24 824
Overeenkomst tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van het Sultanaat Oman tot het vermijden van dubbele belasting van voordelen en winsten verkregen uit het internationale luchtvervoer; Muscat, 6 februari 1991, en Protocol tot wijziging van de Overeenkomst; Muscat, 3 december 1995

nr. 322
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

's-Gravenhage, 21 augustus 1996

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 22 augustus 1996. De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 21 december 1996.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer U hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen de op 6 februari 1991 te Muscat tot stand gekomen Overeenkomst tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van het Sultanaat Oman tot het vermijden van dubbele belasting van voordelen en winsten verkregen uit het internationale luchtvervoer (Trb. 1991, 48) en het op 3 december 1995 te Muscat tot stand gekomen Protocol tot wijziging van de Overeenkomst tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van het Sultanaat Oman tot het vermijden van dubbele belasting van voordelen en winsten verkregen uit het internationale luchtvervoer (Trb. 1996, 27).1

Een toelichtende nota bij dit verdrag en het protocol treft U eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

H. A. F. M. O. van Mierlo

I. De Overeenkomst

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt omdat het uitsluitend een opmerking van redactionele aard bevat (artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State).

Tijdens de onderhandelingen over de totstandkoming van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Sultanaat Oman inzake de luchtdiensten tussen en via hun onderscheiden grondgebieden, getekend te Muscat op 23 november 1982 (Trb. 1983, 1), is door Nederland voorgesteld tevens een regeling te treffen voor de belastingheffing met betrekking tot elkaars luchtvaartondernemingen. Oman gaf evenwel te kennen de voorkeur te geven aan een terzake afzonderlijk verdrag. Als gevolg daarvan hebben de afgelopen jaren met dat land onderhandelingen plaatsgevonden over een bilaterale regeling tot het vermijden van dubbele belasting op het gebied van de belastingen naar de winst verkregen uit het internationale luchtvervoer. Deze zijn uitgemond in de ondertekening op 6 februari 1991 van de hierbij ter goedkeuring voorgelegde Overeenkomst.

Hoewel in de titel en preambule van de Overeenkomst beide regeringen worden genoemd, zal het verdrag uiteraard tussen beide staten gelden, zoals ook blijkt uit de verdere verdragstekst.

Overeenkomstig de internationale gebruiken terzake is in de onderhavige Overeenkomst naast de aanduiding van de belastingen waarop de Overeenkomst van toepassing is (artikel 1) en de voor deze Overeenkomst noodzakelijke begripsomschrijvingen (artikel 2) vastgelegd, dat de voordelen en winsten van luchtvaartondernemingen die worden behaald in het internationale verkeer, wederzijds van belastingheffing worden vrijgesteld (artikel 3, eerste lid). Hetzelfde is bepaald met betrekking tot vermogenswinsten die worden behaald met de verkoop van vliegtuigen (artikel 3, tweede lid) en voordelen en winsten die worden verkregen uit hoofde van een deelneming in een «pool», een gemeenschappelijke onderneming of een internationaal opererend agentschap (artikel 3, derde lid).

Tussen Nederland en Oman bleek geen verschil van mening te bestaan over de uitleg van het begrip luchtvaartwinst. Desondanks werd er aan Omaanse zijde aan gehecht in deze Overeenkomst tot uitdrukking te brengen dat dit begrip niet alleen de voordelen omvat, die worden verkregen met de exploitatie van luchtvaartuigen als zodanig, maar ook die welke daarmee rechtstreeks samenhangen of daaruit voortvloeien. Als voorbeelden worden daarbij genoemd voordelen uit de verhuur of lease van luchtvaartuigen en interest op gelden die rechtstreeks samenhangen met de exploitatie van luchtvaartuigen in internationaal verkeer (artikel 3, vierde lid).

Een bijzonder probleem vormde het gegeven dat de Omaanse luchtvaartonderneming, Gulf Air, tevens de nationale luchtvaartonderneming is van de Verenigde Arabische Emiraten, Bahrein en Qatar. Een algehele vrijstelling van vennootschapsbelasting in Nederland voor Gulf Air houdt immers in dat niet alleen de winst die door Gulf Air in Nederland wordt behaald ten behoeve van Oman, maar ook die welke wordt behaald ten behoeve van die drie andere landen hier te lande wordt vrijgesteld.

Onder deze omstandigheden is een algehele vrijstelling voor Gulf Air voor Nederland slechts aanvaardbaar, indien de Nederlandse luchtvaartondernemingen niet alleen niet in Oman doch tevens niet in de Verenigde Arabische Emiraten, Bahrein en Qatar in de belastingheffing worden betrokken. Aangezien dit in de praktijk het geval bleek te zijn, is Nederland ermee akkoord gegaan de winst van Gulf Air onverkort vrij te stellen. Zodra echter een van de Nederlandse luchtvaartondernemingen in een van die drie landen in een belasting naar de winst wordt betrokken, zullen tussen Nederland en Oman onverwijld heronderhandelingen worden aangegaan ten einde te komen tot een overeenkomstige inperking van de vrijstelling aan Nederlandse zijde (artikel 4).

Een hiermee samenhangend probleem vormde de Omaanse wens Gulf Air in deze Overeenkomst uitdrukkelijk te noemen als de onderneming die op grond van deze Overeenkomst aanspraak kan maken op vrijstelling van Nederlandse vennootschapsbelasting.

Immers, een zodanige uitdrukkelijke vermelding zou ertoe kunnen leiden dat deze onderneming nog aanspraak zou kunnen maken op de vrijstelling waarin deze Overeenkomst voorziet in een situatie, waarin deze onderneming niet langer de nationale onderneming van Oman is. Een en ander is in artikel 2, eerste lid, onderdeel f, tweede volzin, opgelost door Gulf Air aan te merken als een onderneming waarop deze Overeenkomst van toepassing is zolang deze onderneming een aangewezen luchtvaartonderneming blijft overeenkomstig de bepalingen van het voornoemde tussen het Koninkrijk en Oman gesloten luchtvaartverdrag van 1982. Overigens zij vermeld dat de Nederlandse luchtvaartondernemingen op grond van de eerste volzin van voornoemde bepaling alle zonder onderscheid verdragsgerechtigd zijn.

De Overeenkomst treedt in werking op de dertigste dag na de laatste der beide data waarop de onderscheiden regeringen elkaar langs diplomatieke weg hebben meegedeeld dat de in hun onderscheiden staten vereiste wettelijke formaliteiten zijn vervuld. Zij vindt daarna toepassing met betrekking tot voordelen en winsten die opkomen op of na 1 januari 1976 (artikel 5). Van Omaanse zijde werd sterk aan deze terugwerkende kracht gehecht, omdat Gulf Air vanaf die datum belangen in Nederland heeft. De Overeenkomst blijft minstens zes jaar van kracht, daar zij pas in het zesde jaar na de inwerkingtreding met ingang van het zevende jaar kan worden opgezegd (artikel 7).

Zoals met betrekking tot vele Nederlandse belastingverdragen het geval is, kunnen de bepalingen van de onderhavige Overeenkomst worden uitgebreid tot de Nederlandse Antillen of Aruba. Indien tot uitbreiding wordt overgegaan, zal zulks geschieden door middel van een ter zake afzonderlijk te sluiten verdrag tussen het Koninkrijk ten behoeve van de Nederlandse Antillen of Aruba en Oman (artikel 6).

II. Protocol

Door middel van het onderhavige op 3 december 1995 ondertekende Protocol wordt de Overeenkomst aangevuld.

In de Overeenkomst ontbreekt een regeling voor de behandeling van beloningen van stagiaires die worden verkregen van de luchtvaartonderneming waardoor ze zijn uitgezonden. Een zodanige regeling is wel opgenomen in de op 19 januari 1992 te Abu Dhabi tot stand gekomen Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Arabische Emiraten tot het vermijden van dubbele belasting van inkomsten en winsten verkregen uit het internationale luchtvervoer (Trb. 1992, 34).

Waar de nationale luchtvaartonderneming van de Verenigde Arabische Emiraten, Gulf Air, tevens de nationale luchtvaartonderneming van Oman is, werd het wenselijk geacht alsnog in de vorenbedoelde Overeenkomst met Oman een regeling voor de beloningen van stagiaires op te nemen.

Deze regeling komt erop neer dat stagiaires in de staat waar zij hun opleiding genieten gedurende drie jaar zijn vrijgesteld van belastingheffing over de beloningen die zij ter zake van hun opleiding ontvangen van de luchtvaartonderneming waardoor ze zijn uitgezonden. Bepalingen van deze strekking komen reeds in verscheidene Nederlandse belastingverdragen voor.

In verband met deze regeling voor de beloningen van stagiaires zijn in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van de Overeenkomst naast de vennootschapsbelasting ook de inkomstenbelasting en de loonbelasting opgenomen als belastingen waarop de Overeenkomst van toepassing is.

Het Protocol zal, evenals de Overeenkomst, voorshands alleen voor Nederland gelden.

De budgettaire gevolgen van de Overeenkomst en het Protocol bedragen nihil. Voor het bedrijfsleven zijn de effecten van de Overeenkomst en het Protocol gunstig.

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend

De Minister van Buitenlandse Zaken,

H. A. F. M. O. van Mierlo


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven