24 833
Verdrag inzake nucleaire veiligheid; Wenen, 20 september 1994

nr. 325a
A
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 27 juni 1996 en het nader rapport d.d. 10 juli 1996, aangeboden aan de Koningin door de minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Economische Zaken.

Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 21 februari 1995, no. 95.001308, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister van Economische Zaken, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het Verdrag inzake nucleaire veiligheid; Wenen, 20 september 1994 (Trb. 1994, 284), met toelichtende nota.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 21 februari 1995, nr. 95.001308, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde verdrag rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 27 juni 1995, nr. W08.95.0072, bied ik U hierbij aan.

1. Ingevolge artikel 5 van het verdrag zijn de partijen bij het verdrag ter voorbereiding van de in dat artikel bedoelde bijeenkomsten verplicht over de maatregelen ter uitvoering van iedere verplichting van het verdrag te rapporteren. In paragraaf 1.2 van de toelichtende nota wordt op het belang van deze op initiatief van Nederland opgenomen verplichting gewezen in verband met het «incentive»-karakter van het verdrag. Het effect van de rapportageverplichting zal in belangrijke mate afhankelijk zijn van de wijze waarop de «Contracting Parties» uitvoering zullen geven aan de in artikel 22 gegeven opdracht richtlijnen vast te stellen met betrekking tot de vorm en de structuur van de rapportages. Met het oog daarop verdient het naar het oordeel van de Raad van State aanbeveling dat in de toelichtende nota het verband tussen de artikelen 5 en 22 van het verdrag wordt aangegeven.

1. Naar aanleiding van 's Raads suggestie is een opmerking over artikel 22 toegevoegd aan de toelichting.

2. Ingevolge artikel 8, tweede lid, van het verdrag dient elke verdragsluitende partij passende stappen te ondernemen om te verzekeren dat er een effectieve scheiding is van de functies van de «regulatory body» enerzijds en van de «body concerned with the promotion or utilization of nuclear energy» anderzijds. In de toelichting op dit artikel wordt erop gewezen dat de vergunningverlening op grond van de Kernenergiewet een gezamenlijke verantwoordelijkheid is van de Ministers van Economische Zaken, van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Voorts wordt opgemerkt dat de in artikel 8, tweede lid, verlangde scheiding van functies nog op haar consequenties moet worden beoordeeld. Gelet op de duidelijke verplichting in voornoemd verdragsartikel en de betrokkenheid van de Minister van Economische Zaken bij de gezamenlijke vergunningverlening op grond van diens verantwoordelijkheid voor de energievoorziening, kan naar het oordeel van de Raad niet met deze toezegging worden volstaan. In de toelichtende nota zal in ieder geval in hoofdlijnen moeten worden aangegeven op welke wijze en wanneer de voorgeschreven scheiding van belangen in de wetgeving zal worden aangebracht.

2. De Raad is van oordeel dat nader ingegaan dient te worden op de consequenties van de vereiste scheiding van functies van het regulerend lichaam en van de lichamen die zich bezig houden met de bevordering of het gebruik van kernenergie. In de eerste plaats zij hierbij opgemerkt dat bij de totstandkoming van de Kernenergiewet in de zestiger jaren een tweeledig doel werd onderkend. Enerzijds was dat het gecoördineerd stimuleren van kernenergie door de overheid en anderzijds het stellen van de beperkende regels die daarbij noodzakelijk waren. Sedertdien is er een ontwikkeling geweest die er toe heeft geleid dat aan de eerste doelstelling geen invulling meer wordt gegeven.

Onderdelen van de Kernenergiewet die daaruit voort waren gekomen, zoals die met betrekking tot de Industriële Raad voor de Kernenergie en de Wetenschappelijke Raad voor de Kernenergie, zijn dan ook in de loop der tijd uit de wet verdwenen. Ook van de mogelijkheid om voorschriften aan een vergunning te verbinden ter bescherming van het belang van de energievoorziening is nooit gebruik gemaakt. In het kader van de voorziene evaluatie en herziening van de Kernenergiewet zal het milieu- en veiligheidsbelang leidend zijn. De verlangde scheiding zal dan ook nadrukkelijker dan nu het geval is worden doorgevoerd. Conform artikel 5 van het verdrag zal aan de toetsingsvergaderingen van Partijen over de voortgang gerapporteerd worden. De eerste toetsingsvergadering is thans eind 1998 voorzien. De toelichting bij artikel 8, tweede lid, is in deze zin aangepast.

3. Voor enkele redactionele kanttekeningen verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage.

3. Aan de eerste redactionele kanttekening is gevolg gegeven.

Aan de tweede redactionele kanttekening kan geen gevolg worden gegeven, aangezien er geen vindplaats is van bedoelde afspraken.

De Raad van State geeft U in overweging goed te vinden dat bedoeld Verdrag wordt overgelegd aan de beide Kamers der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De Vice-President van de Raad van State,

W. Scholten

Ik moge U mede namens mijn ambtgenoten van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Economische Zaken verzoeken mij te machtigen gevolg te geven aan mijn voornemen het verdrag vergezeld van de gewijzigde toelichtende nota ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen aan de Eerste en aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

H. A. F. M. O. van Mierlo

Bijlage bij het advies van de Raad van State van 27 juni 1995, no. W08.95.0072, met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

– In de nota van toelichting bij artikel 15 «stralingsbescherming» vervangen door: bescherming tegen straling. In aansluiting daarop in hetzelfde deel van de toelichtende nota «stralingsbeschermingsmaatregelen» vervangen door: maatregelen ter bescherming tegen straling.

– Ten aanzien van de aan het slot van de toelichtende nota bij artikel 16 vermelde internationale afspraken aanwijzing 219 van de Aanwijzingen voor de regelgeving in acht nemen.

Naar boven