24 828
Protocol tot wijziging van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Tsjechoslowaakse Socialistische Republiek tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, met Protocol; Bratislava, 19 februari 1996

nr. 324
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 21 augustus 1996

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 23 augustus 1996. De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 22 september 1996.Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer U hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 16 februari 1996 te Bratislava tot stand gekomen Protocol tot wijziging van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Tsjechoslowaakse Socialistische Republiek tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, met Protocol (Trb. 1996, 90)1.

Een toelichtende nota bij dit protocol treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

H. A. F. M. O. van Mierlo

TOELICHTENDE NOTA

Inleiding

Het Koninkrijk der Nederlanden en de Slowaakse Republiek hebben op 9 december 1994 bevestigd dat de op 4 maart 1974 te Praag tot stand gekomen Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Tsjechoslowaakse Socialistische Republiek tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, met Protocol (Trb. 1974, 98), hierna het «Verdrag», in hun relatie van toepassing blijft.

Op initiatief van Nederland zijn besprekingen aangevangen met de Slowaakse Republiek die hebben geleid tot het onderhavige Protocol tot wijziging van het verdrag. Van Nederlandse zijde werd daarbij met name beoogd te komen tot een wijziging van de regeling die in het Verdrag is overeengekomen inzake de belastingheffing van interest van vorderingen verzekerd door hypotheek. Voorts is van deze gelegenheid gebruik gemaakt om de opname te realiseren van de van Nederlandse zijde in belastingverdragen nagestreefde aanmerkelijk belangbepaling. Tenslotte is van Slowaakse zijde voorgesteld een wijziging aan te brengen in de in artikel 5 van het Verdrag opgenomen regeling voor het uitvoeren van werken. Het Protocol zal nà inwerkingtreding een integrerend deel vormen van het Verdrag in relatie tot de Slowaakse Republiek.

De budgettaire gevolgen van het Protocol zullen naar verwachting neutraal zijn.

Koninkrijkspositie

Het Protocol zal evenals het Verdrag zelve, voor wat het Koninkrijk betreft, vooralsnog alleen voor Nederland gelden.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Vaste inrichting (artikel 1)

Ingevolge het derde lid van artikel 5 van het Verdrag worden een door een onderneming van de ene Staat in de andere Staat uitgevoerd bouwwerk of aldaar verrichte constructie- of montagewerkzaamheden nimmer als vaste inrichting aangemerkt. Op verzoek van de Slowaakse Republiek is in artikel 1 van het Protocol geregeld dat, in overeenstemming met het terzake bepaalde in het OESO-model uit 1963, de uitvoering van een bouwwerk of van constructie- of montagewerkzaamheden als vaste inrichting wordt aangemerkt indien de duur van de werkzaamheden twaalf maanden overschrijdt. Dit sluit ook nauwer aan bij de OESO-modellen uit 1977 en 1992 en het Nederlandse standaardverdrag (gepubliceerd in bijlage B bij de notitie Algemeen fiscaal verdragsbeleid (Kamerstukken II 1987/88, 20 365, nrs. 1–2).

Hypothecaire interest (artikelen 2 en 3)

Het heffingsrecht over interest van vorderingen verzekerd door hypotheek wordt thans via artikel 6 van het Verdrag, waarin de belastingheffing van inkomsten uit onroerende goederen is geregeld, toegedeeld aan de Staat waar het onroerend goed is gelegen dat met de desbetreffende hypotheek is bezwaard. Tijdens de parlementaire behandeling van de wijziging van artikel 49 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (vgl. Kamerstukken II 1987/88, 20 223, nr. 6, blz. 10 en nr. 8, blz. 7) is toegezegd het onroerend-goed regime voor hypotheekrente zoals dat in een aantal belastingverdragen van oudere datum voorkomt, in overeenstemming met het OESO-model van 1977 en dat van 1992 en overeenkomstig hetHet advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State).

Nederlandse standaardverdrag, te vervangen door het verdragsregime voor interest. In overeenstemming hiermee wordt het heffingsrecht over hypothecaire interest in dit Verdrag ingevolge artikel 2 en artikel 3 van het onderhavige Protocol toegedeeld aan de woonstaat van de ontvanger van de interest. Het in artikel 2 gehanteerde begrip onroerende goederen komt overeen met de terminologie van het Verdrag. In het licht van het nieuw Burgerlijk Wetboek zij wellicht ten overvloede opgemerkt dat het begrip onroerende goederen voor de toepassing van het Verdrag onroerende zaken alsmede de zaken en rechten als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van het Verdrag, zoals dat luidt na inwerkingtreding van dit Protocol, omvat.

Vermogenswinsten gerealiseerd bij de vervreemding van aandelen (artikelen 4 en 5)

In overeenstemming met het OESO-model van 1977 en dat van 1992 regelt het Verdrag thans dat vermogenswinsten gerealiseerd bij de vervreemding van aandelen ter heffing zijn toegewezen aan de woonstaat van de vervreemder. Het Verdrag bevat niet de voor Nederland gebruikelijke uitzondering voor vermogenswinsten gerealiseerd bij de vervreemding van een aanmerkelijk belang. Artikel 4 van het Protocol voorziet conform het Nederlandse standaardverdrag in een wederkerig geformuleerde bepaling die, in afwijking van de hiervoor genoemde hoofdregel voor vermogenswinsten gerealiseerd bij de vervreemding van aandelen, het heffingsrecht over dergelijke, door een natuurlijke persoon gerealiseerde vermogenswinsten toewijst aan de Staat waar het lichaam waarvan men de aandelen hield, is gevestigd, mits bedoelde natuurlijke persoon zijn aandelen in dat lichaam vervreemdt binnen vijf jaar na zijn emigratie naar de andere Staat.

Artikel 5 van het Protocol regelt vervolgens de wijze waarop in voornoemd geval dubbele belasting wordt voorkomen. De persoon die de aandelen heeft vervreemd kan in zo'n geval de in de andere Staat geheven belasting verrekenen met de door hem in zijn woonstaat over bedoelde vermogenswinsten verschuldigde belasting.

Inwerkingtreding (artikel 6)

Het tijdstip waarop de regeling van toepassing wordt is in artikel 6 van het Protocol, conform het Nederlandse standaardverdrag, bepaald op belastingjaren en -tijdvakken die aanvangen op of na de eerste januari volgend op het jaar waarin het Protocol in werking treedt.

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend

De Minister van Buitenlandse Zaken a.i.,

W. Kok


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven