24 844
Financiële verantwoordingen over het jaar 1995

nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 augustus 1996

A. Verzoek dechargeverlening

Op grond van artikel 68, tweede lid, van de Comptabiliteitswet bied ik u met het oog op de dechargeverlening de financiële verantwoordingen over 1995 met betrekking tot de begrotingen waarover de ministers het beheer voeren1 en de financiële verantwoording van het Rijk over 1995 aan. Ten behoeve van de versnelling van de financiële-verantwoordingsprocedure is in de zesde wijziging van de Comptabiliteitswet, die per 1 januari 1995 in werking is getreden, opgenomen dat uiterlijk op 1 september volgend op het begrotingsjaar de financiële verantwoording van het Rijk aan de Staten-Generaal wordt toegezonden. Aan deze bepaling wordt dit jaar voor het eerst invulling gegeven.

De rapporten van de Algemene Rekenkamer bij de financiële verantwoordingen alsmede de verklaring van goedkeuring met betrekking tot de financiële verantwoording van het Rijk stuurt de Algemene Rekenkamer separaat aan de Staten-Generaal.

Ik verzoek de beide Kamers der Staten-Generaal de betrokken ministers decharge te verlenen over het door hen in 1995 gevoerde financiële beheer met betrekking tot de begroting waarover de desbetreffende minister het beheer heeft gevoerd, uitgaande van de financiële verantwoordingen over 1995. Voorts kan bij de dechargeverlening aan de individuele ministers de financiële verantwoording over 1995 van het Rijk worden betrokken, voor zover die verantwoording een relatie heeft met de desbetreffende financiële verantwoordingen over 1995. Dit is vanzelfsprekend pas mogelijk indien de oordelen van de Rekenkamer2 over de financiële verantwoordingen over 1995 met betrekking tot de begrotingen waarover de ministers het beheer voeren en de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer bij de financiële verantwoording van het Rijk over 1995 naar het oordeel van beide Kamers daartoe geen belemmering vormen.

De versnelling van de verantwoordingsprocedure over 1995, die thans is gerealiseerd, vraagt tevens een goede afstemming met de dechargeverleningen over de jaren 1993 en 1994, die nog moeten plaatsvinden. Het lijkt mij wenselijk dat deze besluiten tot dechargeverlening in chronologische volgorde worden genomen.

Wat betreft de financiële verantwoordingen over 1993 heeft u inmiddels bij mijn brief van 23 juli 19961 de laatste stukken ontvangen die voor dechargeverlening noodzakelijk zijn.

Ten aanzien van de financiële verantwoording van het Rijk over 1994 kan ik u meedelen dat ik de desbetreffende stukken op 19 juli 1996 ter goedkeuring aan de Algemene Rekenkamer heb gestuurd. Zodra de Algemene Rekenkamer mij op de hoogte heeft gesteld van haar goedkeuring, zal ik ook voor dat jaar een verzoek tot dechargeverlening bij uw Kamers indienen.

In de Comptabiliteitswet2 is, bij zesde wijziging, vastgelegd dat de minister van Financiën gelijktijdig met de financiële verantwoordingen (indien van toepassing) overzichten verstrekt van financiële verantwoordingen respectievelijk slotwetten die niet uiterlijk op 1 september aan de Staten-Generaal worden gezonden, en van op 1 september nog niet ingediende indemniteitswetten.

Met deze brief worden alle financiële verantwoordingen en slotwetten3 over 1995 meegestuurd. Het rechtmatigheidsonderzoek over 1995 van de Algemene Rekenkamer heeft niet geleid tot het in gang zetten van een indemniteitswetprocedure.

Tevens is bij zesde wijziging van de Comptabiliteitswet vastgelegd dat de minister van Financiën jaarlijks aan de Staten-Generaal een uiteenzetting geeft over het in het afgelopen jaar gevoerde financiële beheer en over de resultaten van de accountantscontrole bij het Rijk. Onder punt B van deze brief wordt invulling gegeven aan deze bepaling. Daarnaast gaat deze brief in op enkele actuele ontwikkelingen in het beleid betreffende het financiële beheer en de controle daarop. Ook in de Miljoenennota wordt aan dit beleid aandacht besteed.

B. Het financiële beheer en de accountantscontrole over 1995

1. Accountantsverklaringen

Over 1995 zijn, evenals over 1994, bij alle departementale financiële verantwoordingen goedkeurende accountantsverklaringen afgegeven (zie bijlage 1).

Bij het Infrastructuurfonds, dat over 1994 nog beschikte over een verklaring met beperking, is dankzij verdere verbeteringen in de werking van de administratieve organisatie en de interne controle over 1995 voor het eerst een goedkeurende verklaring afgegeven.

Bij de financiële verantwoording van het Landbouw-Egalisatiefonds (LEF) over 1995 is, evenals over 1994, een verklaring met beperking afgegeven. Deze beperking heeft betrekking op de saldibalansposten betreffende de afdeling B van het LEF. In die afdeling worden de ontvangsten en uitgaven verantwoord die Nederland uiteindelijk ontvangt van, dan wel betaalt aan de Europese Unie. De departementale accountantsdienst van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij heeft ook over 1995 nog onvoldoende zekerheid verkregen over de rechtmatigheid van de desbetreffende geldstromen als geheel. De departementale accountantsdienst van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij wijst in dit verband in het bijzonder op onduidelijkheden ten aanzien van het communautaire controlebeleid. Om deze onduidelijkheden weg te nemen voert de departementale accountantsdienst van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, in samenwerking met mijn departement, onder meer overleg met de Europese Commissie. De departementale accountantsdienst van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij heeft inmiddels zijn controlebenadering herijkt en geactualiseerd en is bezig met de implementatie daarvan. Dit gebeurt teneinde de knelpunten, als gevolg waarvan de afgifte van een goedkeurende accountantsverklaring bij de financiële verantwoording van het LEF als geheel thans nog niet mogelijk is, zo spoedig mogelijk weg te nemen.

2. Het financiële beheer en de verantwoordingen daarover

a. Ontwikkelingen in het financiële beheer

Zoals hiervoor is opgemerkt, zijn over 1995 bij alle departementen goedkeurende accountantsverklaring afgegeven. Dit hoeft echter niet te betekenen dat door het gevoerde beheer bij de departementen alle risico's structureel zijn afgedekt.

In de eerste plaats geldt dat niet alle risico's structureel zijn afgedekt voor ontwikkelingen, zoals die zich ook in 1995 hebben voorgedaan, waarbij sprake is van of voornemens bestaan tot wijzigingen in de departementale organisatie (bijvoorbeeld in verband met verzelfstandigingen en/of reorganisaties). Dergelijke ontwikkelingen leiden veelal tot belangrijke veranderingen in het financiële beheer en in de aansturing daarvan. Het op peil houden van de administratieve organisatie en de interne controle krijgt in dit soort situaties niet altijd de vereiste prioriteit. Het is echter van belang dat de nodige waarborgen geschapen worden dat het financiële beheer toereikend blijft, waardoor blijvend een goedkeurende verklaring kan worden afgegeven.

In de tweede plaats bestaan in diverse situaties, qua omvang en aard, uiteenlopende knelpunten in de opzet of in de werking van het financiële beheer. Additionele (interne) controle-inspanningen kunnen dan noodzakelijk zijn om fouten in of onzekerheden ten aanzien van de verantwoording te voorkomen. In het kader van het streven naar een rechtmatig en doelmatig financieel beheer en een doelmatige accountantscontrole is het van belang dat deze knelpunten structureel worden opgelost.

Daar waar nodig is voor deze punten aandacht gevraagd in de financieel-beheerbrieven die door mijn ministerie aan de andere ministeries zijn gezonden.

Naast een rechtmatig financieel beheer ontstaat er steeds meer aandacht voor doelmatig werken binnen de Rijksoverheid. Niet alleen bij agentschappen maar ook binnen overige onderdelen van de Rijksoverheid is een dergelijke tendens waarneembaar. Dit komt onder meer tot uitdrukking in het beter zichtbaar maken van activiteiten, prestaties en effecten in relatie tot de ingezette middelen, waardoor een meer resultaatgerichte sturing mogelijk wordt.

b. Kengetallen en de toelichting bij de rekening en de begroting

De toelichting bij de rekening 1995 is de eerste toelichting waarop de zesde wijziging van de Comptabiliteitswet van toepassing is. Als gevolg hiervan dienen de departementen in de toelichting uitgebreider dan voorheen aandacht te besteden aan het gerealiseerde beleid en aan activiteiten, prestaties en effecten. Dit geschiedt onder meer in de vorm van doelmatigheids- en doeltreffendheidskengetallen en een toelichting op deze kengetallen.

De departementen lijken nog zoekende naar een goede vormgeving van de toelichting op het gerealiseerde beleid. De toelichtingen bij de rekeningen over 1995 kunnen gezien worden als een eerste aanzet om te komen tot een zodanige opzet van de toelichtingen dat deze een toereikend inzicht geven in het gevoerde beleid.

Voor kengetallen in de financiële verantwoording gelden aangescherpte voorschriften in de Comptabiliteitswet en de Geïntegreerde Rijksbegrotingsaanschrijving en -voorschriften. Indien in een begroting kengetallen zijn opgenomen dienen deze ook te worden vermeld in de artikelsgewijze toelichting bij de rekening, ongeacht of wijzigingen zijn opgetreden. De realisaties (uitgedrukt in kengetallen) dienen te worden afgezet tegen de ramingen. Een aantal departementen voldoet nog niet geheel aan deze vereisten. De financiële verantwoordingen over 1995 bevatten in vergelijking met die over 1994 echter meer informatie in de vorm van kengetallen.

De laatste jaren zijn nadere initiatieven genomen voor verdere uitbreiding en verbetering van de kengetallen in de begroting. Met het onderbouwen van begrotingscijfers met ramingskengetallen is in de begrotingen voor 1996 goede voortgang geboekt. In de begrotingen 1997 wordt een start gemaakt met het opnemen van doelmatigheidskengetallen. Voor een nadere uiteenzetting over het beleid ten aanzien van kengetallen en over de betrokkenheid van de departementale accountantsdiensten bij de uitvoering van dat beleid verwijs ik naar mijn brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van 16 augustus 19961.

c. Misbruik en oneigenlijk gebruik (M&O)

In de toelichtingen bij de financiële verantwoordingen 1995 wordt in het algemeen in voldoende mate aangegeven waar ondanks het gevoerde M&O-beleid een inherente onzekerheid resteert of zich anderszins problemen voordoen met M&O. In deze toelichtingen wordt tevens aangegeven wat de aard is van de M&O-gevoeligheid en welke maatregelen zijn getroffen. Bij een aantal regelingen zullen op onderdelen nog verdere verbeteringen in de toelichting moeten worden aangebracht.

Elk departement dient een overzicht te hebben van alle regelingen waar, door afhankelijkheid van derdengegevens, M&O zou kunnen optreden. Dit overzicht dient tevens de maatregelen te bevatten die genomen zijn om M&O te voorkomen en te bestrijden. Dit voorschrift is in 1994 ingevoerd ter bevordering van een effectief M&O-beleid. Door mijn departement is de naleving van dit voorschrift bezien. Voor zover nodig, heb ik er bij de departementen in de financieel-beheerbrieven aan de ministeries op aangedrongen dat de reeds aanwezige overzichten zodanig worden aangevuld dat er een volledig en centraal toegankelijk overzicht verkregen wordt van alle M&O-gevoelige regelingen. Daarbij heb ik erop gewezen dat per regeling inzicht dient te worden verschaft in de belangrijkste genomen maatregelen ter voorkoming en bestrijding van M&O.

Tevens heb ik bij de departementen aandacht gevraagd voor de noodzaak dat ook voor M&O-aspecten een periodieke doorlichting van regelingen plaatsvindt (eens in de vijf jaar), mogelijk met behulp van het bestaande instrument van evaluaties. Bij deze evaluaties/doorlichtingen dient aandacht te worden besteed aan de voornaamste aspecten van het M&O-beleid, namelijk naast regelgeving en controlebeleid ook voorlichting en sanctiebeleid. Op deze wijze kunnen de beleidsafdelingen, de centrale directies FEZ en de departementale accountantsdiensten de beschikking krijgen over één van de belangrijkste informatiebronnen om de opzet en de werking van de voornaamste aspecten van het M&O-beleid te kunnen beoordelen.

Ik heb het voornemen om in samenwerking met de departementen een handleiding te maken betreffende M&O, waarbij gebruik wordt gemaakt van de daar reeds ontwikkelde kennis en ervaring. Met deze Handleiding M&O zal de departementen een praktisch hulpmiddel worden geboden bij het formuleren, het uitvoeren en het evalueren van het M&O-beleid.

Bij het opstellen van deze handleiding vormen de bestaande voorschriften ten aanzien van M&O het uitgangspunt. Waar nodig worden deze voorschriften verduidelijkt en bij wijze van handreiking nader uitgewerkt. In de handleiding zal onder andere worden ingegaan op het centraal toegankelijke overzicht van M&O-gevoelige regelingen, evaluaties en doorlichtingen op M&O, de mogelijke rol van inspectie-organen op het terrein van M&O-bestrijding en diverse mogelijkheden van kwantificeringen uitgaande van registraties op het terrein van M&O.

d. Agentschappen

Bij alle agentschappen, die in 1994 en in 1995 van start zijn gegaan, zijn over 1995 goedkeurende verklaringen afgegeven. Toch zijn er nog tekortkomingen in het financiële beheer geconstateerd, waarop de desbetreffende ministers zijn geattendeerd.

Van de agentschappen die per 1 januari 1996 van start zijn gegaan zijn de verantwoordingen over 1995 van de apparaatsuitgaven van Centrale Financiën Instellingen (Cƒi), Dienst Gebouwen, Werken en Terreinen (DGWT) en Rijksdienst voor Radiocommunicatie (RDR) opgenomen in de verantwoording van de beleidsdirectie (RDR) respectievelijk in de verantwoording van de centrale organisatie (Cƒi en DGWT). Bij laatstgenoemde verantwoordingen zijn over 1995 goedkeurende accountants(deel)verklaringen afgegeven. Bij de directie College ter Beoordeling van Geneesmiddelen is een verklaring met beperking afgegeven wegens een onrechtmatige verstrekking van een voorschot: het betrof hier een eenmalige onrechtmatige betaling. Naar verwachting zal over 1996 wel een goedkeurende verklaring worden afgegeven.

Kengetallen spelen een belangrijke rol in het beheer van agentschappen en bij de aansturing daarvan. Met het ontwikkelen en toepassen van kengetallen is in het afgelopen jaar belangrijke voortgang geboekt. De productdefinities zijn in 1995 verbeterd en opgenomen in de begrotingen voor 1996; deze productdefinities kunnen overigens nog verder verbeterd worden. De resultaten van verdere ontwikkeling en verbetering van doelmatigheidskengetallen zullen tot uitdrukking komen in de begrotingen 1997. Naar verwachting zal de kwaliteit van de kengetallen nog toenemen naarmate er meer ervaring en kennis mee wordt opgedaan.

Begin 1996 is door mijn ministerie de Handleiding Agentschappen uitgebracht. Deze handleiding is een hulpmiddel bij het opstellen van de begroting en de financiële verantwoording van een agentschap en is tevens bedoeld als nadere toelichting op de comptabele regelgeving voor agentschappen.

In 1997 zal ik een evaluatie uitvoeren op de beheersvorm agentschappen. Hierover zal ik u nader rapporteren.

e. Openbaarmaking publicitaire jaarverslagen dienstonderdelen

Bij een aantal dienstonderdelen worden in het voorjaar publicitaire jaarverslagen opgesteld, die (ook) buiten de Rijksdienst worden verspreid. Deze jaarverslagen zullen veelal verschijnen voordat eind augustus de departementale financiële verantwoordingen en de daarop betrekking hebbende rapporten van de Algemene Rekenkamer aan de Staten-Generaal worden toegezonden. Derhalve heb ik aan het openbaar maken van deze jaarverslagen voorwaarden verbonden. De desbetreffende minister dient toestemming te geven voor het openbaar maken van deze jaarverslagen. Voorts dient te worden toegelicht dat de in het jaarverslag opgenomen cijfers, door het tijdstip van openbaarmaken, af kunnen wijken van de cijfers die opgenomen worden in de departementale financiële verantwoording die bij de Staten-Generaal zal worden ingediend.

Onder deze voorwaarden heb ik, in overleg met de Algemene Rekenkamer, agentschappen de mogelijkheid geboden om in hun jaarverslag een accountantsverklaring op te nemen.

f. Stichting Uitvoeringsinstelling Sociale Zekerheid voor Overheid en onderwijs (USZO)

Op 1 januari 1996 is de Stichting USZO formeel van start gegaan. In deze Stichting is een viertal organisaties/diensten opgegaan. De Stichting is belast met de uitvoering van de regelingen op het gebied van sociale zekerheid voor overheids- en onderwijspersoneel en gewezen overheids- en onderwijspersoneel.

Bij de instelling van de Stichting USZO waren nog aanzienlijke verbeteringen in het financiële beheer van de in deze stichting op te gane uitvoeringsorganisaties nodig. In verband hiermee kon bij een aantal van de door betrokken uitvoeringsorganisaties uitgevoerde regelingen over 1995 nog geen goedkeurende verklaring worden afgegeven. De Stichting USZO heeft toegezegd plannen op te stellen voor verdere stroomlijning van de organisatie en van het financiële beheer. Bij de Kamerbehandeling eind 1995 van het wetsvoorstel Stichting USZO is aangegeven dat de Minister van Binnenlandse Zaken de Tweede Kamer door middel van kwartaalrapportages op de hoogte zal houden van de ontwikkelingen bij de USZO. In de eerste kwartaalrapportage in 1996 is aangegeven dat er blijvend grote inspanningen geleverd moeten worden om een uitvoeringsorganisatie te vormen waarvan het beheer aan de eisen van rechtmatigheid en doelmatigheid voldoet. Een duidelijke planning en prioriteitskeuze zijn daarvoor onontbeerlijk. De tweede kwartaalrapportage zal binnenkort aan u worden toegezonden.

3. Controlebeleid

a. Specifieke uitkeringen: projectgroep single audit

De commissie-Griffioen heeft 23 juni 1995 haar eindrapport uitgebracht getiteld: «Specifieke uitkeringen van het Rijk aan mede-overheden: naar een verlaging van beheerslasten». Het rapport van de commissie-Griffioen is op 27 oktober 1995 door staatssecretaris Van der Vondervoort van Binnenlandse Zaken aan de Tweede Kamer aangeboden. De centrale aanbeveling van dit rapport is dat de ministeries samen met gemeenten en provincies specifieke uitkeringen gaan doorlichten. Dit doorlichten dient te geschieden vanuit een bestuurlijke invalshoek. In feite schetst de commissie-Griffioen het perspectief om, met behoud van de doelstelling die een minister met een specifieke uitkering wil bereiken, minder vergaande eisen te verbinden aan de wijze waarop die doelstelling gerealiseerd dient te worden en daardoor de beheerslasten te verlagen.

Ter voorbereiding op een kabinetsstandpunt is in MDW-verband (Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit) via enkele pilots de bruikbaarheid van de aanbevelingen van de commissie-Griffioen getoetst. Deze toets is medio 1996 afgerond met een rapportage. Hierin wordt de wenselijkheid van een doorlichting, vanuit een bestuurlijke invalshoek, van specifieke uitkeringen onderschreven. De MDW-rapportage wordt in het najaar van 1996 aan een aantal ambtelijke adviesorganen voorgelegd. Het voornemen is om na deze adviesronde een kabinetsstandpunt over de aanbevelingen van de commissie-Griffioen te bepalen.

b. Naleving van Europese aanbestedingsregels voor overheidsopdrachten

Bij een aantal departementen is de implementatie van Europese aanbestedingsregels voor overheidsopdrachten nog tot eind 1996 gaande. In het bijzonder gaat het hier om de in 1993 van kracht geworden regelgeving voor de aanbesteding van diensten. Het betreft hier complexe regelgeving, waarvoor nog meer jurisprudentie beschikbaar zou moeten zijn om op alle uitvoeringsvragen een antwoord te geven. Er zijn echter ook al ministeries waar de naleving van de aanbestedingsregels bevredigend is geregeld of waar in 1995 maatregelen ter verbetering van de naleving zijn genomen.

Op grond van het voorgaande zijn afspraken met de ministeries gemaakt. In 1996 moet de administratieve organisatie van de departementen aan de Europese aanbestedingsregels zijn aangepast. Deze aanpassing houdt onder meer in dat in de administratieve organisatie wordt voorzien dat bij aanbestedingen waar zich interpretatieproblemen voordoen met betrekking tot de toepassing van de richtlijnen, deskundigen ingeschakeld dienen te worden om te bepalen welke interpretatie van de regelgeving dient te worden gekozen. Het advies van deze deskundigen dient in de dossiers te worden vastgelegd. Ten aanzien van de controle op de naleving van de regelgeving is de afspraak gemaakt dat tot en met 1996 een overgangsperiode mogelijk is. Indien de aanbestedingsregelgeving onvoldoende geïmplementeerd of nageleefd is, heeft dit tot en met 1996 geen consequenties voor de door de departementale accountantsdienst af te geven accountantsverklaring. Wel zal de departementale accountantsdienst op hoofdlijnen over de niet-naleving van de aanbestedingsregelgeving in het samenvattend accountantsrapport rapporteren. Met ingang van de controle over 1997 valt de naleving van de aanbestedingsregelgeving wel onder de reikwijdte van de accountantsverklaring.

c. Intensievere samenwerking departementale accountantsdiensten

In 1995 is door de departementale accountantsdiensten besloten tot intensivering van de onderlinge samenwerking om adequaat in te kunnen spelen op ontwikkelingen in het beheer en op het streven naar doelmatigheid binnen de Rijksdienst.

Inmiddels zijn de terreinen waarop nauwere samenwerking zinvol en doelmatig kan zijn gedetailleerder in kaart gebracht. Tevens zijn de eerste stappen in de richting van nauwere samenwerking gezet. De vaktechnische samenwerking zal worden geïntensiveerd, met kwaliteitsbeheersing en -bewaking van de werkzaamheden van de accountantsdiensten als belangrijke aandachtspunten. Hierbij dient aangetekend te worden dat de samenwerking op het gebied van de vaktechnische opleidingen reeds jaren succesvol verloopt. Er wordt daarnaast onderzoek gedaan naar de mogelijkheid om tot vormen van organisatorische samenwerking te komen op deelterreinen (veelal in bilaterale verbanden). Een derde belangrijke vorm van samenwerking is gelegen in de wens een gezamenlijk loopbaanbeleid te gaan voeren. Hiertoe wordt in 1996 een start gemaakt met onderlinge mobiliteitsbevordering.

d. Beheer en controle van EU-gelden

Begin dit jaar zijn enkele belangrijke stappen gezet die van grote invloed zijn op het verbeteren van het beheer van en de controle op de Europese structuurfondsgelden in Nederland. Allereerst zijn in februari samenwerkingsprotocollen afgesloten tussen het Directoraat-Generaal Financiële Controle van de Europese Commissie en de departementale accountantsdiensten van de Ministeries van Economische Zaken, Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. De in deze protocollen vastgelegde samenwerking zal in de komende jaren nader moeten worden uitgebouwd. Voorts zijn de beschrijvingen van de beheer- en controlesystemen op het terrein van de structuurfondsen in Nederland afgerond en aan de Commissie toegezonden. In deze beschrijvingen zijn ook de inmiddels tot stand gekomen verbeteringen in de opzet van beheer en controle verwerkt. De beschrijvingen zijn op 7 februari 1996 in afschrift naar de Tweede Kamer gezonden.

Teneinde op het gebied van het gemeenschappelijk landbouwbeleid de fraude en onregelmatigheden terug te dringen, is in 1995 een verordening tot stand gebracht die voorziet in het door de lidstaten nemen van maatregelen (verscherpte controle, opschorting van betalingen, uitsluiting van betrokken marktdeelnemer) bij marktdeelnemers van wie is gebleken dat zij doelbewust of door grove nalatigheid een onregelmatigheid ten aanzien van de betrokken Gemeenschapsvoorschriften hebben begaan en ten onrechte een financieel voordeel hebben verkregen of daartoe pogingen hebben ondernomen (de «zwarte»-lijstverordening1).

Om te komen tot een algehele verbetering van het communautaire financiële beheer en de controle daarop hebben de Europees Commissarissen Liikanen en Gradin vorig jaar een drie-fasenplan opgesteld onder de naam «Sound and Efficiënt Financial Management 2000» (SEM 2000)2. De eerste en de tweede fase daarvan richten zich op versterking van het financiële beheer bij de Commissiediensten zelf. De derde fase van het SEM 2000-initiatief is gericht op versterking van het partnerschap met de lidstaten. Om in dat verband nadere voorstellen te bespreken, heeft de Commissie een speciale groep van persoonlijk vertegenwoordigers van de ministers van Financiën ingesteld, die inmiddels een aantal maal bijeen is geweest onder voorzitterschap van de Commissarissen Liikanen en Gradin. De Commissie heeft aan de Ecofin-Raad van 8 juli 1996 tussentijds verslag uitgebracht over de voortgang van deze werkzaamheden. Een eindrapportage over de werkzaamheden van de groep van persoonlijk vertegenwoordigers zal eind 1996 aan de Ecofin-Raad moeten worden voorgelegd, waarna de Europese Raad van Dublin zich in december 1996 over deze eindrapportage zal uitspreken.

De laatste jaren is sprake van een groeiende politieke aandacht van zowel de Commissie als de lidstaten voor versterking van beheer, controle en fraudebestrijding en voor een actieve toezichthoudende rol van de Commissie daarin. Daarbij is vooral het beleid steeds gericht op versterking van het juridisch instrumentarium van de Gemeenschappen betreffende de bescherming van de financiële belangen. In 1995 is een horizontale regeling tot stand gebracht voor het opnemen in sectoriële regelingen van met betrekking tot onregelmatigheden op te leggen communautaire administratieve maatregelen en sancties3. In aanvulling op deze verordening zijn aanvullende algemene bepalingen opgenomen in een voorstel voor een horizontale verordening betreffende de (administratieve) controles en verificaties van de Commissie ter plaatse bij marktdeelnemers in de lidstaten. De Ecofin-Raad van 3 juni 1996 heeft over het hiertoe door de Commissie ingediende voorstel een politiek akkoord bereikt. Het compromisvoorstel is daarna voor hernieuwde consultatie aan het Europees Parlement voorgelegd. Er wordt naar gestreefd nog tijdens het Ierse voorzitterschap de besluitvorming over deze verordening af te ronden.

In 1995 heeft de Europese Rekenkamer voor de eerste keer bij de rekeningen van de Europese Gemeenschappen een verklaring (déclaration d'assurance) verstrekt waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van alle onderliggende verrichtingen worden bevestigd (EG-Verdrag, artikel 188c, lid 1). In mijn brief van 5 december 1995 aan de voorzitter van de Tweede Kamer (Kamerstuk II, vergaderjaar 1995–1996, 24 202, nr. 2) heb ik een reactie gegeven op het jaarverslag van de Europese Rekenkamer over 1994 en op de betrouwbaarheidsverklaring 1994. Daarbij heb ik ook aangegeven dat de samenwerking tussen de Europese Rekenkamer en de nationale rekenkamers nog verder ontwikkeld dient te worden. Verwacht wordt dat ook over het begrotingsjaar 1995 de verklaring van betrouwbaarheid van de Europese Rekenkamer op basis van dezelfde uitgangspunten als over 1994 tot stand zal komen. Dat houdt in dat de Europese Rekenkamer haar oordeel zal baseren op basis van globaal representatieve steekproeven.

De Minister van Financiën,

G. Zalm

BIJLAGE 1

OVERZICHT ACCOUNTANTSVERKLARINGEN

  Soort accountantsverklaring over 1995Soort accountantsverklaring over 1994
Begrotingen I t/m XVI
I.Huis der Koningingoedkeurende verklaringgoedkeurende verklaring
II.HCvS en KdKgoedkeurende verklaringgoedkeurende verklaring
III.AZgoedkeurende verklaringgoedkeurende verklaring
IV.KabNAgoedkeurende verklaringgoedkeurende verklaring
V.BuZagoedkeurende verklaringgoedkeurende verklaring
VI.Justitiegoedkeurende verklaringgoedkeurende verklaring
VII.BiZagoedkeurende verklaringgoedkeurende verklaring
VIII.OCenWgoedkeurende verklaringgoedkeurende verklaring
IX.Financiën1goedkeurende verklaringgoedkeurende verklaring
X.Defensiegoedkeurende verklaringgoedkeurende verklaring
XI.VROM2goedkeurende verklaringgoedkeurende verklaring
XII.VenWgoedkeurende verklaringgoedkeurende verklaring
XIII.EZgoedkeurende verklaringgoedkeurende verklaring
XIV.LNVgoedkeurende verklaringgoedkeurende verklaring
XV.SZWgoedkeurende verklaringgoedkeurende verklaring
XVI.VWSgoedkeurende verklaringgoedkeurende verklaring
    
Begrotingsfondsen   
Gemeentefondsgoedkeurende verklaringgoedkeurende verklaring
Provinciefondsgoedkeurende verklaringgoedkeurende verklaring
Infrastructuurfondsgoedkeurende verklaringverklaring met beperking
Landbouw Egalisatiefondsverklaring met beperkingverklaring met beperking
Fonds Economische Structuurversterkinggoedkeurende verklaringgoedkeurende verklaring

1 Betreft IX-A en IX-B.

2 Betreft XI-A en XI-B.


XNoot
1

Deze verantwoordingen alsmede de slotwetten zijn alleen gevoegd bij het exemplaar van deze brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer.

XNoot
2

Deze oordelen komen tot uitdrukking in de genoemde rapporten van de Rekenkamer.

XNoot
1

Kenmerk B96/229u.

XNoot
2

Artikel 68, derde lid.

XNoot
3

Zie het Besluit van Hare Majesteit van 6 maart 1992, no. 92.002038

XNoot
1

Ons kenmerk B96/309M.

XNoot
1

Verordening (EG) nr. 1469/95 van de Raad van 22 juni 1995.

XNoot
2

In mijn brief aan de Tweede Kamer van 5 december 1995 en in mijn antwoord op de naar aanleiding daarvan gestelde vragen (Kamerstukken II, vergaderjaar 1995–1996, 24 202, nrs. 2 en 3) is reeds uitgebreid op dit drie-fasenplan ingegaan.

XNoot
3

Verordening (EG, Euratom), nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995.

Naar boven