 23015 465
Totaal Bubv29 54733 77167361   
       
Totaal Generaal3 284 4583 253 681301 246197 49112 23015 465

4. Het voortgangsverslag 1995 van het gevoerde beleid met betrekking tot het voorkomen en bestrijden van misbruik en oneigenlijk gebruik

Inleiding

In dit verslag is de aktuele stand van zaken weergegeven met betrekking tot het gevoerde beleid inzake de bestrijding en voorkoming van misbruik en oneigenlijk gebruik binnen het departement.

Allereerst zal worden ingegaan op het beleid t.a.v. de personele artikelen, gevolgd door het hoofdbeleidsterrein Volkshuisvesting. Tot slot volgt het hoofdbeleidsterrein Milieubeheer.

Aan het eind van elk onderdeel wordt inzicht gegeven in de M&O-gevoeligheid van de geldstromen.

M.b.t. het hoofdbeleidsterrein Volkshuisvesting kan worden geconcludeerd dat voor de M&O-artikelen (regelingen) een adequaat controlebeleid is gevoerd. Er resteren geen beïnvloedbare onzekerheden.

M.b.t. het hoofdbeleidsterrein Milieubeheer geldt dat bij alle DGM-bijdrageregelingen sprake is van een adequaat controlebeleid en dat geen onzekerheid van materieel belang resteert.

Personele artikelen (voor alle hoofdbeleidsterreinen van de begrotingsonderdelen XI-A en -B)

1. Wachtgelden en uitkeringen

Algemeen

De M&O-problematiek inzake wachtgelden en uitkeringen concentreert zich op het opzettelijk niet, niet tijdig, onjuist of onvolledig verstrekken van gegevens ten einde ten onrechte een wachtgeld of uitkering te verkrijgen en/of genoten inkomsten buiten een eventuele verrekening wegens anti-cumulatie te houden.

Gevoerde M&O-beleid

Taken DUO

De Dienst Uitvoering Ontslaguitkeringsregelingen (DUO) van het Ministerie van Binnenlandse Zaken is belast met de juiste uitvoering van de ontslaguitkeringen ten behoeve van de rijksoverheid. Hiertoe wordt informatie aangeleverd door zowel het Ministerie van VROM als door de ontslagen medewerkers. De uitbetaalde ontslaguitkeringen worden door DUO gedeclareerd bij VROM.

Het M&O gevoelige onderdeel van de ontslaguitkeringen heeft betrekking op de neveninkomsten van ontvangers met een ontslaguitkering. Daartoe vraagt DUO maandelijks gegevens op bij de betrokkenen. Werkgeversverklaringen met opgave van genoten neveninkomsten en een controle van de inkomstengegevens bij de belastingdienst moeten de controle op de neveninkomsten completeren. Aan de hand van deze gegevens wordt bepaald of teveel wordt/is ontvangen.

Taak VROM

Bij VROM wordt o.b.v. de wachtgeldbeschikking de declaraties van DUO gecontroleerd (exclusief het effekt van neveninkomsten). Voor het overige wordt de controle op de uitvoering verricht door de accountantsdienst van het ministerie van Binnenlandse Zaken.

In 1995 is door VROM ten behoeve van XI-A een bedrag van f 14 985 000 betaald aan wachtgelduitgaven en ten behoeve van XI-B een bedrag van f 5 003 000.

2. Besluit Tegemoetkoming ziektekosten Rijkspersoneel (BTZR)

Algemeen

De BTZR voorziet in een tegemoetkoming in de kosten van de ziektekostenverzekering voor ambtenaren. De vergoedingen worden verstrekt op basis van de gegevens, verstrekt door de ambtenaar zelf. Hierbij kan sprake zijn van misbruik of oneigenlijk gebruik.

Gevoerd M&O beleid

In 1994 is een onderzoek gestart naar de rechtmatigheid van betalingen BTZR en de voorloper daarvan IRZK. Het onderzoek heeft zich gericht op de groepen ontvangers met het grootste risico ten aanzien van misbruik en oneigenlijk gebruik van de regeling. Het gaat hierbij om medewerkers die behalve voor zichzelf ook voor partner of kinderen een bijdrage aanvragen.

Om een tegemoetkoming BTZR/IRZK te verkrijgen voor kinderen en/of partner moeten aan additionele voorwaarden worden voldaan n.l. voor de betreffende kinderen moet kinderbijslag of studiefinanciering worden ontvangen en men mag niet verplicht ziekenfondsverzekerd zijn, maar er moet wel sprake zijn van een particuliere ziektekostenverzekering. Medewerkers die alleen voor zichzelf een BTZR/IRZK-bijdrage hebben ontvangen zijn nog niet gecontroleerd, maar zullen in de komende jaren steekproefsgewijs worden bekeken. Om te kunnen bepalen of daadwerkelijk recht bestond op een bedrage BTZR/IRZK is aan de betreffende medewerkers gevraagd om bewijsstukken aan te leveren. De afhandeling van dit onderzoek is zeer arbeidsintensief geweest, mede vanwege het feit dat dit onderzoek voor de eerste keer werd uitgevoerd. Het betreffende onderzoek is in 1995 zo goed als afgerond. Nog enkele gevallen moeten worden afgehandeld. In 1996 volgt een vervolgonderzoek dat jaarlijks zal worden gehouden.

Uit het onderzoek is gebleken dat voor VROM totaal m.n. bedragen zijn/worden teruggevorderd van medewerkers met kinderen ouder dan 16 jaar die verplicht ziekenfonds verzekerd waren. In totaal is/zal van ca. 50 medewerkers ( ca. 2,5% van het aantal uit de onderzoekspopulatie) een bedrag aan te veel ontvangen BTZR/IRZK (worden) teruggevorderd. Het gaat hierbij om terugvorderingen in enkele gevallen oplopend tot meer dan f 10 000 bruto. In totaal zal op basis van de huidige inzichten voor meer dan f 110 000 aan teveel ontvangen BTZR/IRZK worden teruggevorderd.

In 1995 is door VROM ten behoeve van XI-A f 12 029 000 aan BTZR gelden uitgegeven. Hiervan is als hoog M&O-gevoelig te beschouwen een bedrag van f 2 324 000 bestaande uit gegevens over medebelang-hebbende (f 1 511 000) en kinderen van 16 tot 27 jaar (f 813 000). Het overige deel van de uitgaven is als laag M&O gevoelig aan te merken.

Totaaloverzicht geldstromen met vermelding van M&O-gevoeligheid Hoofdbeleidsterrein Personeel en Materieel MVROM XI-A

ArtikelNaam geldstroomRealisatie (kas) mln.M&O-gevoeligheidMaatregel in voorbereidingToelichting
U 01.01Centrale Sector Personeel en Materieel2,4 c neenneen
U 01.13Centrale Sector Adviesraden Personeel en Materieel0,1 c neenneen
U 03.01Directoraat Generaal van de Volkshuisvesting Personeel en Materieel4,3 c neenneen
U 04.01Rijksplanologische Dienst Personeel en Materieel1,1 c neenneen
U 05.01Directoraat Generaal Milieubeheer Personeel en Materieel2,8c neenneen
U 05.02Directoraat Generaal Milieubeheer Inspecties Personeel en Materieel1,3 c neenneen
TotaalBesluit tegemoetkoming ziektekosten rijkspersoneel12,0 c neenja

In 1995 is door VROM ten behoeve van XI-B f 3 645 000 aan BTZR gelden uitgegeven. Hiervan is als hoog M&O-gevoelig te beschouwen een bedrag van f 953 000 bestaande uit gegevens over medebelanghebbende (f 614 000) en kinderen van 16 tot 27 jaar (f 339 000). Het overige deel van de uitgaven is als laag M&O gevoelig aan te merken.

Totaaloverzicht geldstromen met vermelding van M&O-gevoeligheid Hoofdbeleidsterrein Personeel en Materieel MVROM XI-B

ArtikelNaam geldstroomRealisatie (kas) mln.M&O-gevoeligheidMaatregel in voorbereidingToelichting
XI-B U 01.01Rijksgebouwendienst Personeel en Materieel3,6cneenneen
TotaalBesluit tegemoetkoming ziektekosten rijkspersoneel3,6cneenja

Hoofdbeleidsterrein Volkshuisvesting

Algemeen

Reeds jarenlang wordt er binnen het DGVH een beleid inzake M&O gevoerd dat een geïntegreerd onderdeel uitmaakt van het algemene control-beleid. Bij control gaat het om het instandhouden en doen functioneren van een effectief en efficiënt stelsel maatregelen waarmee de rechtmatigheid, betrouwbaarheid en de doelmatigheid van de DGVH-processen (zowel beleidsmatig als beheersmatig) worden gewaarborgd en beheerst.

Jaarlijks wordt een «Nota Control DGVH» opgesteld, waarin de hoofdlijnen van control (inclusief interne controle en toezicht) aan de orde komen. Het bijzondere van M&O ten opzichte van het meer algemene controlbeleid komt tot uitdrukking in het sanctiebeleid bij misbruik en nader onderzoek van regelgeving bij geconstateerd oneigenlijk gebruik.

In dit voortgangsverslag wordt allereerst teruggeblikt naar het in het begrotingsjaar 1995 gevoerde beleid met betrekking tot M&O. Daarbij wordt ingegaan op de mate waarin de in het vorige verslag aange-kondigde acties zijn gerealiseerd. Vervolgens staat het te voeren beleid in 1996 centraal. In beide onderdelen gaat het om de hoofdlijnen. Uitgangspunt is dat wordt stilgestaan bij nieuwe (nog niet in eerdere voortgangsverslagen aangekondigde) activiteiten. Zo kan de omvang van dit verslag beperkt blijven.

In afwijking van de vorige jaren wordt geen volledig overzicht gepresenteerd van de M&O-gevoeligheid van de verschillende geldstromen van het DGVH. Gebleken is dat er ten opzichte van vorig jaar geen wijziging is opgetreden in de categorie-indeling van M&O-gevoeligheid1 .

Bezien wordt of in 1996 een integrale rapportage over het gevoerde controlbeleid niet te verkiezen is boven een jaarlijks verslag over M&O in de jaarverantwoording. De toegevoegde waarde van een separaat M&O-verslag wordt steeds minder.

Het in het begrotingsjaar gevoerde beleid m.b.t. M&O

In het onderstaande wordt het in het begrotingsjaar gevoerde beleid met betrekking tot M&O nader toegelicht. Daartoe wordt de volgende indeling gehanteerd:

1. algemeen

2. regelgeving

3. uitvoering

4. toezicht en controle.

ad 1 Algemeen

De projectgroep M&O

Voor het DGVH is het controlbeleid (en daarmee dus het M&O-aspect) geen statisch maar een dynamisch geheel. Om dat karakter te benadrukken is sinds oktober 1994 een DGVH-brede projectgroep (waarvan ook de AD deel uitmaakt) bezig met het verder ontwikkelen (met een pro-actieve grondhouding) van het M&O-beleid van het DGVH. Deze projectgroep M&O is ook in 1995 actief geweest.

De samenwerking met de Dienst Recherchezaken (DRZ) is geïntensiveerd door de deelname van DRZ aan de projectgroep M&O. Hierdoor wordt een vroegtijdige afstemming van het bredere M&O-beleid en een verbeterde communicatie bewerkstelligd. DRZ tracht ten behoeve van de beleidsdirecties en inspecties steeds meer om de individuele onderzoeken een meerwaarde mee te geven door het, aan de hand van analyse van de rapportages, signaleren van knelpunten in de regelgeving en/of het controlebeleid. Gelet op de potentiële waarde voor het DGVH van deze adviezen, verdient een intensievere samenwerking met DRZ dan voorheen, dan ook aanbeveling.

De kern van de werkzaamheden van de projectgroep heeft in 1995 gelegen in:

1. Een oriëntatie op het begrip «oneigenlijk gebruik». In de werkgroep zijn voorstellen ontwikkeld om zowel bij de opstelling van regelgeving als bij eenmaal geïmplementeerde regelgeving systematisch aandacht te besteden aan «oneigenlijk gebruik». Daarnaast is een expliciete relatie gelegd tussen oneigenlijk gebruik, waar het niet primair om financiële transacties gaat, en beleidsevaluatie. In 1996 worden de voorstellen in de organisatie geïmplementeerd.

2. Met de Algemene Rekenkamer is een discussie gestart om helderheid te krijgen over de wijze waarop door de AR gekeken wordt tegen de relatie tussen ministeriële verantwoordelijkheid enerzijds en decentralisatie en M&O anderzijds. Verwachting is dat deze discussie in 1996 wordt afgerond.

3. Het maken van een vergelijking tussen het controlbeleid bij Individuele huursubsidie (IHS) en de Eigen-woningen-regeling (EW). Mede op basis van de door de werkgroep gemaakte analyse wordt het controlebeleid van EW herijkt. Realisatie daarvan vindt in 1996 plaats. In paragraaf II.1.4 Uitvoering wordt nader ingegaan op de gemaakte vergelijking.

4. Het opstellen van een overzicht van M&O-gevoelige punten per regeling.

5. Door de projectgroep zijn contacten gelegd met BiZa (voor wat betreft het GBA) en Financiën (voor wat betreft de gegevens van de Belastingdienst). Gebleken is dat door BiZa een groot aantal maatregelen wordt getroffen ter verbetering van de kwaliteit van de gegevens uit het GBA. Door DGVH wordt inmiddels geparticipeerd in de desbetreffende interdepartementale werkgroep. Overleg zal worden gepleegd met Financiën om na te gaan hoe problemen met betrekking tot de relatie tussen het individuele dossier en de geautomatiseerde weergave daarvan kunnen worden opgelost.

6. Door de IVH is in overleg met de projectgroep een steekproef gehouden onder een twintigtal budgethouders voor het Besluit woninggebonden subsidies waarbij de opzet en de werking van het M&O-beleid over 1994 in beeld zijn gebracht. Deze enquête leidt in het eerste kwartaal 1996 tot een rapportage aan de dienstleiding van het DGVH.

Uitgangspunten bestrijding M&O

In het voortgangsverslag over het jaar 1994 heeft het DGVH voor het eerst de uitgangspunten geëxpliciteerd die het DGVH hanteert bij het beleid ter bestrijding van M&O en de beoordeling van de grenzen daarvan. Het jaar 1995 overziende kan worden gesteld dat de gehanteerde uitgangspunten nog steeds actueel zijn. De tendens naar decentralisatie heeft zich verder doorgezet (o.a. Tijdelijke stimuleringsregeling duurzaam bouwen). Door het introduceren van een uitvoeringstoets wordt bij het opzetten van regelgeving expliciet stilgestaan bij mogelijke M&O-aspecten.

ad 2 Regelgeving

Decentralisatie en de verwerking van de single audit gedachte in de nieuwe regelgeving

Het DGVH is vertegenwoordigd in de werkgroep «Controle-, verantwoordings- en informatie-verplichtingen bij specifieke uitkeringen aan decentrale overheden». Deze werkgroep functioneert onder auspiciën van de Ministeriële Commissie marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit. De werk-groep heeft tot taak aan de hand van een aantal pilots te bezien in hoeverre het door de commissie Griffioen opgeleverde toetsingskader werkbaar is ter vermindering van de beheerslasten. Vanuit het DGVH zijn het Besluit woninggebonden subsidies (BWS) en het Besluit locatiegebonden subsidies (BLS) als pilots aangemeld. Aan het eind van het eerste kwartaal 1996 zijn de resultaten van de pilots bekend.

In samenwerking met de gemeente Eindhoven is een experiment uitgevoerd naar de haalbaarheid van de verantwoording van enkele volkshuisvestingsregelingen door middel van één verslag en één accountants-verklaring. De desbetreffende regelingen kennen nog afzonderlijke protocollen voor de uitvoering van de accountants-controle. De gemeente Eindhoven ondervindt voordelen van de manier van verantwoorden omdat deze beter aansluit bij haar financiële administratie. Het experiment is inmiddels afgesloten. Gemeenten die dit willen en waarvan de wijze van verslaglegging aansluit op de eigen financiële administratie worden nu in de gelegenheid gesteld deze lijn te volgen. Daartoe is overleg gevoerd met de VNG.

Uitvoeringstoets

De directie RAC heeft een belangrijke rol bij het uitvoeren van regelgeving, met name waar het gaat om registratie, verantwoording en controle. Teneinde de implicaties daarvan expliciet te maken is in 1995 een uitvoeringstoets ontwikkeld voor nieuwe regelgeving. Deze toets wordt door het DGVH in eigen beheer uitgevoerd.

Doel van de toets is vroegtijdig, dat is reeds in de ontwikkelingsfase, na te gaan of de nieuwe regelgeving voldoet aan normen van controleerbaarheid, op het gebied van M&O en van financiële verantwoording. Zo dient te worden vastgesteld of de regeling, door het DGVH dan wel door de accountant van de externe budget-houder, in voldoende mate kan worden gecontroleerd, welke elementen van de regeling misbruikgevoelig zijn en welke gevoelig zijn voor oneigenlijk gebruik. Voorts worden de sanctiemogelijkheden beoordeeld.

Specifieke regelingen

Ten aanzien van specifieke regelingen is het beeld aldus:

Besluit Woninggebonden Subsidies (BWS)

Op dit moment wordt binnen het DGVH gewerkt aan een herziening van het BWS per 1 januari 1997 (BWS'97). Ten opzichte van het BWS '95 wordt de regeling ingrijpend aangepast. Gedacht wordt onder andere aan het formuleren van prestatie-afspraken. Bij het vormgeven van de regeling wordt expliciet aandacht besteed aan mogelijke M&O-gevoelige punten. In samenwerking met de projectgroep M&O vindt een expliciete toets plaats op de M&O-gevoeligheid.

Met ingang van het BWS'95 zijn de budgethouders verplicht om in het verantwoor-dingsverslag een passage op te nemen omtrent het gevoerde M&O-beleid en de daarbij horende verplichting van een accountant om een oordeel te geven over het gehele verslag (inclusief de M&O-passage). Dit oordeel heeft krachtens het controleprotocol naast de getrouwheid tevens betrekking op de rechtmatigheid.

In 1995 heeft de Inspectie Volkshuisvesting een steekproefgewijs onderzoek gedaan naar de opzet en de werking van het M&O-beleid onder een twintigtal BWS-budgethouders. In tegenstelling tot vorig jaar, waarin ook een dergelijk onderzoek plaatsvond vooral gericht op het bestaan van het beleid, is nu vooral de nadruk gelegd op de werking van het M&O-beleid. De steekproef bevatte de vier grote steden alsmede die budgethouders waarbij reeds eerder door de controlerend accountant opmerkingen zijn gemaakt en/of onduidelijkheden werden geconstateerd. Het aantal budgethouders in de steekproef is opgehoogd tot twintig aan de hand van de hoogte van de budgetten. Het betreft dus een selecte steekproef.

De resultaten zullen – na een nadere analyse – in het eerste kwartaal van 1996 gerapporteerd worden aan de dienstleiding van het DGVH. Het globale beeld is dat men teveel uitgaat van de getekende verklaringen en het oordeel van de accountant achteraf daarover, en dat men nauwelijks tot geen eigen beleid voert in deze. Eén van de aanbevelingen zal derhalve zijn dat de budgethouders nogmaals nadrukkelijk op het M&O-beleid worden gewezen en aangeraden zal worden ook daadwerkelijk de eigen verantwoordelijkheid in deze vorm te geven. Verder zullen aanbevelingen geformuleerd worden met betrekking tot de toekomstige aanpassing van het BWS.

Voorts heeft in 1995 een verkenning plaatsgevonden naar de mogelijkheden om door aanpassing van de goedkeuringstolerantie van 1% per budgethouder te voorkomen dat bij veel budgethouders de facto tot integrale controle moet worden overgegaan. Geconstateerd is dat het oplossen van deze problematiek technisch mogelijk is. Echter is, binnen het DGVH, ervoor gekozen de oplossing in de brede herijking van het controlbeleid mee te nemen. Deze zal in 1996 plaatsvinden (Control 2000). Indien prestatie-afspraken meer centraal komen te staan, komt ook de noodzaak van de huidige voorgeschreven accountantscontrole ter discussie te staan. Bij het DGVH zijn overigens geen signalen binnengekomen van budgethouders dat de huidige controlepraktijk leidt tot onoverkomelijke problemen.

Brutering

De uitvoering van de bruteringsoperatie is in 1995 volgens schema verlopen. De bevoorschottingsfase is afgerond. Het resultaat van de uitgevoerde controles is dat ruim binnen de afgesproken toleranties wordt gebleven. Door verschillende externe instanties is door middel van deelonderzoeken aangegeven dat de werk-zaamheden van het DGVH in het kader van de brutering voldoen aan de daaraan te stellen eisen.

Door bij de definitieve afwikkeling alle berekingen opnieuw uit te voeren en het feit dat de gegevens van de partners in het veld met accountantsverklaringen moeten worden afgedekt is het risico voor misbruik of oneigenlijk gebruik minimaal.

Binnen de stuurgroep Brutering worden verkenningen gepleegd om de nog resterende categorieën (Niet Toegelaten Instellingen, Woonwagens en Beleggerswoningen) eveneens te bruteren. Indien hiertoe wordt overgaan wordt de kans op misbruik en oneigenlijk gebruik bij de uitvoering van de desbetreffende regelingen tot nul gereduceerd, omdat geen bijdragen meer zullen worden betaald op grond van de oude regelingen. Daarentegen zal tijdens de definitieve afwikkelingsfase van de brutering gebruik moeten worden gemaakt van (nieuwe of aanvullende) gegevens van derden.

In belangrijke mate zal bij deze gegevens een accountantsmededeling omtrent juistheid en ten dele volledigheid worden gevraagd, waardoor het M&O-risico aanzienlijk wordt teruggebracht.

Individuele huursubsidie

Ook in 1995 zijn acties ondernomen om het controlbeleid rond de IHS te verbeteren. Hieronder volgt een kort overzicht van de meest in het oog springende wijzigingen:

In algemene zin geldt dat het accent van de controles in het kader van de IHS verschuift van repressief naar preventief, hetgeen de laatste jaren al meer tot uiting is gekomen bij de inkomenscontroles, maar nu ook bij de huurcontroles in de vorm van de per 1 juli 1995 geïntroduceerde «brengplicht huurgegevens». Bij deze huurcontrole, voorafgaand aan de behandeling van de subsidieaanvraag, dient elke aanvrager die een woning huurt van een particuliere verhuurder en voor de eerste maal in die woning een beroep op de IHS doet, een verklaring te overleggen van de voorzitter van de huurcommissie (HC), waaruit de redelijkheid van de huurprijs blijkt.

In het 3e en 4e kwartaal van 1995 is de uitvoering van deze nieuwe controlemaatregel bij zowel HIS als de secretariaten van de HC's, die met de uitvoering van de huuronderzoeken belast zijn, geëvalueerd. Begin voorjaar 1996 is het rapport van deze eerste evaluatie afgerond.

Met de invoering van de kindertabellen is daarentegen in de regeling een misbruikgevoelig punt geïntroduceerd. De controle door de gemeente op de samenstelling van het huishouden aan de hand van de inschrijving in de GBA is hiermee van een nog groter belang geworden.

Voorts is, zoals te doen gebruikelijk, aandacht besteed aan begeleiding en voorlichting van gemeenten en verhuurders. Hierbij is in aanwezigheid van DRZ expliciet aandacht gevraagd voor het voorkomen van misbruik.

Tijdelijke stimuleringsregeling Duurzaam Bouwen

In het laatste kwartaal van 1995 is de Tijdelijke stimuleringsregeling duurzaam bouwen tot stand gekomen. Deze regeling is onderworpen aan de uitvoeringstoets nieuwe regelgeving. Dit heeft geleid tot een aantal aanpassingen van de regeling.

Eigen Woningen-regelingen

Bij de verantwoordelijke afdeling werd het noodzakelijk geacht dat er een actueel beeld bestond van het controlebeleid ter zake van de EW-regelingen. Daarom is in de tweede helft van 1995 besloten tot het herijken van het controlebeleid. Daartoe wordt thans een opgezet onderzoekplan uitgevoerd.

Het ligt in het voornemen om de daaruit voortvloeiende resultaten – inclusief de implementatie van de daarin vervatte aanbevelingen tot beleidswijziging – in de loop van 1996 af te ronden.

ad 3 Uitvoering

In 1995 zijn de medewerkers die zich binnen het DGVH met administratieve organisatie (AO) bezighouden een aantal keren bij elkaar geweest. Dit heeft geleid tot een groter wederzijds begrip en draagvlak voor de AO. In tegenstelling tot vorig jaar is de uitvoering van het Onderhoudsplan AO aanzienlijk beter verlopen.

Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten

Door de concentratie in 1994 van de uitvoering van de regeling bij een tweetal BAS-kantoren is een meer uniforme uitvoering gerealiseerd. Per 1 januari 1996 zijn de BAS-kantoren opgeheven en heeft een verdere integratie plaatsgevonden door volledige uitvoering van de regeling binnen DGVH-centraal. De tendens die vorig jaar reeds zichtbaar was rond de bouwinspecties en het administratieve proces heeft zich in 1995 verder doorgezet. De fracties van de extern gemaakte fouten, ontdekt door het DGVH, alsmede de intern gemaakte fouten bewegen zich structureel op een historisch laag niveau.

Woonwagenregelingen

In 1995 is onderzoek gedaan door de dienst Recherchezaken naar de aanwezigheid van gesubsidieerde woonwagens. Het resultaat van dit onderzoek is begin januari 1996 ontvangen. De conclusie is dat misbruik voorkomt, doch niet buiten-proportioneel is. Op basis van het rechercherapport is besloten geen verdere actie te ondernemen. Wel zal, gezien een gerezen onduidelijkheid, op één locatie nader onderzoek worden ingesteld. Dit zal in februari 1996 plaatsvinden. De reacties op de administratieve controle zijn voor het grootste deel verwerkt. De resultaten geven, mede gezien het rechercherapport, geen reden om ter plaatse een controle uit te voeren.

Eigen woningen

Nadat in 1994 de M&O-gevoelige punten in kaart zijn gebracht en getoetst op toereikendheid van getroffen maatregelen is dit jaar het controlebeid van EW doorgelicht en vergeleken met het controlebeleid van HIS. Met name drie grootheden komen bij nadere beschouwing voor een vergelijking in aanmerking.

– Vermogen

In het kader van de toekomstdiscussie IHS, wordt het accent op het bezitten van enige vorm van vermogen verzwaard. De EW-regelingen kennen ook een vermogenstoets, zij het dat deze alleen plaatsvindt ten aanzien van de initiële aanvraag. Eerste aanvragen komen echter nog maar sporadisch voor. Uit het oogpunt van rechtszekerheid is het voorts ondenkbaar dat de toepassing van een vermogenstoets, achteraf nog aan de bestaande regelgeving kan worden toegevoegd. Een periodieke vermogenstoets (conform IHS) in het kader van de EW-regelingen lijkt dus vooralsnog weinig opportuun.

– Inkomen

In 1995 is onder meer aandacht besteed aan het probleem dat inkomens die beneden de belastingvrije som blijven niet in de bestanden van de Belastingdienst zijn opgenomen. De Belastingdienst streeft naar het verder volledig maken van de bestanden met inkomensgegevens. Dit zal naar verwachting binnen twee jaar te zijn gerealiseerd.

– Bewoning

Uit voornoemde vergelijking is onder meer gebleken dat de controle op de bewoningsgegevens in het kader van de EW-regelingen verbetering behoeft. Dit zal er naar verwachting toe leiden dat de bestaande steekproefgewijze controlemethode wordt herijkt en zonodig wordt uitgebreid met andere controle-instrumenten. Mogelijk zal nog in de loop van 1996 zo'n herzien instrumentarium kunnen worden gehanteerd. Een kwalitatief beter controlebeleid vergt onder meer ook een aangepaste infrastructuur. In dit verband zij vermeld dat een aansluiting, medio 1996, op de GBA in voorbereiding is.

Individuele Huursubsidie

Belangrijkste ontwikkelingen in het reguliere controlebeleid:

Het aantal terugvorderingen door controles op inkomens is de laatste jaren sterk toegenomen. In verband daarmee is meer de nadruk gelegd op de eigen verantwoordelijkheid van de aanvragers door de introductie van de procedure Verificatie. Voordat tot terugvordering van een bijdrage wordt overgegaan, wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld de van de belastingdienst verkregen inkomensgegevens te verifiëren op juistheid.

In samenwerking met de belastingdienst wordt het percentage bruikbare SoFi-nummers (de sleutel voor de inkomenscontrole) successievelijk verhoogd, waardoor de controledichtheid toeneemt.

Door gebruik te maken van de dicta van uitspraken over huurgeschillen is het controlebeleid verder aangescherpt; er worden meer bijdragen IHS gecorrigeerd dan voorheen.

ad 4 Toezicht en controle

Algemeen

Het jaar 1995 is het eerste volledige jaar dat de controlfunctie van het DGVH formeel heeft gewerkt in de nieuwe organisatiestructuur. De conclusie is dat de beoogde beweging naar de nieuwe elementen van de control, met name het doelmatigheidsaspect en de beleidscontrol, op gang is gekomen maar nog niet volledig is ingevuld. Voor wat betreft de rechtmatigheidsaspecten zijn er geen grote problemen geweest.

Positief te waarderen valt dat aan de controlplannen van de directies voor 1996 risico-analyses ten grondslag hebben gelegen met een bredere strekking dan vorig jaar.

De ambities uit de Nota Control DGVH zijn voor een deel waargemaakt. De geldt met name voor de volgende thema's:

– het uitvoeren van dossierreview op de verschillende niveaus. Hierover heeft rapportage plaats gevonden.

– de actualiteit en de kwaliteit van de AO.

– het uitvoeren van doelmatigheidsonderzoeken op veel terreinen (waaronder cultuur en werkwijze).

De verbreding van de controlfunctie moet in 1996 nog meer gestalte krijgen. Daarbij wordt een relatie gelegd naar de projecten die binnen het DGVH zijn ingesteld rond het thema «marktmonitoring» en «toezicht op de corporaties» (mede naar aanleiding van de zogenaamde «28 juni brief»).

M&O-beleid in 1996

In 1996 bouwt het DGVH voort op de ontwikkelingen die reeds in gang zijn gezet en op de bereikte resultaten. In het voorgaande zijn reeds de nodige accenten gelegd. De speerpunten in het controlbeleid, voorzover relevant voor de M&O-aspecten, zijn:

1. Vormgeven aan de controlvisie van het DGVH voor de middellange termijn (Control 2000). Deze visie maakt onderdeel uit van het zogenaamde Businessplan DGVH voor de periode tot 2001. Daarin wordt op het niveau van operationele doelstellingen de visie van het DGVH op het beleid en de organisatie uiteen gezet.

2. Het in samenhang met de controlvisie komen tot duidelijke afspraken over de handhavingsrol van de IVH. Dit thema vormt een van de speerpunten bij het uitwerken van de zogenaamde «28 juni-brief» over het toezicht op de corporaties.

3. De verdere implementatie van de uitvoeringstoets en onderzoek naar de feitelijke werking ervan. Het RAC heeft hierbij het voortouw. Het vormt een continu punt van aandacht. Toepassing van de toets wordt voorzien bij wijziging van bestaande regelgeving en bij de ontwikkeling van nieuwe regelgeving.

4. Het uitvoeren van de Nota Control DGVH 1996. Deze nota is in het Directieteam van 31 januari jl. geaccordeerd (nota FSC 15196003). De concrete controlplannen van de directies zijn als bijlagen bij deze nota gevoegd. Over de uitvoering wordt gerapporteerd ultimo april, ultimo augustus en ultimo december 1996.

5. Het verdiepen van de contacten met de Belastingdienst en het BiZa over respectievelijk de inkomensgegevens en het GBA. De coördinatie hiervan wordt gevoerd door de projectgroep M&O.

6. Het implementeren van de gedragscodes voor het omgaan met oneigenlijk gebruik (zowel bij de totstandkoming van regelgeving als bij daadwerkelijk geconstateerd oneigenlijk gebruik). Hier ligt een duidelijke relatie met de uitvoeringstoets. Vanuit de projectgroep M&O worden terzake voorstellen gedaan.

7. Het conform de voornemens in de beleidsbrief IHS concreet inhoud en uitwerking geven aan de wenselijke acties.

8. Onderzoek door een extern bureau naar de juistheid en volledigheid van gemelde verhuismutaties door bevoorschottende gemeenten. Daarbij wordt tevens betrokken onderzoek naar de wijze waarop gemeenten omgaan met het criterium van verplichte inschrijving in het bevolkingsregister;

9. Mogelijkheid met ingang van 1996 de controle op bewoningsgegevens via het GBA-netwerk uit te voeren op basis van het SoFi-nummer, waardoor een grotere dekking (vrijwel 100%) wordt verkregen.

10. Voortzetten van de discussie met de Algemene Rekenkamer inzake de ministeriële verantwoordelijkheid bij gedecentraliseerde regelingen.

Hoofdbeleidsterrein Milieubeheer

1. Algemeen

1.1. Het in het begrotingsjaar gevoerde beleid m.b.t. M&O

Inleiding

Het M&O-beleid van het Directoraat-Generaal Milieubeheer maakt onderdeel uit van het Controlebeleid DGM. De in het Controlebeleid DGM uiteengezette zienswijze op M&O is in een interne notitie «Het beleid ten aanzien van het voorkomen en bestrijden van Misbruik en Oneigenlijk gebruik van bijdragen (M&O-beleid) van DGM» nader uitgewerkt. Een beoordelingslijst maakt onderdeel uit van deze notitie. Deze beoordelingslijst fungeert als een checklist voor de jaarlijkse toetsing van de vigerende bijdragenregelingen op M&O-gevoeligheid.

In dit voortgangsverslag wordt op hoofdlijnen verslag gedaan over het gevoerde beleid in 1995 en wordt aangegeven welke nieuwe activiteiten in dit kader in 1996 worden gestart. Daarna wordt een overzicht gegeven van de M&O-gevoeligheid van de geldstromen van DGM. Bij de beoordeling van de M&O-gevoeligheid van de DGM-bijdragenregelingen is ook dit jaar van de hiervoor genoemde beoordelingslijst gebruik gemaakt.

Uit het overzicht kan worden geconcludeerd dat bij alle DGM-bijdragenregelingen sprake is van een adequaat controlebeleid en dat geen onzekerheid van materieel belang resteert.

In dit overzicht is tevens aangegeven of een nadere toelichting wordt gegeven op een bijdragenregeling. Een nadere toelichting wordt logischerwijs alleen gegeven indien specifieke maatregelen moeten worden genomen ter voorkoming en bestrijding van M&O met betrekking tot deze bijdragenregeling. Over 1995 zou, gegeven de M&O-kwalificaties, geen toelichting noodzakelijk zijn, echter in dit jaar wordt nog door middel van de nadere toelichting verslag gedaan van de voortgang van de actie «aanpassing regelgeving».

Voortgangsrapportage «aanpassing regelgeving»:

In het kader van het project FIMA-2 zijn begin 1993 het programma en de planning voor de aanpassing van de bestaande regelgeving geactualiseerd. Het programma is aangeboden aan de voorzitter van de vaste Commissie voor het milieubeheer, bij brief dd. 29 maart 1993.

Het programma geeft een compleet inzicht in de, op basis van de doorlichting van de regelgeving, noodzakelijk geachte acties, de acties die reeds zijn geïmplementeerd en de planning van de nog te ondernemen acties. Op deze wijze is DGM in staat geweest om het aanpassingstraject in 1993, 1994 en 1995 in belangrijke mate te sturen. Een gedetailleerde rapportering over de voortgang van de nog resterende uit te voeren maatregelen in 1995 en de op 31 december 1995 nog openstaande acties van het programma maakt, conform afspraak, onderdeel uit van dit M&O-verslag en is opgenomen als onderdeel van de nadere toelichting. Uit de toelichting blijkt heel duidelijk dat in belangrijke mate de planning is gerealiseerd. Van de niet gerealiseerde acties is een nieuwe planningsdatum aangegeven.

Voortgangsverslag van het in 1995 gevoerde M&O-beleid:

Regelgeving

Om voldoende waarborgen te voorzien tegen M&O in nieuw op te stellen bijdragenregelingen hanteert DGM het hiervoor reeds gememoreerde Controlebeleid DGM.

Daarnaast speelt CDJZ een belangrijke rol in nieuwe en aangepaste bijdragenregelingen. Met name op (de noodzaak van) het formuleren van een anti-cumulatiebeding in bijdragenregelingen zal CDJZ toezien. De directie Financieel-Economische Aangelegenheden heeft voor de direct betrokkenen in de financiële sector een anti-cumulatiebeleid geformuleerd en met hen besproken. Dit beleid legt vooral de aandacht op het vooraf voorkomen van ongewenste en onbedoelde samenloop van bijdragen op Europees- en Rijks-niveau. Een verdere verspreiding binnen DGM van het geformuleerde «anti-cumulatiebeleid» vindt werkende weg plaats. In de zogenaamde voorbereidingsfase van een nieuwe bijdragenregeling zullen de betrokkenen vanuit de financiële sector worden geattendeerd op het voeren van een goed anti-cumulatiebeleid. In 1996 zal worden bezien of nog op een andere wijze de DGM-organisatie wordt voorgelicht over het anti-cumulatiebeleid.

Voorlichting

Als vervolg op het project Invoeringsbegeleiding Wet Milieubeheer en uitvoeringsregelingen is het project Invoeringstraject Regelgeving DGM-organisatie uitgevoerd (INTRO).

De doelstelling van INTRO was het zo spoedig mogelijk bieden van voorzieningen ten behoeve van de introductie van alle nieuwe en aangepaste DGM-regelingen. Het resultaat is een leidraad introductie regelgeving, die is opgenomen in de werkmethode «Uitvoeringsgericht werken». Verder is in dit kader een coördinatie- en informatiepunt «introductie milieuregelgeving» ingericht.

Uitvoering

– Uitvoeringsorganisaties:

In 1995 zijn de algemene voorwaarden voor uitvoeringsorganisaties 1995 (AVU) vastgesteld. De voorwaarden dienen als uitgangspunt bij het formuleren van op de betreffende regeling van toepassing zijnde specifieke voorwaarden. Op deze wijze wordt gerealiseerd dat de financiële uitvoering van de regeling plaatsvindt op controleerbare wijze, dat bij de registratie wordt voldaan aan de daaraan te stellen eisen en dat over de uitvoering systematisch, zowel inhoudelijk als financieel, wordt gerapporteerd.

– Instructiepakket met betrekking tot inschakelen Dienst Recherche zaken:

In 1995 is een instructiepakket vastgesteld m.b.t. de wijze van inschakelen van DRZ bij vermoedens van fraude in het algemeen en M&O in het bijzonder. Het instructiepakket is totstand gekomen in samenwerking met DRZ. Ook bij de voorlichting aan de doelgroep heeft DRZ een belangrijke bijdrage geleverd.

Toezicht en controle:

– Controleplannen:

In 1995 zijn door een vijftal beleidsdirecties directiecontroleplannen opgesteld. De plannen betekenen een verscherping van het toezicht op de geldstromen gebaseerd op bijdragenregelingen. Voor 1996 worden geen directiecontroleplannen gevraagd in verband met de enorme tijdsbelasting voor de FAM's als gevolg van de reorganisatie in het kader van DGM2000, IMH2000 en EFFEKT. Aan de FAM's is wel gevraagd in, de in het kader van EFFEKT op te stellen, directie-implementatieplannen, een risico analyse te maken voor 1996. Voor 1997 zullen de directiecontroleplannen weer moeten worden opgesteld.

– M&O in het controleprogramma van de interne controle-afdeling:

Door de afdeling Interne Controle is, zoals was aangekondigd, in 1995 een rapportage uitgebracht naar aanleiding van de eerste doorlichting van een regeling op onder andere M&O-aspecten. De conclusie van het desbetreffende onderzoek was, dat het controlebeleid zoals geformuleerd bij de regeling in opzet goed was. In 1995 is tevens gestart met het doorlichten van een tweede regeling. Het rapport van bevindingen wordt op dit moment besproken met de verantwoordelijke directie. Begin 1996 zal dit worden uitgebracht.

1.2. Verbeteringsvoorstellen te implementeren in het nieuwe begrotingsjaar en latere jaren

In 1996 zal de aandacht blijvend gericht zijn op het afronden, uitvoeren, handhaven en verinnerlijken van reeds ingang gezette ontwikkelingen en acties. Nieuwe specifieke acties zijn in dit kader niet meer voorzien.

2. Totaal overzicht van M&O-gevoelige geldstromen:

Toelichting op de kolommen:

– De in de kolom «bedrag» genoemde cijfers betreffen kasrealisatiecijfers.

– De in de kolom M&O-gevoeligheid gebruikte aanduidingen hebben de volgende betekenis:

a. de geldstroom is M&O-gevoelig, er is geen sprake van een adequaat controlebeleid;

b. de geldstroom is M&O-gevoelig, er is sprake van een adequaat controlebeleid, er resteert een inherente onzekerheid van materieel belang;

c. de geldstroom is M&O-gevoelig, er is een adequaat controlebeleid, er resteert geen onzekerheid van materieel belang;

d. de geldstroom is niet M&O-gevoelig;

n.v.t. dit betreft geldstromen waarop het M&O-beleid niet is gericht.

– De omschrijving «Regeling Div. Bijdr. duidt op bijdragen gebaseerd op de (betaaltitel) regeling Diverse Bijdragen Milieubeheer.

Jaarverantwoording begrotingsjaar 1995

Artikel (-onderdeel)BetaaltitelRealisatie kas 1995 x f 1 000M&O- gevoeligheidMaatregel in voorbereidingToelichting
      
 DGM-totaal1 035 956   
      
 Totaal artikel U.05.01112 289    
05.01.01Actief regulier personeel DGM79 431n.v.t.   
05.01.01Besluit tegemoetkoming ziektekosten2 816cnn
05.01.02Overige personele uitgaven DGM6 950n.v.t.   
05.01.06Algemene materiële uitgaven DGM15 437n.v.t.   
05.01.07Automatiseringsuitgaven DGM7 655n.v.t.   
      
 Totaal artikel U.05.0257 849   
05.02.01Actief regulier personeel IMH30 680n.v.t.  
05.02.01Besluit tegemoetkoming ziektekosten1 269cnn
05.02.02Overige personele uitgaven IMH0n.v.t.   
05.02.06Algemene materiële uitgaven IMH23 438n.v.t.   
05.02.07Automatiseringsuitgaven IMH2 462n.v.t.   
      
 Totaal artikel U.05.130   
      
 Totaal artikel U.05.14139 237    
      
05.14.01Onderzoek Algemeen Milieubeleid11 159n.v.t.   
05.14.01Uitvoeringskosten niet M&O-gevoelig215n.v.t.   
05.14.02Onderzoek Milieukwaliteit & Emissiebeleid44 982n.v.t.   
05.14.03Onderzoek Ketenbeheer en Milieuzorg20 000n.v.t.   
05.14.04Bijdrage RIVM62 881n.v.t.   
      
 Totaal artikel U.05.15161 562   
      
 Totaal artikel U.05.15.0141 232    
      
05.15.01Stimuleringsregeling Milieutechnologie9 007cnj
05.15.01Regeling subs. milieu-organisaties4 183cnj
05.15.01Regeling Div. Bijdr. / eenmalige bijdragen406cnn
05.15.01Regeling Div. bijdr. / milieutechnologie123cnn
05.15.01Regeling Div. Bijdr./Overgangsregeling oude verplichtingen842cnn
05.15.01Regeling maatsch. organisaties en Milieu14 407cnn
05.15.01Bijdragenbesl. milieugerichte technologie110cnn
05.15.01Bijdrageregeling ROM-gebieden4 009cnn
05.15.01Prov. milieubeleidsplannen, begrotingswet49cnn
05.15.01Uitvoeringskosten niet M&O-gevoelig8 096n.v.t.  
      
 Totaal artikel U.05.15.0293 256    
      
05.15.02Bijdragereg. uitv. gemeent. milieubeleid74cnn
05.15.02NMP Gemeenten746cnn
05.15.02NMP Provincies186cnn
05.15.02Vervolg reg. ontw. gemeent. milieubeleid92 084cnn
05.15.02Uitvoeringskosten niet M&O-gevoelig166n.v.t.  
      
 Totaal artikel U.05.15.0313 380    
      
05.15.03Programma Samenwerking Oost Europa2 601cnn
05.15.03Regeling Div. Bijdr. / bil. samenw. c.a.4 037cnn
05.15.03Regeling Div. Bijdr. / mondiale vraagst.4 027cnn
05.15.03Regeling Div. Bijdr. / EG;OESO;WATER329cnn
05.15.03Uitvoeringskosten niet M&O-gevoelig2 386n.v.t.   
      
 Totaal artikel U.05.15.041 385    
      
05.15.04subs.regeling Milieu-organisaties (ministerpot)857cnj
05.15.04Regeling Div. Bijdr./Onderst. uitv. milieubeleid368cnn
05.15.04Regeling Div. Bijdr. / ministerpot160cnn
      
 Totaal artikel U.05.15.0510 645    
      
05.15.05Raden & commissies, begrotingswet10 510cnn
05.15.05Uitvoeringskosten niet M&O-gevoelig135n.v.t.   
05.15.06Totaal artikel U.05.15.06, Schadevergoedingen1 665cnn
      
 Totaal artikel U.05.16512 611    
      
 Totaal artikel U.05.16.01320 057   
      
05.16.01Bodemsanering316 124cnj
05.16.01Diversen Bodem, begrotingswet169cnn
05.16.01Uitvoeringskosten niet M&O-gevoelig3 764n.v.t.  
      
 Totaal artikel U.05.16.0219 421    
      
05.16.02Bijdrageregeling Defosfateren240cnn
05.16.02Bodembeschermingsgebieden19 129cnn
05.16.02Uitvoeringskosten niet M&O-gevoelig52n.v.t.  
      
 Totaal artikel U.05.16.0313 291    
      
05.16.03Stim. regeling MT / KWS 2000 (L & E)616cnj
05.16.03Stim.regeling MT KWS 2000 Uitvoering335cnj
05.16.03Stim. regeling MT / Bedrijven377cnj
05.16.03Subsidieregeling NOx-arme gasmotoren653cnn
05.16.03Subsidieregeling NOx-arme CV-ketels250cnn
05.16.03Subsidiering windenergie745cnn
05.16.03Regeling Div. Bijdr. / kennisoverdracht461cnn
05.16.03Regeling Div. Bijdr. / KWS 2000 (L & E)199cnn
05.16.03Bedrijvenbeleid en -maatregelen, begrotingswet966cnn
05.16.03Klimaatbeleid, begrotingswet1 376cnn
05.16.03Energiebeleid en -maatregelen, begrotingswet157cnn
05.16.03Algemene uitgaven, begrotingswet203cnn
05.16.03Stim. regeling MT / KWS 2000 (IBPC)642cnj
05.16.03Stim.regeling MT KWS 2000 Overige uitgaven (IBPC)678cnj
05.16.03Regeling Div. Bijdr. / KWS 2000 (IBPC)658cnn
05.16.03Uitvoeringskosten niet M&O-gevoelig4 975n.v.t.   
      
 Totaal artikel U.05.16.04143 679    
      
05.16.04SELA13cnn
05.16.04Gevelisolatie28 775cjj
05.16.04Sanering Luchtverkeerslawaai0cnj
05.16.04Verkeersmilieukaarten677cnn
05.16.04Verkeersmaatregelen6 977cjj
05.16.04Sanering industrielawaai15 889cnj
05.16.04Afscherming wegverkeerslawaai26 084cjj
05.16.04Afscherming railverkeerslawaai10 814cjj
05.16.04Regeling Div. Bijdr. / kennisoverdracht100cnn
05.16.04Akoestisch onderzoek, san. industrielawaai11 990cnj
05.16.04Integrale Milieuzonering, begrotingswet1 169cnn
05.16.04Laagzwavelige dieselolie23 533cnn
05.16.04Vervoerstechnieken, begrotingswet1 240cnn
05.16.04Grote projekten, begrotingswet35cnn
05.16.04Infrastructuurfonds, begrotingswet6 000cnn
05.16.04Uitvoeringskosten, niet M&O-gevoelig10 383n.v.t.  
05.16.05Totaal artikel U.05.16.05, Interimwet Bodemsanering / VINEX16 164cnn
      
 Totaal artikel U.05.1752 405    
      
 Totaal artikel U.05.17.0119 627   
      
05.17.01Stim. regeling MT / T-2000790cnj
05.17.01Autowrakkenbeleid1 032cnn
05.17.01Regeling Div. bijdr. / eenmalige bijdragen350cnn
05.17.01Ontwikkeling instrumentarium, begrotingswet187cnn
05.17.01Uitvoering algemene regelingen, begrotingswet369cnn
05.17.01Prioritaire afvalstoffen, begrotingswet975cnn
05.17.01Planning en Kaders, begrotingswet602cnn
05.17.01Specifieke afvalstoffen, begrotingswet5 050cnn
05.17.01Uitvoeringskosten niet M&O-gevoelig10 272n.v.t.  
      
 Totaal artikel U.05.17.0216 728    
      
05.17.02Stim. regeling MT / aktieprogr. CFK'S378cnj
05.17.02Stimuleringsregeling BIMZ4 775cnn
05.17.02Regeling Div. Bijdr. / aktieprogr. CFK'S119cnn
05.17.02Regeling Div. Bijdr. / kennisoverdracht1 509cnn
05.17.02Milieukeur, begrotingswet1 185cnn
05.17.02Doelgroepenbeleid Industrie, begrotingswet1 448cnn
05.17.02Doelgroepenbeleid CDP, begrotingswet83cnn
05.17.02Aktieprogramma CFK's – Overige uitg., begrotingswet549cnn
05.17.02BIMZ – Specifieke thema's, begrotingswet77cnn
05.17.02Uitvoeringskosten niet M&O-gevoelig6 605n.v.t.   
      
 Totaal artikel U.05.17.0316 051    
      
05.17.03Regeling Div. Bijdr. / kennisoverdracht285cnn
05.17.03COVRA, begrotingswet10 000cnn
05.17.03Uitvoeringskosten niet M&O-gevoelig5 766n.v.t.   
      
 Recapitulatie naar M&O-gevoeligheid M&O-gevoelig/geen adequaat controlebeleid (totaal a)0    
      
 M&O-gevoelig/adequaat controlebeleid/onzekerheid (totaal b)0    
      
 M&O-gevoelig/adequaat controlebeleid/geen onzekerheid (totaal c)678 066    
      
 M&O-ongevoelig (totaal d)0    
      
 M&O kwalificatie niet van toepassing (totaal n.v.t.)357 890    
      
 DGM totaal1 035 956   

3. Detail-overzicht M&O-gevoelige geldstromen

Stimuleringsregeling milieutechnologie

Nummer en omschrijving begrotingsartikel: Diverse artikelonderdelen

Regelgeving waarop bijdrage is gebaseerd: Ministerile regeling, Stcrt. 1988, nr 252, 1991, nr 96 en nr 144 1994

M&O-gevoeligheid: categorie c

Laatste uitbetalingsjaar: sinds in werking treding BMT worden geen nieuwe verplichtingen aangegaan.

(Eind)ontvanger: natuurlijke en rechtspersonen (geen rijksoverheid)

Intermediairs: De regeling wordt uitgevoerd door NOVEM BV

Korte beschrijving regeling: Bijdrage voor projecten waarbij een nieuwe techniek wordt onderzocht of toegepast en waarbij van bestaande technologieën of productieprocessen de milieuverontreiniging aanmerkelijk wordt teruggebracht.

Bijzonderheden: In 1993 is de AMvB bijdragenbesluit milieugerichte technologie opgesteld, welke reeds intern-VROM is goedgekeurd. Op 21 maart 1995 is de AMvB inwerking getreden.

Elementen van M&O-gevoeligheid: derdengegevens

Maatregelen M&O 1995, 1996 ev.:

Openstaande acties voor 1995 e.v.PlanningAfgerond in of < 1995Af te ronden in 1996 e.v.
Controleprotocol93-IIIja (93) (*)  
Opstellen AMvB; intern93-IIIja (93)  
extern94-IIja (95)  
Opstellen nieuwe uitvoeringsovereenkomst; intern93-IIIja (95)  
extern94-IIja (95) 

(*) In verband met samenvoeging van een aantal bestaande technologische programma's onder deze regeling diende meerdere protocollen te worden opgesteld. Stand van zaken: – Stimuleringsregeling Milieutechnologie: het in 1993 door NOVEM opgestelde protocol is in 1995 door DGM formeel vastgesteld – Koolwaterstoffen 2000: protocol is in 1995 op- en vastgesteld – Actieprogramma CFK: indien noodzakelijk wordt per bijdrage een protocol op maat gemaakt

Regeling subsidiëring milieu-organisaties

Nummer en omschrijving begrotingsartikel: 05.15: Algemeen Milieubeheer

Regelgeving waarop bijdrage is gebaseerd: Ministerieel besluit St.crt. 1987, nr 183

M&O-gevoeligheid: categorie c

Laatste uitbetalingsjaar: Sinds in werking treding regeling maatschappelijke organisaties en milieu worden geen nieuwe verplichtingen aangegaan.

(Eind)ontvanger: non-profit organisaties

Korte beschrijving regeling: Bijdragen in de exploitatiekosten en projectkosten van milieu-organisaties

Bijzonderheden: In het eerste kwartaal 1994 is de AMvB bijdragenbesluit maatschappelijke organisaties DGM-intern goedgekeurd. De AMvB maatschappelijke organisaties en milieu is vanaf 1 januari 1996 van kracht.

Elementen van M&O-gevoeligheid: derdengegevens

Maatregelen M&O 1995, 1996 ev.:

Openstaande acties voor 1995 e.v.PlanningAfgerond in of < 1995Af te ronden in 1996 e.v.
Opstellen MR94-III 
Opstellen AMvB: intern93-II94-II  
extern94-II95-IV 

Bijdrageregeling Bodemsanering

Nummer en omschrijving begrotingsartikel: 05.16.01: Bodem

Regelgeving waarop bijdrage is gebaseerd: Wet Bodembescherming / interim-wet Bodembescherming; Stb 1994, 331, 332, 333, 374 resp. Stb 1983, 763. Op 15 mei 1994 is de Wet Bodembescherming uitgebreid met een regeling inzake de sanering van de bodem. Hiermee is de Interimwet Bodembescherming komen te vervallen.

M&O-gevoeligheid: categorie c

Laatste uitbetalingsjaar: Onbepaald

(Eind)ontvanger: Provincies en gemeenten.

Intermediair: De regeling wordt uitgevoerd door de afdeling Bodemsanering (BS) van de directie Bodem. De uitvoering van onderzoek en sanering, inclusief het management van de gehele bodemsaneringsoperatie geschiedt door de provincies. De gemeente kan de provincie verzoeken haar te belasten met de uitvoering van een saneringsprogramma voor zover dat het grondgebied van de gemeente betreft.

Korte omschrijving regeling: Vergoeding van de kosten van bodemsanering aan provincies via budgetfinanciering resp. projectfinanciering (voor omvangrijke gevallen).

Elementen van M&O-gevoeligheid: derdengegevens

Maatregelen M&O 1995, 1996 ev.:

Openstaande acties voor 1995 e.v.PlanningAfgerond in of voor 1995Af te ronden in 1996 e.v.
Opzetten potentiële vorderingenadministratie:93-IV  
– Pakket selecteren; 94-III  
– Hardware beschikbaar; 94-III (1)  
– Conversie/implementatie.   

1. Met behulp van het pakket worden de gegevens tot en met 1994 vastgelegd. In overleg met de DAD wordt vastgesteld op welke wijze de potentiële vorderingenadministratie verder zal worden vormgegeven.

Bijdrageregeling geluidhinder buitenlandse vliegvelden

Nummer en omschrijving begrotingsartikel: 05.16.04: Geluid en Verkeer.

Regelgeving waarop bijdrage is gebaseerd: Besluit zonering buitenlandse luchtvaartterreinen Noorden Midden-Limburg, Stb. 122, 1990. Wijziging Stb. 38, 1995.

M&O-gevoeligheid: categorie c

Laatste uitbetalingsjaar: 1995

(Eind)ontvanger: Gemeenten in Noord- en Midden-Limburg, verenigd in een samenwerkingsverband.

Intermediair: De gemeente Roermond.

Korte beschrijving regeling: Subsidiëring van de isolatie van woningen en andere geluidgevoelige gebouwen rond de buitenlandse vliegvelden die geluidsoverlast veroorzaken in Noord en Midden-Limburg.

Bijzonderheden: De regelgeving is aangepast aan de aanbevelingen van FIMA-2. Tevens is de geluidbewaking Noord- en Midden-Limburg opgenomen in de regeling. De gewijzigde regeling is in het derde kwartaal van 1995 in werking getreden. Inmiddels zijn echter nieuwe, kleinere zones vastgesteld, waardoor de sanering voltooid is. Wel zal op grond van de nieuwe regeling nog budget beschikbaar worden gesteld voor de geluidbewaking.

Elementen van M&O-gevoeligheid: derdengegevens

Maatregelen M&O 1995, 1996 ev.:

ActiesPlanningAfgerond in of voor 1995Af te ronden in 1996 e.v.
Opstellen AMvB: intern93-IV94-I  
extern94-II95-III 

Toelichting:

– De gewijzigde regelgeving is in het eerste kwartaal 1995 in werking getreden.

Bijdrageregeling verkeersmaatregelen

Nummer en omschrijving begrotingsartikel: 05.16.04: Geluid en Verkeer

Regelgeving waarop bijdrage is gebaseerd: Wet Geluidhinder (Stb. 1992, nr. 625); Saneringsbesluit geluidhinder wegverkeer (laatstelijk gewijzigd Stb. 1993, nr. 58). Regeling Saneringsprogramma verkeerslawaai, (Stcrt. 1993, nr. 86, laatstelijk gewijzigd Stcrt. 1995, nr. 150).

M&O-gevoeligheid: categorie c

Laatste uitbetalingsjaar: onbepaald.

(Eind)ontvanger: gemeenten.

Intermediair: Bureau Sanering Verkeerslawaai (BSV).

Korte beschrijving regeling: Subsidiëring van saneringsmaatregelen in de vorm van verkeersmaatregelen.

Bijzonderheden: In het kader van de heroriëntatie en de aanbevelingen van FIMA-2 wordt de regelgeving aangepast (verwachte inwerkingtreding: vierde kwartaal 1996).

Elementen van M&O-gevoeligheid: derdengegevens

M&O-maatregelen 1995, 1996 ev.:

ActiesPlanningAfgerond in of voor 1995Af te ronden in 1996 e.v.
Opstellen controleprotocol94-II95-III 
Aanpassen AMVB; intern93-III 96-I
extern94-III 96-IV

Toelichting:

– De wijziging van het BBOL m.b.t. verkeersmaatregelen gaat binnenkort voor advies naar de Raad van State.

– Voor 1995 is de «Regeling saneringsprogramma verkeerslawaai» aangepast.

– In overleg met de DAD zal worden nagegaan of een aanvullend controle- en sanctiebeleid noodzakelijk is.

Bijdragen sanering wegverkeerslawaai, afscherming

Nummer en omschrijving begrotingsartikel: 05.16.04: Geluid en Verkeer.

Regelgeving waarop de bijdrage is gebaseerd: Wet Geluidhinder (Stb. 1992, nr. 625); Saneringsbesluit geluidhinder wegverkeer (laatstelijk gewijzigd Stb. 1993, nr. 58). Regeling Saneringsprogramma verkeerslawaai, (Stcrt. 1993, nr. 86, laatstelijke gewijzigd Strcrt. 1995, nr. 150).

M&O-gevoeligheid: categorie c

Laatste uitbetalingsjaar: onbepaald

(Eind)ontvanger: gemeenten/Rijkswaterstaat.

Intermediair: Bureau Sanering Verkeerslawaai (BSV).

Korte beschrijving regeling: Subsidiëring van saneringsmaatregelen in de vorm van afscherming.

Bijzonderheden: In het kader van de heroriëntatie en de aanbevelingen van FIMA-2 wordt de regelgeving aangepast (verwachte inwerkingtreding: vierde kwartaal 1996).

Elementen van M&O-gevoeligheid: derdengegevens

Maatregelen M&O 1995, 1996 ev.:

ActiesPlanningAfgerond in of voor 1995Af te ronden in 1996 e.v.
Aanpassen AMVB: intern93-III 96-I
extern94-III 96-IV

Toelichting:

– De wijziging van het BBOL m.b.t. afscherming gaat binnenkort voor advies naar de Raad van State.

– Voor 1995 is de «Regeling saneringsprogramma verkeerslawaai» aangepast.

– In overleg met de DAD zal worden nagegaan of een aanvullend controle- en sanctiebeleid noodzakelijk is.

Regeling gevelisolatie

Nummer en omschrijving begrotingsartikel: 05.16.04: Geluid en Verkeer.

Regelgeving waarop bijdrage is gebaseerd: Wet Geluidhinder (Stb. 1992, nr. 625); Saneringsbesluit geluidhinder wegverkeer (laatstelijk gewijzigd Stb. 1993, nr. 58); Regeling Saneringsprogramma verkeerslawaai, (Stcrt. 1993, nr. 86, laatstelijk gewijzigd Stcrt. 1995, nr. 150).

M&O-gevoeligheid: categorie c

Laatste uitbetalingsjaar: onbepaald

(Eind)ontvanger: gemeenten en samenwerkingsverbanden

Intermediair: Bureau Sanering Verkeerslawaai (BSV).

Korte beschrijving regeling: Op grond van deze regeling komt het aanbrengen van gevelisolatie door gemeenten/samenwerkingsverbanden voor vergoeding door het Rijk in aanmerking.

Bijzonderheden: In 1993 is de oude budgetregeling vervangen door de regeling Saneringsprogramma verkeerslawaai. Ook in 1995 is deze regeling, in licht gewijzigde vorm, van kracht. In het kader van de heroriëntatie en de aanbevelingen van FIMA-2 wordt de regelgeving aangepast (verwachte inwerkingtreding: vierde kwartaal 1996).

Elementen van M&O-gevoeligheid: derdengegevens

Maatregelen M&O 1995, 1996 ev.:

ActiesPlanningAfgerond in of voor 1995Af te ronden in 1996 e.v.
Opstellen AMvB sanerings-besluit: intern93-III 96-I
extern94-III 96-IV
Aanpassen BBOL: intern93-III93-IV96-I
  voorpubl.  
extern94-III 96-IV

Toelichting:

– Over het saneringsbesluit wordt momenteel nog gesproken. Gestreefd wordt naar inwerkingtreding tegelijk met de overige regelgeving op het gebied van verkeerslawaai.

– De wijziging van het BBOL m.b.t. gevelisolatie gaat binnenkort voor advies naar de Raad van State.

– Voor 1995 is de «Regeling saneringsprogramma verkeerslawaai» aangepast.

– In overleg met de DAD zal worden nagegaan of een aanvullend controle- en sanctiebeleid noodzakelijk is.

Bijdragen sanering railverkeerslawaai

Nummer en omschrijving begrotingsartikel: 05.16.04: Geluid en Verkeer.

Regelgeving waarop bijdrage is gebaseerd: Wet Geluidhinder (Stb. 1992, nr. 625); Besluit geluidhinder spoorwegen (laatstelijk gewijzigd Stb. 1993, 58); Regeling Saneringsprogramma verkeerslawaai, (Stcrt. 1993, nr. 86, laatstelijk gewijzigd Stcrt. 1995, nr. 150). Bijdragenbesluit Openbare Lichamen Wet Milieubeheer (laatstelijk gewijzigd Stb. 1994, nr. 649).

M&O-gevoeligheid: categorie c

Laatste uitbetalingsjaar: onbepaald.

(Eind)ontvanger: Nederlandse Spoorwegen N.V./gemeenten

Intermediair: Bureau Sanering Verkeerslawaai (BSV).

Korte beschrijving regeling: Subsidiëring van saneringsmaatregelen in de vorm van afscherming.

Bijzonderheden: In 1995 zijn afspraken gemaakt tussen de minister van VROM, de minister van Verkeer en Waterstaat en de NS voor de gevallen waarbij de sanering gelijktijdig met een spoorwegwijzigingsproject kan worden uitgevoerd. Deze af-spraken zijn gepubliceerd in de Staatscourant 1995, nr. 238.

Elementen van M&O-gevoeligheid: derdengegevens

Maatregelen M&O 1995, 1996 ev.:

ActiesPlanningAfgerond in of voor 1995Af te ronden in 1996 e.v.
Opstellen controleprotocol94-II95-II 
Aanpassen AMvB: intern93-III 96-I
extern94-III 96-IV

Toelichting:

– De wijziging van het BBOL m.b.t. railverkeerslawaai gaat binnenkort voor advies naar de Raad van State.

– In overleg met de DAD zal worden nagegaan of een aanvullend controle- en sanctiebeleid noodzakelijk is.

Bijdragen sanering industrielawaai

Nummer en omschrijving begrotingsartikel: 05.16.04: Geluid en Verkeer

Regelgeving waarop bijdrage is gebaseerd: Wet Geluidhinder (Stb. 1979, nr. 99, Stb. 1980, nr. 549; Stb. 1981, nr. 409; Stb. 1982, nr. 456); Besluit saneringsmaatregelen Wet Geluidhinder; Stb. 1982, nr. 485; Bijdragenbesluit Openbare Lichamen Wet Milieubeheer; Stb. 1990, nr. 174, (laatstelijk gewijzigd Stb. 1995, nr. 328).

M&O-gevoeligheid: categorie c

Laatste uitbetalingsjaar: Voor projecten welke voor 1/1/1992 zijn toegezegd: onbepaald. Voor projecten die na 1/1/92 zijn toegezegd wordt de laatste bijdrage betaald: – akoestisch onderzoek in 1997, – uitvoering van de saneringsmaatregelen in 2002.

(Eind)ontvanger: gemeenten en provincies.

Korte beschrijving regeling: Subsidiëring van akoestisch onderzoek en uitvoering van saneringsmaatregelen.

Elementen van M&O-gevoeligheid: derdengegevens

Maatregelen M&O 1995, 1996 ev.:

ActiesPlanningAfgerond in of voor 1995Af te ronden in 1996 e.v.
Opstellen klapper: intern93-III95-II  
extern93-IV95-IV  
    
Aanpassen AMVB m.b.t. saneringsmaatregelen: intern93-IV93-IV  
extern94-II95-II 

Toelichting:

– In overleg met de DAD zal worden nagegaan of een aanvullend controle- en sanctiebeleid noodzakelijk is.


XNoot
1

Het overgrote deel van de DGVH-regelingen valt in de categorie c: de geldstroom is M&O-gevoelig, er is een adequaat controle- beleid en er resteert geen beïnvloedbare onzekerheid van materieel belang. De overige regelingen zijn categorie d (de geldstroom is niet M&O-gevoelig).

Naar boven