24 839
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Kroatië inzake luchtdiensten, met bijlage; Zagreb, 30 april 1996

nr. 328
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 29 augustus 1996

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 30 augustus 1996.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 29 september 1996.

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het uitsluitend een opmerking van redactionele aard bevat (artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State).

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer U hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 30 april 1996 te Zagreb tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Kroatië inzake luchtdiensten (Trb. 1996, 133).1

Een toelichtende nota bij deze verdragswijziging treft U eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

H. A. F. M. O. van Mierlo

TOELICHTENDE NOTA

Tijdens onderhandelingen tussen de Nederlandse en Kroatische luchtvaartautoriteiten werd overeenstemming bereikt over de tekst van het onderhavige luchtvaartverdrag.

Het verdrag gaat uit van enkelvoudige aanwijzing, hetgeen wil zeggen dat één enkele luchtvaartmaatschappij per land wordt aangewezen voor het uitvoeren van de luchtdiensten (artikel 3).

De in het verdrag genoemde luchtvaartautoriteiten (artikel 1, onder b) zijn voor wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft naast de minister van Verkeer en Waterstaat de Directeur-Generaal van de Rijksluchtvaartdienst.

Het verdrag biedt de luchtvaartmaatschappijen van beide landen de mogelijkheid om dagelijks diensten uit te oefenen tussen punten in Nederland en Kroatië. Ook tussenliggende en verder gelegen punten kunnen door de aangewezen maatschappijen worden aangedaan, zonder uitoefening van vijfde vrijheidsrechten. De uitoefening van vijfde vrijheidsrechten (vervoersrechten op tussenliggende en verder gelegen punten kan worden overeengekomen tussen de luchtvaartautoriteiten van beide landen (bijlage, noot 3).

Voor het overige bevat het verdrag de op luchtvaartgebied gebruikelijke bepalingen.

De bijlage, die een integrerend onderdeel van het verdrag vormt, is, voor zover het de routes betreft, aan te merken als zijnde van uitvoerende aard. Verdragen tot wijziging van de bijlage, voor wat betreft de routes, behoeven op grond van artikel 7, onderdeel f, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen geen parlementaire goedkeuring, tenzij de Staten-Generaal zich thans het recht tot goedkeuring voorbehouden.

Het verdrag zal voor wat betreft het Koninkrijk alleen voor Nederland gelden.

Het verdrag wordt voorlopig toegepast vanaf 30 mei 1996, hetgeen noodzakelijk werd geacht met het oog op de reeds aangevangen lijndiensten tussen beide landen.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink

De Minister van Buitenlandse Zaken,

H. A. F. M. O. van Mierlo


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven